Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 321]
[p. 321]

Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 315.)

Melusine keek met strakken blik naar het beeld.

‘Ik kende een meisje - zij is nu dood - dat sprekend op dit portret geleek,’ sprak zij bijna onhoorbaar.

‘Ik zou wel graag de geschiedenis van die Lady Besz weten!’

‘Ik ook - ik ook!’ riepen de dames in koor.

‘Tot uw dienst,’ sprak Mount-Severn met een buiging; ‘ik zal mijn best doen u het verhaal met hetzelfde aplomb voor te dragen, waarmee de slotbewaarder van Hastings-Castle het den

illustratie
japansche messenwerpers. (Zie blz. 324.)


vreemdelingen vertelt.’

Men lachte en Sir Robert begon:

‘Zooals gij weet, geachte dames en heeren, is een spook in een oud slot een noodzakelijk iets. Ik wil de bijgeloovigen onder u niet beleedigen, maar ik moet herhalen: een oud slot zonder spook is eenvoudig een onding, iets dat niet bestaanbaar is. Waarom zou dus Lady Besz niet op Hastings-Castle komen spoken, en waarom zouden de meesten der bewoners, met Lady Carlyle aan het hoofd, er niet aan gelooven? En ons spook heeft ook eenig recht er op, want in het slotarchief ligt een biografie, zwart op wit ter inzage gereed.

Lady Besz stamt af uit den tijd, toen Hendrik VIII over Engeland regeerde en Catharina van Arragon nog zijn vrouw noemde. Zij heette eigenlijk Lady Elisabeth Seymour en was de stiefdochter van den toenmaligen hertog Hendrik van Hastings, wiens echtgenoote, als weduwe, Lady Seymour heette en een geboren Douglas was. Als klein kind kwam zij naar Hastings-Castle en bleef daar onder toezicht harer moeder. Hoe mooi, of liever hoe aanminnig zij opgroeide, toont haar portret door Hans Holbein den oudere geschilderd, een meesterwerk, dat een eereplaats verdiende, zelfs zonder het belang dat het origineel ons inboezemt.

In dien tijd was de noordelijke vleugel van het slot nog een trotsch gebouw, ja het voornaamste deel van Hastings-Castle, en Lady Besz, zooals Elisabeth genoemd werd, bewoonde er een vertrek van, dat nog altijd goed bewaard is gebleven.

Reeds toen en ook reeds vroeger was de gastvrijheid op Hastings-Castle beroemd, en hoewel het niet de uitgebreidheid had van tegenwoordig, was het toch groot genoeg om een aantal gasten te herbergen.

Onder dezen bevond zich ook een jonge ridder, Lord Chandon. Volgens de beschrijving moet hij een knappe man geweest zijn, vol vuur en jeugdige kracht - om kort te gaan, Lady Besz verloor haar hart aan den edelen ridder, en zij was lieftallig genoeg om wederliefde op te wekken. Maar dat laatste gebeurde niet. Lord Chandon bleef blind voor het stomme smeeken uit de reebruine oogen van Lady Besz, om wier hand intusschen de erfgenaam van Hastings-Castle, een Carlyle uit een der zijtakken der familie, dong.

De zaak nam spoedig een beslissing. Het verlof van Lord Chandon liep ten einde en hij moest naar het hof terugkeeren. Nadat hij van den hertog en diens gemalin afscheidgenomen had, liet hij zich bij Lady Besz aandienen. Zij ontving hem in hare kamer van den noordelijken vleugel, die heden nog met rood fluweel behangen is, en waar het reusachtige, zonderlinge ledikant der dame staat.

Lady Besz ontving den ridder met kloppend hart en op zijn voorname koele manier nam hij afscheid van haar.

“Zal ik u nooit meer terugzien?” vroeg zij, en hij antwoordde haar, dat het wel waarschijnlijk was, want dat hij zijne bruid ging halen en daarna dienst wilde nemen aan het hof van Frankrijk. Voor Lady Besz was dit een harde slag, die haar te meer trof, daar zij, haar trots vergetend, zich aan zijn voeten wierp en hem bezwoer zijn bruid te laten loopen, en uit hare hand geluk, liefde en rijkdom te ontvangen.

Lord Chandon stiet de vertwijfelende dame van zich af, terwijl hij haar toevoegde, dat het niet in zijn aard lag met

[pagina 322]
[p. 322]

het levensgeluk van anderen te spelen; hij had haar liefde niet noodig, want zijn bruid was de mooiste vrouw uit Engeland - Anna Boleyn.

Lady Besz vergoot bittere tranen en bezwoer hem, haar niet tot de ongelukkigste vrouw der wereld te maken - alles tevergeefs; hij gaf haar zelfs te verstaan dat hij haar verachtte.

Dat was te veel voor het warme bloed eener dochter der Seymours - half waanzinnig van toorn, smart en afgunst sprong zij op en drukte op een knop in den muur - en - de grond onder Lord Chandon's voeten week en hij viel in een bodemlooze diepte. Lady Besz had zich gewroken. Hij was gestort in een valluik, zooals men die toen bijna in alle sloten aantrof. Nog in hetzelfde uur schonk zij den erfgenaam van Hastings-Castle hare hand en dagen lang zocht men tevergeefs naar Lord Chandon - hij was en bleef verdwenen.

Na verloop van eenige weken trouwde Lady Besz in de slotkapel te Hastings, en toen men een jaar later op dezelfde plaats een tweelingpaar doopte, kwam het bericht, dat het echtscheidingsproces van den koning geëindigd was, en dat hij, Hendrik VIII, Anna Boleyn tot vrouw genomen had.

Lady Besz zonk bij deze tijding bewusteloos neer, want nu was Lord Chandon voor niets gestorven. Weken lang zweefde zij tusschen leven en dood, en eindelijk bekende zij wat zij gedaan had, om nog in hetzelfde uur te sterven.

Het valluik werd stevig gesloten - heden is het nog te zien - en Lady Besz' verklaringen opgeschreven. Haar gelaatstrekken heeft zij evenwel aan de Hastings vermaakt, want velen van haar vertoonden een sprekende gelijkenis; bij Lady Carlyle was dit, vooral in haar jeugd, zoo sterk, dat men haar Lady Besz noemde.

Nu doet evenwel de sage de ronde, dat de geest van Lady Besz geen rust kan vinden, en iederen nacht sluipt zij in haar donkere kleeren in de leege kamers van den noordelijken vleugel rond en met ten hemel geheven handen beweent zij haar daad.’

‘Bravo, bravissimo!’ riep een der heeren, toen Mount-Severn zijn verhaal geëindigd had, terwijl de dames huiverend naar de schilderij opzagen.

‘Bravo, Mount-Severn, ge hebt u van uw taak gekweten alsof gij de slotbewaarder van Hastings-Castle in eigen persoon waart.’

‘En is de geschiedenis waar?’ vroeg Melusine zeer geanimeerd.

‘Ja, stellig,’ antwoordde Mount-Severn, de schouders ophalend; ‘zij staat tenminste als zoodanig in het slotarchief geboekt; intusschen was Lady Anna Boleyn nooit met een Lord Chandon verloofd, - maar, als het niet waar is....’

‘In alle geval staat het zoo geschreven,’ viel de hertog hem in de rede en lachend voegde hij erbij: ‘Ik geloof dat wij ons nu lang genoeg met de arme Lady Besz hebben beziggehouden, wie, door bijgeloovige menschen, na eeuwe niet eens haar rust in het graf gegund wordt.’

‘Hoort, hoort, hij lastert!’ riep een jonge dame levendig uit. ‘Mylord, het is niet aardig van u deze interessante geschiedenis te betwijfelen en er mee te spotten; laat ons toch onze “rilletjes”. Wat mij betreft, ik ben overtuigd dat Lady Besz in den noordelijken vleugel komt spoken.’

‘Nu, laat haar dan dat genoegen, ik zou het in uw plaats niet doen, want ik houd het voor verstandiger 's nachts in de veeren te liggen, dan in een koude kamer te komen spoken. Maar laten wij nu dit thema laten varen en Lady Besz haar rust gunnen.’

Het gezelschap verwijderde zich uit de kamer en de hertog en Melusine bleven er alleen achter.

‘Waarom wildet ge niet dat er van de geschiedenis van Lady Besz gesproken werd, Charley?’ vroeg zij.

‘Omdat ik gezien heb dat het je aandoet,’ antwoordde hij liefdevol, en schertsend voegde hij erbij: ‘Melusine, gij gelooft toch niet aan dien onzin?’

‘Ik weet het niet,’ sprak zij peinzend.

‘Wat - mijn moedige Schotsche vrouw, die 's nachts zonder de minste vrees alleen door de kruisgangen der Hochlands-Abbey liep, zou zich hier laten afschrikken door een familiespook, dat in waarheid nog door niemand gezien is?’

‘O, dat niet, Charley! Ik vraag alleen maar of de geschiedenis van Lady Besz waarheid bevat, en niet of haar geest hier ronddwaalt. En dan de gelijkenis van het portret met...’

‘Met wie?’

‘Met een pleegdochter van Sir Ralph; zij stierf ruim anderhalf jaar geleden,’ sprak Melusine en stond op om de kamer te verlaten.

Hastings evenwel bleef nog vol bewondering staan voor het portret zijner schoone vrouw en meende de gelukkigste mensch ter wereld te zijn, daar hij het origineel zijn eigendom mocht noemen.

Het was reeds laat toen Melusine het theesalon verliet om in haar boudoir vóór het naar bed gaan nog een brief te schrijven, terwijl Lord Hastings in zijn werkkamer gegaan was, om hetzelfde te doen. Zij snelde de trap op en betrad de gang, die links naar haar kamers, maar rechts naar den noordelijken vleugel leidde. Een niet te onderdrukken lust bekroop haar, het half vervallen deel van het slot met het afschuwelijke valluik te bezoeken. Het was volle maan, de kamers konden dus niet volkomen donker zijn, maar juist in dat halfduister gehuld zijn, hetwelk aan zulke onbewoonde, half vervallen vertrekken een soort van bekoring verleent; zij snelde dus den corridor af en wendde haar schreden naar den noordelijken vleugel.

Zoover er nog slaapkamers der gasten op de gang waren, brandden er felle lichten, maar dan werd het donker, en eenigszins huiverend schreed Melusine verder, totdat een hooge eiken deur, die haar den weg versperde, aanduidde, dat zij haar doel bereikt had.

Krassend draaide de deur in haar hengsels en Melusine betrad de helder door de maan verlichte marmerzaal met den steenen vloer, zoodat haar voetstappen luid weerklonken.

Buiten lag de groote vijver met waterrozen, drijvende op zijn glinsterende oppervlakte, aan de eene zijde begrensd door hooge, donkere boomen, terwijl aan den anderen kant zich een prachtig vergezicht uitstrekte met blauwe heuvels en groene weiden, alles bestraald door den prachtigen maneschijn, - het was een verrukkelijk gezicht en Melusine trad onwillekeurig op een der diep ingebouwde vensters toe, om eruit te kijken.

 
Mondbeglänzte Zaubernacht
 
Die den Sinn gefangen hält,
 
Wundervolle Märchenwelt,
 
Steig auf in der alten Pracht!

Het kwam Melusine voor als een sprookje uit lang vervlogen tijden, met zachte, zoete melodieën, waarnaar zij als kind reeds zoo graag geluisterd had, terwijl de maan zooals heden door de kruisgangen van de abdij scheen en de stralen der fontein als zilver deed schijnen, terwijl de reuzen van het Hoogland, de prachtige bergen, statig in de verte opdoemden.

Er kwamen haar tranen in de oogen, toen zij aan de liederen dacht uit haar vroolijke jeugd - en er kwam een verlangen bij haar op, weer als kind en jong meisje opgewekt te zijn, onschuldig en rein, zooals zij het nu nog zijn zou, als trots en verleiding er niet geweest waren en haar ten val hadden gebracht.

‘Kon ik dat ééne nog maar ongedaan maken,’ fluisterde zij, ‘dit ééne in mijn leven, ter wille waarvan Mary-Rose op den bodem van den Heksenvijver rust. Maar 't is nu eenmaal gebeurd, en niets ter wereld kan het weer goedmaken.’

[pagina 323]
[p. 323]

Zuchtend verwijderde zij zich van het venster en trad door de geopende deur in de zaal ernaast. Hier zag het er in het bleeke maanlicht zou eenzaam en spookachtig uit, dat Melusine huiverde en slechts schuw om zich heen zag, als verwachtte zij iets akeligs te zien.

‘In de kamer van Lady Besz zal het prettiger zijn,’ dacht zij, en trad op de deur toe om die te openen.

Maar zij was er nog wel tien passen van verwijderd, toen zij een geruisch vernam alsof er zware stoffen langs den grond sleepten. Luisterend hield zij haar schreden in; daar ging de deur zacht open en... Melusine slaakte een ruwen kreet en wankelde vol ontzetting terug, want in de deurpost stond, zooals Holbein ze geschilderd had, de teere gestalte van Lady Besz, in dezelfde zware, zwarte japon, de kanten om hals en handen, het Stuartmutsje op het hoofd, waaronder de lange zwarte sluier uitkwam. En de maan verlichtte haar doodsbleek, mooi gelaat met de wijd geopende oogen, dat zooveel op de arme Mary-Rose geleek - het was de geest van Lady Besz, die uit het graf gestegen was.

Eén oogenblik maar was de gestalte zichtbaar; toen sloeg de deur toe, en het spook, zooals Melusine meende, was verdwenen.

Lady Melusine evenwel snelde weg uit den noordelijken vleugel en stond niet stil vóór zij de werkkamer van haar man bereikt had.

‘Om Godswil, Melusine, wat scheelt je?’ riep hij verschrikt, want zij was doodsbleek en hare trekken waren geheel verwrongen.

Toen hij haar aansprak viel zij steunend op een stoel neêr.

‘Charley - ik heb haar gezien!’

Lord Hastings schudde het hoofd. Hij nam eau-de-cologne, bevochtigde daarmee Melusine's slapen en liet haar wat wijn drinken.

‘Spreek nu, lieveling’ zei hij, ‘wat is er gebeurd?’

‘O, Charley, het was verschrikkelijk!’ fluisterde zij, ‘ik liet mij door den helderen maneschijn verleiden in den noordelijken vleugel te gaan en wilde de kamer van Lady Besz betreden, toen zij plotseling op den drempel verscheen, zoo stellig en zeker als ik hier voor je sta.’

‘Je phantasie is aan het werk,’ sprak hij liefdevol, ‘en je verbeeldingskracht speelt je parten. Wees kalm, lieve Melusine!’

Maar Melusine zwoer er op, dat zij Lady Besz werkelijk gezien had. Zij was weer geheel tot zichzelve gekomen en deed zulk een duidelijk verslag, dat Lord Hastings zijn twijfel of zijn vrouw niet het slachtoffer geweest was van hare opgewondenheid, volkomen verwierp.

‘Goed, Melusine. Toegegeven dus, dat ge je niet bedrogen hebt en werkelijk een gestalte gezien hebt, die gelijkenis vertoonde met de schilderij in het roode salon, maar daar staat toch tegenover dat zich iemand verkleed kan hebben om als “Lady Besz” te komen spoken.’

‘Neen, Charley, dat geloof ik niet, want niemand kan zoo juist dezelfde trekken van het portret aannemen.’

De hertog zweeg, want hij was niet overtuigd, maar hij ging met een der bedienden iederen hoek van den noordelijken vleugel doorzoeken. Natuurlijk was er geen spoor van het ‘spook’ meer te zien, alles was eenzaam en verlaten.

Onverrichterzake keerde de hertog terug en trachtte zoo goed mogelijk zijn gemalin de zaak uit het hoofd te praten.

Onder het personeel had zich het nieuwtje, dat Lady Besz aan Mylady verschenen was, dadelijk als een loopend vuurtje verspreid. Een jagersjongen bekende nu, dat hij, op zekeren avond tegenover den noordelijken vleugel op een boomstam zittend, het spook met een licht in de hand door de zalen had zien gaan, totdat zij verdwenen was in het vertrek, waar gordijnen voor de ramen hingen. Zij had ook de lange, zwarte kleeren gedragen en het zonderlinge mutsje op het hoofd gehad. De sluier ontbrak evenwel. Lady Besz hield er dus van, haar toilet nu en dan te veranderen.

Natuurlijk had die tijding onder het personeel groote opschudding teweeggebracht, en dit werd nog verhoogd door het duistere gerucht, dat Mr. Roy boven in den boekentoren dezelfde verschijning had gehad.

Mrs. Fly, de huishoudster, gold als orakel in de dienstbodenkamer en kon kaartleggen. Tot deze kunst nam zij dus haar toevlucht en voorspelde het volgende:

‘Mylady's portret hangt in het roode salon tegenover dat van Lady Besz. Op denzelfden dag dat Mylady's portret daar werd opgehangen, verscheen haar het spook - een wonderlijke combinatie, die mij niet bevalt. Ik voorspel ongeluk over het hoofd harer genade.’

En tot bekrachtiging harer woorden nam Mrs. Fly een flinke prise.

IX.

Eenige dagen na dit voorval werd Mr. Roy met een bezoek van Mylady vereerd. Zij had haar vrees weten te overwinnen en was naar den boekentoren gegaan, niet door de gang van buiten, maar door de vertrekken van den noordelijken vleugel. Bij helder daglicht vertoonde zich alles heel anders, daarom opende zij ook moedig de deur en betrad het vertrek van Lady Besz.

De gordijnen waren weggeschoven, zoodat het volle licht in de kamer viel, die er niet ongezellig uitzag. Lady Melusine zocht naar het valluik en vond ook werkelijk bij de deur een luik, dat met ijzeren banden aan den grond bevestigd was.

Mr. Roy was zeer verbaasd toen de hertogin bij hem binnentrad. Hij bood haar dadelijk een stoel aan en legde voor zichzelven vier of vijf folianten op elkaar.

‘Mr. Roy,’ begon Melusine, ‘ik kom met u over de verschijning spreken, die geheel Hastings-Castle in opschudding gebracht heeft. Ik heb haar met eigen oogen gezien in de deur der kamer van Lady Besz.’

‘Zoo werd het ook mij verteld, Mylady,’ sprak de geleerde droog.

‘Ik behoor niet tot die overspannen menschen, die zich makkelijk zulke dingen verbeelden,’ ging de hertogin voort, ‘maar ik kan er een eed op doen, dat ik dezelfde persoon als op het schilderij van Holbein staat afgebeeld, gezien heb.’

‘Hm!’

‘Men heeft mij verteld, Mr. Roy, dat ook gij de verschijning gezien hebt.’

‘Ja, ik heb haar gezien, Mylady,’ antwoordde de geleerde.

‘U hebt ze gezien?’ herhaalde Melusine diep ademhalend, en op levendigen toon voegde ze erbij: ‘Nu, en hoe zag ze er uit?’

Over het anders zoo vriendelijk gelaat van Mr. Roy kwam een spottende trek.

‘Zij zag er zeer respectabel uit, wel een beetje ouderwetsch en haar kleeren een weinig versleten,’ sprak hij, nu op zeer ernstigen toon.

Melusine keek den geleerde hoogmoedig aan.

‘Ik ben niet hier gekomen om over de zaak te spotten,’ sprak zij scherp, ‘ik vraag u mij zonder commentaren te vertellen, of gij de verschijning gezien hebt of niet?’

‘Ik herhaal het, Mylady, gezien en gesproken.’

‘Gesproken?’

‘Ja, zij vertelde mij het een en ander uit uw kort, maar zeer interessant leven; wij hebben zeer gezellig met elkaar gebabbeld!’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken