Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 313]
[p. 313]

Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 309.)

VIII.

Het was lente. Van de vier hooge torentinnen van Hastings-Castle waaiden lustig de blauw-gele vlaggen, hel straalde de zon en schitterde op de lange rij vensters, evenals op de gouden hertogskroon, die was aangebracht aan den voorkant van het slot. In het voorportaal stonden alle bedienden in galalivrei - blauw met goud en gepoeierde pruiken - want heden zou de nieuwe hertogin van Hastings haar intocht houden in het huis van haren echtgenoot.

Vier weken geleden was Lord Charles in de dorpskerk van Hereford met Lady Melusine Hereford

illustratie
† mevrouw kruger. (Zie blz. 315.)


getrouwd en was dadelijk met haar naar het Vasteland, ja zelfs tot Parijs gegaan. Zij waren er slechts korten tijd gebleven, daar de hertog den herfst voor een langere reis bestemd had, en zoo keerden zij dan heden naar Engeland terug, en Lady Melusine zou bezit nemen van Hastings-Castle en er als meesteres wonen. Lady Anne Carlyle had, nadat zij van den eersten schrik bekomen was, haar tegenzin tegen hare nieuwe nicht moedig bestreden, en was uit Londen gekomen om haar te ontvangen. Zij stond op de bovenste trede der stoep en zag er, zooals altijd, statig uit in haar zwart fluweelen japon en het mutsje van kostbare kant op het zilverwitte haar. Zelfs Mr. Roy, de geleerde uit den boekentoren, had zich in gala gestoken en stond wachtend naast Lady Carlyle in een zeer wijde frak, die een snit had als dagteekenende van vóór den zondvloed.

Hij wist natuurlijk nog niet uit welke familie de hertogin ontsproten was; het eenige wat hem wel bekend was, was, dat Lord Hastings met een Holwell zou trouwen, en hij wenschte hem daarmee geluk, zonder te weten uit welken tak van het geslacht Holwell zijne gemalin geboortig was. Wel las hij geregeld ‘De Times’, maar slechts het politieke gedeelte, en verder die artikelen, welke over wetenschap handelden. De familieberichten te lezen was hem nog nooit in de gedachte gekomen, waarom zou hij het dus nu doen? Hij had den hertog sedert diens verloving niet weergezien, maar van hem het bericht ontvangen, dat de boekentoren, zoo voor als na tot zijne dispositie zou staan - meer had hij niet noodig.

Hij hield het nu natuurlijk voor zijn plicht het jonge paar te ontvangen, en bracht den tijd, dat hij wachten moest, door met voor Lady Carlyle een voordracht te houden over heraldiek.

‘Ik vermoed, Mylady, dat de hertogin tot den landadel zal hooren,’ sprak hij ten laatste.

‘Natuurlijk! Denkt gij mijn neef in staat een vrouw te nemen uit de city? Slechts een man als gij, Mr. Roy, kan zoo'n vraag doen,’ sprak Lady Carlyle geërgerd.

‘Pardon, Mylady, ik vergat geheel.... ik bedoel eigenlijk, dat men voorbeelden heeft,’ sprak Mr. Roy binnensmonds, ‘mag ik u vragen uit welken tak der Holwell's, den Schotsche of den Engelsche, hare genade de hertogin afstamt?’

Lady Carlyle sloeg uit louter verbazing de handen in elkaar. ‘Weet ge dat niet?’ riep zij eindelijk uit.

‘Neen - ik - ik - ik lees nooit de familieberichten in “De Times”, bracht de geleerde stotterend uit.

Maar mij dunkt, er waren toch genoeg menschen in huis, die u op de hoogte konden brengen,’ meende Lady Carlyle.

‘Ja - maar - dat heb ik eigenlijk vergeten,’ bekende Mr. Roy verlegen.

‘Dat is net iets voor u,’ antwoordde Lady Carlyle half geërgerd, half spottend. ‘Nu dan, de hertogin is een Schotsche, een geboren Carr-Holwell.’

‘Carr-Holwell,’ herhaalde Mr. Roy en staarde Lady Anne aan, als was zij de Medusa; ‘toch niet Melusine Holwell, de weduwe van Sir Ralph Hereford?’

‘Dezelfde, Mr. Roy.’

‘Almachtige God!’ riep de geleerde uit, terwijl hij van schrik tegen den muur viel en vol ontzetting de handen vouwde.

‘Maar Mr. Roy, wat scheelt u? Hebt gij iets tegen die keuze in te brengen? Mijn God, ik zou ook een andere keuze gedaan hebben, maar tegen iemands smaak valt niet te twisten. En bovendien, voornaam genoeg is zij; maar ge zet een gezicht alsof men u verteld had, dat mijn neef een boschjesvrouw getrouwd had!’

Mr. Roy droogde zich het zweet van het voorhoofd.

‘Dat was niet zoo erg geweest,’ mompelde hij voor zich heen, en luid voegde hij erbij: ‘Ik bedoel maar - ik bewonder de keuze van Mylord!’

Lady Carlyle haalde de schouders op.

‘Dat doe ik ook,’ sprak zij ironisch; ‘maar neem nu eens de moeite, iemand die op een wit poppengezicht met blond haar en blauwe oogen verliefd is, verstand te prediken, en ge zult zien, dat ge met hetzelfde succes tegen een tafel kunt spreken. 't Is honig aan de galg. Bovendien, zij is nu eenmaal hertogin van Hastings, men moet zich dus wel in het onvermijdelijke schikken.’

Mr. Roy was nog altijd zeer van streek. Hij mompelde

[pagina 314]
[p. 314]

iets wat Lady Anne niet verstond, maar zij had geen tijd hem er naar te vragen, want juist kwam het met zes schimmels bespannen rijtuig, dat de jonggehuwden van het station had afgehaald, het park binnenrijden en hield voor het slot stil. Lord Hastings sprong eruit en rijkte zijn gemalin de hand, en Lady Carlyle, die juist eenige treden naar omlaag was gegaan, moest bekennen, zelden een schoonere en bloeiender vrouw te hebben gezien dan de hertogin van Hastings, toen zij opgewekt en stralend uit het rijtuig sprong in haar eenvoudig, uitstekend passend reiskostuum, en haar met ongeëvenaarde gratie tegemoet kwam.

‘Ik heet u welkom op den grond van Hastings-Castle,’ sprak Lady Carlyle eenigszins stijf, ‘en doe hierbij gaarne aan u afstand van mijn heerschappij.’

‘Het is heel, heel lief van u mij hier welkom te heeten, Lady Carlyle,’ riep Melusine met een innemend glimlachje uit.

‘Hoe vriendelijk van u, tante Anne,’ sprak ook de hertog.

Lady Carlyle zette een eenigszins zuurzoet gezicht en keek om naar Mr. Roy, die zich stellig voor zijn aanspraak gereedmaakte.

Maar Mr. Roy was plotseling uit het gezicht verdwenen.

Lady Carlyle schoof het half lachend, half boos op zijn grenzenlooze verstrooidheid, waardoor hij stellig op dit oogenblik vergeten was, waarom hij uit den boekentoren was afgedaald, en voegde erbij, dat zijn aangeboren schuchterheid voor dames zeker de aanleiding was geweest, dat hij nog op het laatste oogenblik zijn heil in de vlucht had gezocht.

Zoo had dan Melusine haren intrek genomen op Hastings-Castle, en hiermede was de schoonste, de stoutste droom van haar leven verwezenlijkt. Met werkelijk overdreven pracht had de hertog de vertrekken, die zijn jonge vrouw bewonen zou, doen inrichten; decorateurs moesten uit Parijs komen om al de kamers in ware wonderen van weelde, kunst en gezelligheid te herscheppen. In Parijs had Melusine haar uitzet voltooid, en daar zij de Fransche gewoonte van een ‘corbeille de mariage’ alleraardigst vond, had Charles Hastings haar die als verrassing in haar boudoir laten brengen. Natuurlijk was de mand zelve van het fijnste vlechtwerk, met zijde gevoerd en met een kleed van blauw fluweel bedekt. Daaronder lagen de kostbare stoffen, van ieder meer dan genoeg voor een geheele japon, stoffen in zijde, fluweel, brocaat, atlas, kanten uit de beroemdste fabrieken van Alençon, Valenciennes, Brussel, Venetië, Ierland, voldoende om de schoone gestalte van Melusine wel tienmaal in te wikkelen.

Melusine stond op den dag van haar aankomst in haar boudoir en bekeek de tallooze zaken, die haar echtgenoot er zelf had neergelegd, opdat geen harer wenschen onvervuld zou blijven.

In een kleine nis stond een kastje in den vorm van een Chineesch kabinetje, een kunststuk van inleg- en snijwerk, dat als buitenomhulsel diende voor een ijzeren kist, die aan den grond zat vastgeschroefd.

Melusine nam den wonderlijk gevormden sleutel, dien de hertog haar gegeven had, en opende, na zekere formaliteiten ten uitvoer gebracht te hebben, de kast, die, zoodra de zware deurvleugels opengeslagen waren, een reeks van schuiflaadjes vertoonde, en in die laden lagen de familiejuweelen op purperrood fluweel; briljanten van het zuiverste water, paarlen, smaragden, robijnen, en een vorstelijke schat van steenen, beroemd om hun waarde en schoonheid, een schat, die reeds menig avontuur beleefd had, zonder dat de begeerig naar hem uitgestrekte hand in staat geweest was hem te rooven.

En in andere laden van deze kast lagen oude goudsmeedwerken uit lang vervlogen tijden, kostbare door eerste kunstenaars geschilderde waaiers, zeldzame arm- en ceintuurgespen, diadeems en ringen. Het was bijna te veel glans en weelde, en als verblind sloot Melusine de kast.

Zij moest Lady Carlyle gerechtigheid laten wedervaren; zij had in dit slot als meesteres gewoond, zij had deze kostbaarheden gedragen, en Melusine begreep, dat het geen kleinigheid was daarvan afstand te moeten doen. Den volgenden morgen reeds vertrok Mylady Carlyle, en geen macht der aarde was in staat haar langer op Hastings-Castle te doen blijven.

Twee, drie weken leefden de hertog en zijn schoone jonge vrouw geheel alleen op hun slot. Zij reden te zamen uit, zij maakten muziek, want Melusine was een knappe pianiste, en haar echtgenoot speelde bizonder goed op de cello, zij lazen elkaar voor, om kort te gaan, zij amuseerden zich uitstekend met elkaar.

Toen vroeg Lord Hastings haar, of zij ook gasten wilde hebben, en dadelijk was zij vuur en vlam voor dit plan, wat den hertog ronduit gezegd wel tegenviel, maar spoedig zag hij toch in, dat Melusine jong en levenslustig was, en begreep hij, dat het haar aangenaam moest zijn op Hastings-Castle als meesteres op te treden.

Een heelen dag zat zij aan haar schrijftafel en schreef uitnoodigingskaarten naar alle wereldstreken en smaakte het genoegen, dat niemand haar bedankte. O, wat deed het haar genoegen en maakte het haar trotsch zich aan alle voorname lieden, met wie zij anderhalf jaar geleden als gast op Hastings-Castle te zamen gekomen was, als gastvrouw te kunnen vertoonen.

Ook Sir Robert Mount-Severn was uit Londen overgekomen, terwijl Frederik wegens de drukke voorjaarswerkzaamheden voor een uitnoodiging bedankt had.

‘Ik zie hem in gedachten alweer in zijn oud linnen jasje ronddwalen,’ sprak Melusine lachend tot haar echtgenoot; ‘hij voelt zich in een gezelschapstoilet zoo onbehaaglijk, dat hij stellig op een goeden dag hier nog eens in werkkostuum zal verschijnen.’

‘Frederik is een uitstekende vent,’ antwoordde Lord Hastings.

‘Natuurlijk is hij dit, maar van zijn toilet kan men dat juist niet zeggen,’ sprak Melusine met een aanminnig lachje, en Lord Hastings prees zijn goed geluk, dat hem den eersten prijs had doen trekken uit de levensloterij, daar de schoonste en beminnelijkste vrouw uit het geheele Brittannische rijk de zijne geworden was.

O, wij arme, kortzichtige menschen!

Sir Robert Mount-Severn had op verzoek van zijn neef een beroemd kunstenaar uit Londen meegebracht, die het portret van de jonge hertogin zou schilderen.

Daar zat zij dan, in het geïmproviseerde atelier, omgeven van een kleinen kring harer gasten, terwijl de schilder haar heerlijk beeld op het doek tooverde. Hij schilderde haar niet met de hertogelijke sieraden, zooals de meeste portretten in de zwaar vergulde lijsten in de schilderijzaal gedaan waren, maar als eenige versierselen had zij haar jeugd en schoonheid.

In een tuinomgeving, geleund tegen den voet van een marmeren beeld, stond de verrukkelijke feeëngestalte uit de Schotsche Hooglanden, in een witte japon van zwaar atlas, aan den hals laag uitgesneden, den prachtigen hals met een enkel paarlensnoer van enorme waarde versierd.

Over schouders en armen, met rijke kant afgezet, rondden zich de wijde mouwen, zooals wij het ook op de schilderij van Van Dijk (koningin Henriëtte Marie) zoo bewonderen; de kleine, met juweelen versierde handen hielden een enkele roos vast, die meesterachtig weergegeven was.

Het blonde, krullende haar was in een Griekschen knoop opgestoken en zonder een enkel sieraad, en op den achtergrond vertoonden zich de muren van Hastings-Castle met hun wapperende vlaggen. Het scheen als had de schoone vrouw een wandeling in het park gemaakt en stond daar nu in zoet gepeins verzonken. Het portret werd een kunstwerk, en toen Lord Hastings op zekeren dag met Melusine aan den arm er voor stond, sprak hij gelukkig:

[pagina 315]
[p. 315]

‘Komende geslachten zullen uw portret vol bewondering aanschouwen en denken, dat gij een der feeëngestalten geweest zijt, zooals het sprookje ze ons beschrijft, de schoone Melusine zelve, maar dan gelukkig zonder slangenlijf.’

Melusine wendde zich getroffen tot hem, keek hem met haar heerlijk saffierblauwe oogen vol verrukking aan, terwijl zij sprak: ‘O, Charley, ik heb je toch zoo hartelijk lief.’

 

Melusine loog niet, toen zij zoo tot haren echtgenoot sprak, want haar liefde voor hem was de vonk, die onder de asch van haar hart tot een schitterend vuur opgevlamd was om nooit meer uit te dooven, en later nog dacht de hertog dikwijls, dat hij haar ter wille dezer liefde veel vergeven moest. Maar dat ‘later’ lag nog in de verre toekomst, en intusschen was het zomer geworden en Hastings-Castle vol gasten, die verrukt waren over de lieftalligheid en beminnelijkheid der hertogin, en zelfs zij, die minder enthousiast waren, meenden, dat de hertog beslist een goede keuze gedaan had. De heeren lagen bewonderend aan haar voeten en zelfs de dames waren door haar liefheid getroffen, een omstandigheid die stellig voor haar sprak.

Natuurlijk had zij ook benijders, benijders die schouderophalend van het schandelijk geluk spraken, dat de arme dochter van den verkwister Sir Robert Carr en de eveneens arme weduwe uit het vervallen Hereford-House gehad had; zelfs gingen eenigen zoover te bekennen, dat zij lang genoeg naar den rijksten goudvisch van Oud-Engeland gehengeld had.

Niettemin namen ook deze menschen de gastvrijheid van het hertogelijk paar aan, en met het vroomste gezicht maakten ook zij hun buigingen voor ‘hunne genaden’.

Melusine was ook werkelijk, onder den invloed van het geluk van hare hooge sociale positie en vrij van dagelijksche zorgen, een ander mensch geworden. Hare bitterheid was weg en geen bits, hard woord kwam meer over hare lippen, waarschijnlijk omdat zij nu verplant was in een bodem, waarop haar karakter behoorde, om zich naar alle zijden te ontplooien en te veredelen - om kort te gaan, omdat zij tevreden en gelukkig was.

Maar dikwijls als zij alleen was zonk zij toch op de knieën en verborg het gelaat in de handen met tranenlooze, hartverscheurende snikken - dat waren de uren, waarin zij aan het ‘geheim haars levens’ dacht, dat haar zoo terneerdrukte, dat zij meende het niet langer te kunnen dragen.

Melusine's portret was intusschen klaargekomen en had een plaats gekregen in een der kleinere salons, een prachtig vertrek met kostbaar behangsel van velours d' Utrecht, op welks donkerrood fond het levensgroote beeld in gesneden Florentijnsche gouden lijst bizonder goed uitkwam.

Zijne echtgenoote aan den arm, vergezeld van een menigte zijner gasten, betrad de hertog de kamer om te zien of de plaats, waar het schilderij zoo juist was opgehangen, hem aanstond. Het hing rechts van een der twee vensters; de muur links droeg een ander portret van dezelfde grootte, dat, om het voor de zon te beschutten, voorzien was van een gordijn van donkerrood damast.

‘Aan dien muur hoort eigenlijk jou portret, Charley,’ sprak Melusine, en het overige gezelschap stemde hiermeê levendig in.

‘Ja, al was het alleen maar om de tegenstelling,’ sprak Hastings lachend. ‘Maar alle scherts ter zijde, ik heb er ook reeds aan gedacht, en van den kunstenaar, die jou portret geschilderd heeft, Melusine, de toezegging ontvangen, dat het poseeren in den herfst zal plaats hebben.’

‘De schilderijen hebben hier een veel beter licht, dan in de eigenlijke zaal, waar de voorvaderen hangen,’ merkte Mount-Severn aan.

‘Dat is ook zoo,’ was het antwoord van een der dames; ‘'t is maar jammer, dat al deze kunststukken zoo zelden gezien worden.’

‘Zeg dat niet, miss Flory,’ werd haar geantwoord; ‘de slotbewaarder vertelde mij juist, dat velen, vooral in den zomer, hier een kijkje komen nemen. Het slot ligt ook juist op den weg der toeristen.’

‘Daar denk ik juist aan, Charley,’ sprak Mount-Severn, ‘maar waar zult ge, als uw portret klaar is, Mylady's tegenwoordig vis-à-vis een plaats geven? Het is een echt kunststuk, een Holbein, en daarom alleen reeds verdient het een eereplaats en een betere belichting dan hier.’ En met deze woorden schoof hij het gordijn terug, dat het schilderij, tegenover dat van Melusine, zorgvuldig verborg, zooals het met dergelijke kunstschatten meermalen gebeurt.

‘Een Holbein? Maar waarom heeft men mij dit niet eer laten zien? Holbeins zijn toch werkelijk geen prullen!’ riep Melusine vol vuur uit, terwijl zij op het schilderij toetrad.

Maar nauwelijks had zij er een blik op geworpen, of met een uitroep van schrik deed zij een pas terug, terwijl haar wangen zeer bleek werden.

Het schilderij stelde een dame voor in 't zwart gekleed, volgens een snit zooals het in den Tudortijd mode geweest was; een kleine, bevallige gestalte, met blanke handen, waarlangs, evenals om den hals, breede Venetiaansche kant afhing. Van onder het Stuart-mutsje en den zwarten sluier, omgeven van bruin gekroesd haar, kwam een bizonder lief gelaat te voorschijn - de sprekende gelijkenis van de vondeling van Hereford-House, Mary-Rose.

‘Wie, wie is dat?’ riep Melusine uit, op het beeld wijzend.

‘Dat is een dame uit het voorgeslacht, die op Hastings-Castle komt spoken, Mylady,’ verklaarde Mount-Severn.

Melusine keek vragend naar haar echtgenoot.

‘Kent ge dan de geschiedenis niet, Melusine?’ vroeg de hertog lachend. ‘Dit schoone wezen moet volgens de sage zich nu en dan in het slot vertoonen en gedoemd zijn te komen “spoken”. Ieder kind in een omtrek van zes mijlen kan je de geschiedenis van “Lady Besz” verhalen.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken