Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 299.)

Hij was hiervan volkomen overtuigd, maar hij rekende het zich tot plicht den onverbeterlijke er nog eens aan te herinneren, en verheugde er zich over Frederik Hereford als een schitterend voorbeeld te kunnen stellen. Zulke voorbeelden vielen evenwel volstrekt niet in Sir Robert's smaak, daar hij volstrekt niet begrijpen kon, dat er menschen waren die het dolce far niente niet tot leus hadden.

‘Ik zou wel eens willen weten, of hij haar zal trouwen,’ dacht hij, Lord Hastings en Lady Melusine in zijn verbeelding naast elkaar plaatsend; ‘maar - daar is geen twijfel aan, nu hij naar Hereford-House gaat. Juist, nu begrijp ik het, daarom wil hij ook mij op rantsoen plaatsen. Wie weet, of Lady Melusine er niet bizonder belang bij heeft, mijn inkomsten te vergrooten.’

Eenige dagen later verscheen Lord Hastings onverwachts op Hereford-House, daar hij den tijd van zijn komst niet vooruit had meegedeeld. Dus legde hij op den warmen zomernamiddag den weg van het station tot aan het park te voet af, en betrad het laatste, in de hoop er Sir Frederik aan te treffen.

Zijn verwachting werd niet bedrogen. Frederik stond in het ons bekende linnen jasje, met den hoed achterover, onkruid uit de bloembedden te halen.

‘Wie is daar?’ vroeg hij, toen de hertog nader kwam, zonder om te zien.

‘Bezoek, Sir Frederik,’ antwoordde Lord Hastings lachend, maar de goede Frederik herkende de stem niet, en meende dat het een zijner bedienden was.

‘Zeker weer de oude Huntley; de koekoek zal hem halen!’ sprak hij, met moeite van zijn onkruid scheidend. Natuurlijk was zijn verwondering groot, toen hij den hertog gewaar werd.

‘Hastings, zijt gij het? Ik vraag je verschooning voor de onvriendelijke ontvangst, maar ik dacht werkelijk dat het die vervelende Huntley weer was. Maar hoe gaat het je? Ik hoop goed! Waarom hebt je mij niet het uur van je aankomst gemeld, dan had ik mij tenminste netjes kunnen aankleeden. Mylady zal brommen, als zij ziet, dat ik u in mijn werkpakje ontvangen heb.’

Charley verzekerde evenwel dat het niets uitmaakte, en dat hij zich voor hem niet moest geneeren.

‘Nu, hertogelijk is mijn kostuum direct niet, maar, daar je ons komt overvallen, moet ge er ook maar genoegen mee nemen. Ik zal mij gauw gaan verkleeden! Wil ik je dadelijk je kamer laten wijzen, of wil je eerst Mylady opzoeken? Niet? Nu, wij drinken over een half uur thee!’ En Frederik bracht zijn gast in huis.

Een half uur later betraden zij de hal, waar Lady Melusine de honneurs bij de theetafel waarnam. Ook heden was zij daar reeds aanwezig en Lord Hastings meende, dat hij haar, hoewel zij nog in den rouw was, nooit zoo schoon gezien had.

‘Welkom in Hereford-House,’ sprak zij, hem met het oude, bekoorlijke lachje de hand reikend.

‘Gelukkig hij, wien zulk een welkomstgroet te beurt valt,’ sprak hij bewogen. ‘Menigeen zou er mij om benijden,’ voegde hij er lachend bij.

‘Nu, de thee, die Mylady schenkt, is ook niet slecht,’ riep Frederik, die al dadelijk aan een stapel boterhammen begonnen was.

De avond ging onder menigvuldige gesprekken voorbij, en dikwijls weerklonk Mylady's melodieus lachen door de hooge hal.

Zooals menigmaal gebeurt, kwam ook toevallig een gesprek op het tapijt, dat men liever had moeten vermijden.

Frederik sprak namelijk over zijn vader en dadelijk lag er een ernstige trek op ieders gelaat.

‘Ik zou gaarne een bezoek aan zijn graf brengen,’ sprak Lord Hastings, ‘want ik vereerde hem zeer.’

‘O, dat deed ieder die hem kende,’ antwoordde Frederik met vuur, en voegde erbij dat hij morgen de kerk zou laten openen.

‘Het was ontzettend, dat het ongeluk juist op uw bezittingen moest plaats hebben, Hastings,’ ging hij voort, terwijl Melusine bevend toeluisterde. Velen heeft het van een verder verblijf op Hastings-Castle doen afzien.’

De hertog mompelde iets voor zich heen; het was geen prettig thema voor hem, daar hij op Hereford-House gekomen was om de weduwe van den overledene het hof te maken.

Melusine voelde dit natuurlijk ook en trachtte het gesprek een andere wending te geven. Frederik dacht evenwel niet aan de reden van Charles Hastings' komst en ging over hetzelfde punt door.

‘Ja,’ herhaalde hij, ‘het was verschrikkelijk. En wil je wel gelooven, Hastings, dat ik meermalen bij de herinnering aan mijns vaders dood in de verzoeking gekomen ben aan moord te denken?’

‘Frederik, bedenk wat je zegt,’ riep Melusine uit en haar gelaat werd doodsbleek.

‘Nu, waarom zou ik mijn meening niet uitspreken, daar ik er toch reeds meer dan eens over gedacht heb?’ vroeg Frederik verwonderd.

‘Hoe kunt ge aan zoo iets denken?’ riep Melusine buiten zichzelve, terwijl zij opsprong en bevend van innerlijke ontroering voor Frederik ging staan. ‘Of ben je vergeten dat ik er bij was toen het ongeluk gebeurde, en dat ik op de waarheid mijner verklaringen voor den rechter een eed gedaan heb?’

Frederik nam haar bij de hand en drukte ze op haar stoel terug.

‘Ik verzoek u, u niet zoo op te winden, Mylady,’ sprak hij kalm; ‘natuurlijk weet ik dat alles. Maar, beschaduwd door den eik, hebt gij niet kunnen zien of het Sir Ralph's eigen geweer was dat hem trof, of een ander. Het is volstrekt nog niet bewezen dat het zijn geweer was, dat afgegaan is. Evengoed kan er iemand in het boschje tegenover hem gestaan hebben, die de gelegenheid heeft waargenomen, - hoe het ook zij, onder alle omstandigheden blijft het een jachtongeluk.’

Lord Hastings schudde het hoofd.

‘Neen, Hereford,’ sprak hij, ‘ge weet dat men den rechterloop van Sir Ralph's geweer ontladen gevonden heeft.’

‘Nu, ik geef gaarne toe dat mijn beweegredenen geen steek houden,’ antwoordde Frederik, ‘en natuurlijk is het mij ook aangenamer te weten, dat mijn vader verongelukt is, dan te moeten denken dat hij vermoord zou zijn geworden. Ik zou ook in de verste verte niet weten, wie hem zoo vijandig gezind zou zijn om hem naar het leven te staan - maar dat alles neemt niet weg, dat er dikwijls vreemde

[pagina 307]
[p. 307]

gedachten bij mij opkomen, die zich niet zoo gemakkelijk laten wegredeneeren.’

‘Ik ben overtuigd, dat de uitspraak der jury rechtvaardig en boven allen twijfel verheven was,’ antwoordde de hertog.

‘Het is tijd om ter ruste te gaan,’ sprak Lady Melusine op zachten toon en stond tegelijkertijd op.

Frederik zag op zijn horloge en vond eveneens dat het laat was.

Melusine wenschte Lord Hastings goedennacht, maar het zonnige lachje op haar lippen wilde niet te voorschijn komen en haar gelaat was zoo bleek als marmer. De hertog bemerkte het en vroeg of zij zich ziek gevoelde. Zij schudde met het hoofd en sprak: ‘Dat niet, maar Frederik heeft mij met zijn wonderlijke phantasieën zeer verschrikt, meer dan ik zeggen kan. Sir Ralph vermoord - wat een vreeselijke gedachte!’

‘Denk er niet meer aan, Mylady. Sir Frederik zegt zelf, dat hij geen enkele gegronde reden heeft om het te denken, en ik geloof ook niet dat er het geringste bewijs voor te vinden zou zijn. Als ik van het tegendeel overtuigd was, zou ik stellig de eerste zijn om Sir Frederik te helpen den moordenaar op te sporen en hem aan het gerecht over te leveren. Goedennacht, Lady Melusine.’

Melusine opende den mond, maar er kwam geen geluid over hare lippen en het was haar of zich een zwarte sluier over hare oogen spande.

‘Ja,’ sprak Frederik, het gesprek van den hertog overnemend, ‘had ik maar eerst de vaste overtuiging, dat mijn vader vermoord is geworden, dan zou ik niet rusten, voordat alles aan het daglicht gebracht was. Hoe moet een mensch wel te moede zijn, die een bloedschuld op zijn geweten heeft?’

En Frederik nam de kandelaber van de theetafel, om Lord Hastings in diens kamer voor te lichten.

Melusine liep wankelend de trap op, met zeldzaam strakken, bijna versteenden blik, en doodsbleekte op het gelaat.

‘Mag ik zijn vrouw worden, mag ik het wel?’ vroeg zij zichzelve af, toen zij haar kamer bereikt had, terwijl zij met de handen in het haar woelde en vol vertwijfeling op de knieën zonk.

‘Het zal mij nog ten gronde richten, en ik ben nog zoo jong en heb hem zoo innig lief! O, hemel, wie redt mij uit dezen vreeselijken angst, wie neemt dezen ondraaglijken last weg, die als vuur in mijn hoofd brandt!

Ik kan hem niet opgeven, het gaat boven mijn kracht, ik heb hem zoo lief, zoo hartelijk lief! En hij zal de mijne worden, wat er ook gebeure! Ben ik niet veilig, niet volkomen veilig, heb ik niet een eed gedaan? Wie zou het durven wagen, het ook maar een oogenblik te denken, dat ik - ik -.’ Lady Hereford kon haar gedachtenloop niet verder laten gaan, want zij viel op den grond van haar kamer in onmacht...

Den volgenden dag bezocht Lord Hastings het graf van Sir Ralph. Frederik vergezelde hem en beiden stonden langen tijd ernstig en zwijgend in den grafkelder bij de lijkkist.

Op het deksel lag nog de krans, dien Mary-Rose gemaakt had, en de bloemen zagen er bijna nog even frisch uit, als een klein jaar geleden. Frederik werd overvallen door een angstig, weemoedig gevoel en troosteloos kwam de gedachte bij hem op, voor wie hij nu eigenlijk werkte, nu zij er niet meer was.

Hastings wendde zich eindelijk af en verliet het gewelf. Frederik volgde hem. Zij namen den weg door het park.

‘Waar staan de beroemde Herefords-eiken?’ vroeg de hertog, de stilte verbrekend; ‘ik heb er reeds dikwijls van gehoord. Het moeten prachtige boomen zijn.’

‘Zij waren het,’ sprak Frederik kortaf en in een oogenblik kwam al de afkeer, dien hij voor Lady Melusine voelde, weer bij hem boven.

‘Zij waren het?’ herhaalde Lord Hastings; ‘zoover mij bekend, bestaat er een traditie in Hereford-House, volgens welke de eiken niet geveld mochten worden.’

‘Die traditie bestaat nog en ge kunt ze nog lezen, want zij bevindt zich op papier gesteld en verzegeld in mijn bezit. Intusschen - wat mannenarmen beschermen en bewaren, dat wordt in één oogenblik door een blanke vrouwenhand en een blik uit saffierblauwe oogen vernietigd,’ sprak Frederik niet zonder bitterheid. Na een korte pauze ging hij voort:

‘Natuurlijk werd de beslissing omtrent de Herefords-eiken destijds genomen met het verstandige doel om in tijd van nood een kapitaal te hebben, - en de traditie heeft er allerlei sagen aan vastgeknoopt. Nu, de val der Herefords-eiken heeft rijk voedsel gegeven aan het geloof aan het bovennatuurlijke, want de beslissing luidt, dat de eiken moeten blijven staan totdat een hoogere hand ze velt; dengene onder de baronets, onder wiens bestuur de eiken onder de bijl vallen, voorspelt de oude Hereford-sage een onnatuurlijken dood - den dood door vreemde hand. De eiken vielen onder het bestuur van Sir Ralph, den drie-en-twintigsten baronet van Hereford - en hij ligt in den grafkelder der voorvaderen met doorschoten borst.’

‘Hij viel niet door vreemde, maar door eigen onvoorzichtigheid, Hereford,’ sprak de hertog.

Frederik haalde de schouders op en zei: ‘Houd mij voor bijgeloovig als ge wilt; vroeger was ik het niet, maar na den dood mijns vaders hecht ik toch wel eenig geloof aan de oude familietraditie.’

‘Daarover valt niet te twisten, zelfs niet te lachen,’ antwoordde de hertog, ‘want ook in mijn familie is zulk een sage, en ik zal er wel op passen er den spot mee te drijven. Sagen en spookgeschiedenissen zijn nu eenmaal onafscheidbaar van ons, oude families, en het kan ook best gebeuren, dat er in den loop van den tijd veel gebeurd is, wat het daglicht niet zien mag. Mijne tante, Lady Carlyle, hecht zeer veel geloof aan die geschiedenissen, en om des lieven vredes wille moet ik mij ook maar houden of ik er althans eenigermate aan geloof. Bij jou is het nog iets anders, Frederik, want gij bezit een traditie zwart op wit, en het noodlot heeft gewild, dat die in vervulling is gekomen; maar in Hastings-Castle spookt natuurlijk een vrouw uit vroeger tijden rond, niet zooals gewoonlijk in het wit, maar voor afwisseling nu eens half in 't zwart, en dit sprookje heeft zich in de hoofden der huisgenooten ingeworteld, zooals dat bij dergelijken onzin gewoonlijk het geval is. Gezien heeft natuurlijk niemand haar, maar dat doet geen afbreuk aan de zaak.’

‘Het is al te dwaas,’ riep Frederik uit, ‘ik heb nog nooit een geest gezien.’

‘Ik ook niet,’ bekende de hertog lachend, en beiden begaven zich op weg naar huis.

Op het steenen terras, dat het huis aan de zuidzijde van het park scheidde, zat Lady Melusine, de blanke handen, zooals gewoonlijk, ledig in den schoot.

Zij zag nog zeer bleek en haar oogen stonden eenigszins dof, want zij had lang in onmacht gelegen en den nacht verder slapeloos doorgebracht.

Hastings zette zich naast haar neer en keek haar bezorgd in de oogen.

‘Ik vrees dat ge niet gezond zijt, Mylady,’ zei hij op een toon, die slechts de liefde vinden kan.

‘Och, het heeft niets te beduiden,’ antwoordde zij lachend, ‘ik heb van nacht niet geslapen, voilà tout! Als het een ziekte is, het grootste deel van den nacht slapeloos door te brengen, dan ben ik stellig heel ziek. Ik zal mij eens een slaapmiddel laten voorschrijven, zulk een als pater Lorenzo voor Julia Capuletti brouwde.’

‘En gisteren zaagt ge er nog uit als een roos.’

‘O, ja, ik voel mij ook vandaag heel wel,’ antwoordde zij losjes, en ging voort: ‘Maar laat ons niet langer over

[pagina 308]
[p. 308]

mijn onbeduidend persoontje spreken. Hoe gaat het Lady Carlyle? Ik heb gisteren nog vergeten, naar haar te vragen, - misschien wel omdat ik weet, dat ik niet tot hare lievelingen behoor.’

Hastings zag haar liefdevol in de oogen.

‘Vrouwen op een leeftijd mijner tante zijn zelden onbevooroordeeld,’ sprak hij en op hartelijken toon vervolgde hij: ‘Als ik koning was, liet ik een wet uitvaardigen, waarbij degene, die u niet lief vond, wegens hoogverraad gestraft werd! Waar gij zijt, is zonneschijn - werkelijk, uw hoofd zelfs is één enkele zonnestraal.’

Zij wierp het hoofd achterover en uit haar doffe oogen straalde weer het oude, glanzende licht.

‘Gij hebt mij altijd nog niet gezegd, hoe het Lady Carlyle gaat,’ lachte zij, met den rozengloed op de wangen.

‘Het gaat haar goed.’

‘Zal zij,’ ging zij voort met een blik op Frederik, ‘den winter weer op Hastings-Castle doorbrengen, of het paleis in Londen betrekken?’

‘Geen van beiden, Lady Melusine. Mijn tante heeft zich in het westeinde van Londen een mooie villa gekocht, en denkt in den herfst daarheen te gaan. Zij neemt mejuffrouw Louise Bane, de dochter van hare oude vriendin, bij zich; ge ziet dus wel dat Hastings-Castle geheel zonder meesteres zal zijn.’

‘Het zal u niet moeilijk vallen, een plaatsvervangster te vinden,’ mompelde Melusine, terwijl zij met hare blanke vingers speelde en den blik op haar schoot liet rusten.

‘O, ik geloof dat Lady X. of Lady Y. heel graag voor huisvrouw zouden willen spelen, als er gasten op Hastings-Castle zijn,’ antwoordde de hertog met een vriendelijk lachje, ‘maar daarom is het mij niet te doen. Hastings-Castle heeft voor altijd een meesteres noodig, en dan is het nog de vraag, of degene, die ik er mij voor gedacht heb, wel zal willen. Gelooft gij het, Lady Melusine?’

Een lachje, een gelukkig, aanminnig lachje kwam over haar lippen.

‘Hoe kan ik dat weten? Want in de eerste plaats is het mij niet bekend, of zij de kunst verstaat het huishouden van een hertog waardig waar te nemen, en ten tweede - moet ik bekennen, dat ik een vreeselijken afkeer heb van een dame d'honneur, die haar gasten ontvangt en de menu's opmaakt.’

De hertog lachte.

‘Maar wat kunt ge u beters denken?’ antwoordde hij op denzelfden toon, ‘zij is een ideaal, de dame d'honneur, in het eeuwigdurende zwart zijden kleed en pofmouwen, die gewasschen handschoenen draagt, en altijd boos is, omdat zij zich steeds achteruitgezet voelt. Reeds om zulk een paarl te winnen is het de moeite waard, vrijgezel te blijven.’

Melusine lachte luid, en Hastings stemde er mee in.

‘Was sich liebt, neckt sich,’ dacht Frederik en gaf zijn schommelstoel een flinken duw; ‘ik zou wel eens willen weten, waarom die twee daar altijd maar om hetzelfde thema heengaan, zooals de kat om de heete brij? Zij weten toch wel, wat zij willen. 't Is zonderling!’ Maar de goede Frederik lachte vergenoegd voor zich heen, en het kwam hen niet in de gedachte, dat hij eigenlijk het vijfde wiel aan den wagen was.

's Morgens van den volgenden dag reden Sir Frederik, Melusine en Lord Hastings uit. Het waren geen prachtige paarden, maar oude, knokelige beesten, die zich op geen voorname afkomst konden beroemen, maar zij draafden toch langs den weg alsof zij nooit op de akkers van Hereford gewerkt hadden.

‘'t Is zeker wel voor den eersten keer, dat ge op zoo'n paard rijdt,’ sprak Frederik tot Hastings.

Maar de hertog antwoordde op de beminnelijke wijze hem eigen, dat het hem vrij onverschillig was; 't lag niet in zijn aard zich over de bezittingen van anderen vroolijk te maken of te spotten, hij schikte zich, waar hij zich ook bevond, naar de omstandigheden, en dacht dan niet aan de weelde, die hij zichzelf veroorloven kon. 't Allerminst kwam het bij hem op, vergelijkingen te maken, een eigenschap, die velen misschien eigen is en hen menig genot bederft.

Hoort men een jeugdig verdienstelijk pianist spelen, dan vergelijkt men hem dadelijk met Rubinstein of een andere ster in de muzikale wereld; met vele andere zaken gaat het op dezelfde wijze en zoo ontzegt men zich menig genoegen.

De hertog zat dus op zijn werkpaard even genoeglijk als bereed hij zijn edelste full-bred hunter. Melusine bereed een paard, dat de ooren achteroverlegde en neiging vertoonde er van door te gaan, maar haar kleine, flinke hand hield het goed in toom.

‘Ik rijd niet graag op de zoogenaamde damespaarden,’ bracht zij in het midden; ‘ik heb bij mijn vader rijden geleerd en die was als sportman beroemd. Maar de paarden en jachthonden hebben hem dan ook geruïneerd.’

‘Zooals reeds menigeen vóór hem. Overigens moet men den Engelschen dames recht laten wedervaren; zij rijden bijna allen voortreffelijk.’

‘Ik ben een Schotsche, Mylord,’ sprak Melusine, het hoofd achteroverwerpend; ‘vergeet niet dat wij Hooglandschen daarin een groot verschil maken. Wij pochen op ons souverein koninkrijk en hoewel wij allen onder denzelfden schepter staan, voelen wij ons toch zelfstandig en ik zou niet graag eene Engelsche genoemd worden.’

‘Vandaar ook het spreekwoord: “trotsch als een Schotsche,”’ antwoordde de hertog lachend. Nu, de Ieren willen ook hun home-rule hebben.’

‘Bah - de lompe Ieren!’ riep Melusine, de bovenlip verachtelijk omkrullend, en wilde er nog iets bijvoegen, toen haar paard plotseling steigerde, de ooren in den nek legde en zoo snel als zijn pooten hem dragen konden, op hol ging. Een op den weg wandelende man, die om zich tegen de zon te beschutten een paraplu had opgezet, had het doen schrikken.

Kleine oorzaken hebben dikwijls groote gevolgen.

Melusine spande alle krachten in om het dier in te houden, maar iedere poging deed het beest nog woedender worden, en onophoudelijk draafde het door en naderde hoe langer hoe meer de plaats waar de weg ophield en een breede rivier, die langs Hereford stroomde, de velden doorsneed.

Melusine wist, dat er niets meer aan te doen was, dat het paard haar in het water zou slingeren, en zij begreep ook, dat dit element haar graf zou worden, haar graf, nu zij zoo dicht genaderd was aan het doel harer liefde en eerzucht. Met een soort van doffe gelatenheid trok zij den voet uit den stijgbeugel en liet de teugels los. Wel was het haar als hoorde zij achter zich hoefgetrappel, maar dat was ver weg, wat kon dat haar baten?

‘Er bestaat een wrekende Nemesis,’ mompelde zij en staarde in doffe berusting naar het stroomende water, dat zij tot haar schrik hoe langer hoe meer naderde. Plotseling kreeg zij een ruk, het paard stond en Melusine vloog uit het zadel. De golven omringden haar, zij sloot de oogen in het bewustzijn dat de dood in aantocht was. Maar neen - plotseling voelde zij zich door twee krachtige armen gegrepen en op den oever getrokken; toen zij de oogen opsloeg, zag zij den hertog zich over haar heenbuigen, en zijn kleeren even druipnat als de hare.

‘Melusine,’ riep hij jubelend, toen zij de oogen opende.

‘Charley!’ en een zalig lachje vertoonde zich op haar lippen, - ‘het is zoo heerlijk den dood ontworsteld te worden.’ Toen sloot zij de schoone saffierblauwe oogen weer, want het bewustzijn had haar verlaten.

Toen zij weer bijkwam, was zij in haar eigen kamer, met het kamermeisje bij zich. Zij moest zich langen tijd bezinnen, eer zij zich alles, wat voorgevallen was, goed kon herinneren. Toen evenwel stond zij op.

‘Waar is Mylord, de hertog?’

[pagina 309]
[p. 309]

‘Hij is in de hal, Mylady.’

Melusine kleedde zich dadelijk aan en liet het nog vochtige haar vrij uithangen, zoodat het haar als een gouden mantel omhulde. Met vasten tred, alsof er niets gebeurd was, betrad zij de hal. De hertog ijlde haar tegemoet.

‘Ik dank je, Charley,’ sprak zij eenvoudig, maar diep bewogen, en reikte hem beide handen.

‘Ik heb u het leven gered, Melusine,’ zei hij zacht, ‘het is niet meer dan recht en billijk, dat gij mij voortaan geheel toebehoort. Zoudt ge dat willen, Melusine, mijn mooie, Schotsche bergfee?’

‘Of ik het wil?’ sprak zij zacht met tranen in de oogen. ‘Charley, gij weet, dat mijn hart je heeft toebehoord vanaf het oogenblik, dat ik je gekend heb. Gij hebt mij van den dood gered, mijn leven zal je daarvoor toebehooren tot in eeuwigheid.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken