Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 337]
[p. 337]

Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 332.)

Zonder zich ook slechts één oogenblik te bedenken, las Melusine de correspondentie, die volgens de rij, aldus luidde:

Aan Sir Robert Mount-Severn, Londen.

‘Mijn waarde Bob.

Je vraagt mij in je laatste schrijven, of het de moeite waard is nu naar Hastings-Castle

illustratie
lawn-tennis gigerl. Naar een fotografie.


te komen. Neen, het loont niet. Mylord, de hertog en Mylady, uwe zuster, zijn naar het vasteland gegaan en de kinderen, Lord Charley en de nu 18 maanden oud zijnde Lady Isabel, zijn achtergebleven onder de hoede der gouvernante, de lieve miss Lucy Trehern.

Lady Isabelle weet bestaan wie zij haar lievelingen toevertrouwt, en ik - ben tot over de ooren verliefd op miss Lucy. Zij is niet erg jong meer, zoo ongeveer 27, maar zij ziet er verrukkelijk uit en ik prijs mijn goed gesternte, dat mij dagelijks als huisarts naar Hastings-Castle roept. Doch nu ter zake.

Verbeeld je, Bob, dat door goede kennissen op het vasteland mij een zeer goede positie is aangeboden op een beroemde badplaats, die door Engelschen druk bezocht wordt.

Natuurlijk neem ik het aan en zeg Hastings vaarwel; de zware arbeidsjaren, die ik als dokter op het platteland hier doorbracht, zullen voorbij zijn, en je vriend en studiegenoot zal als deftige dokter je misschien nog alle eer aandoen. Nu moet ik je evenwel verzoeken, mij de je onlangs geleende en dikwijls toegezegde duizend pond sterling terug te betalen, want ik heb geld noodig om mijn zaken in Engeland te regelen.

Neem mij dat verzoek niet kwalijk en wees hartelijk gegroet door

Dexter.’

Aan dokter Henry Dexter, Hastings.

Londen, October 185...

‘Dexter, je bent een grappige kerel om van mij de betaling van je duizend pond te verlangen, van mij, die je weet dat altijd court d'argent is. Je doet me heusch lachen. Zijn er twee grooter tegenstellingen denkbaar: Robert Mount-Severn en contant geld? Neen, ouwe jongen, je moet nog wat geduld hebben. Voor altijd de uwe,

Mount-Severn.’

Hastings, October 185...

‘De zaak komt mij niet zoo belachelijk voor als jou, Bob! Ik moet mijn geld hebben en hier of daar zal er nog wel een bron voor je te ontdekken zijn.

Gisteren heb ik mij met miss Lucy Trehern verloofd en zij gaat met mij mee als mevrouw Dexter, zoodra Mylord en Mylady van het buitenland terug zijn. Onder zulke omstandigheden heb ik mijn geld natuurlijk hard noodig, want het zijn mijn spaarpenningen, welke ik door ontberingen en veel werk bij elkaar gegaard heb en die ik zoo lichtzinnig was jou te leenen. Je moet mij het geld verschaffen, versta je mij Bob, onverschillig waar je het vandaan haalt.

Dexter.’

 

Londen, October 185...

 

‘Mijn beste wenschen, oude jongen, met je verloving. Miss Lucy zal een waardige doktersvrouw zijn; bied ook haar mijn gelukwenschen aan.

Met den besten wil kan ik je het geld niet geven, ik heb geen crediet meer, zelfs voor geen shilling, want mijn zwager wil mij niet meer op de been helpen en mijn zuster maakt mij nog verwijten op den koop toe. Wat dus te doen? Niet eens staat de kans op een erfenis mij open.

Mount-Severn.’

 

Hastings, einde October 185...

‘Je laatste brief, beste Bob, heeft mij zeer ontstemd; gij moet mij het geld doen toekomen, anders ben ik een geruïneerd man, en dat zult ge toch niet willen. Het was heel dwaas van mij je mijn spaarduiten te leenen, en ik ben niet in staat mij op het vasteland te vestigen zonder deze duizend pond. Kort en goed, ik verlang beslist de onmiddellijke terug-

[pagina 338]
[p. 338]

betaling van het geld, en om je tegemoet te komen wil ik de betaling van de mij toekomende rente tot later uitstellen.

Wat overigens een erfenis aangaat, die staat je helaas waarschijnlijk spoedig te wachten, want volgens een brief van den hertog daalt zijn vrouw langzaam maar zeker ten grave. Haar longaandoening heb ik sedert langen tijd voor onherstelbaar gehouden; nu geeft de haar behandelende dokter haar hoogstens nog een halfjaar leven. De hertogin is geheel onbekend met haren toestand.

De kinderen op Hastings zijn gezond. Lord Charley draagt mij de groeten voor oom Bob op.

Dexter.’

 

Londen, October...

 

‘Kan ik legers uit de aarde te voorschijn roepen, kan ik een korenveld op mijn hand doen groeien? Zoo zou ik met den koning in zeker treurspel kunnen uitroepen. Mijn schuldeischers vervolgen mij van alle kanten, en mogelijk ben ik over eenige uren in de gijzeling. En ik zou je geld zenden? Dexter, ge zijt een grappenmaker! Het spijt mij dat mijn zuster zoo ernstig is, maar als ge denkt dat ik haar erfgenaam ben, vergist ge je, want de kleine erft van haar de geheele bruidsgift, die uit briljanten ter waarde van bijna een millioen bestaat.

Ik zou je graag je geld teruggeven, Dexter, maar ik heb het niet. In ieder geval zal ik mij tot mijn zwager wenden, en ik vertrouw, dat hij niet weigeren zal mijn schuld aan je af te doen, want het moet hem toch pijnlijk zijn te weten, dat een lid van de familie bij je in 't krijt staat. Dus een week nog geduld, ouwe jongen!

Met een handdruk,

Je Robert Mount-Severn.’

 

Londen, in de gijzeling.

 

Begin November.

 

‘Wat zegt ge ervan, Dexter, dat ik in gijzeling ben! Het is verschrikkelijk en ik beef van woede als ik bedenk, dat mijn zwager mij kalm in deze positie laat. Ik, een Mount-Severn! 't Is een heerlijk onderwerp voor de kwaadsprekers. O, ik zou...! Doch ook op jou werkt het terug. Kon ik mij op de een of andere wijze op hem wreken, ik zou het doen, zonder een vinger te verroeren.

Gij moet mij helpen, Dexter, want Hastings heeft eveneens geweigerd ook jou te betalen, en je bent een geruïneerd man, als ge je geld niet krijgt. Ik hoop dat ge mijn plan zult goedkeuren.

Hastings schreef mij dat Lady Isabella reddeloos verloren is; het spijt mij zeer, want ik houd veel van mijn zuster, maar als zij nu toch sterven moet, dan wil ik ook haar erfgenaam zijn. Begrijp je mij, Dexter? De kleine Isabella behoeft geen haar op het hoofd gekrenkt te worden, want het zou laag zijn een kind kwaad te doen. Maar wij kunnen haar als vondeling op den drempel van een aanzienlijk huis leggen, ver van Hastings verwijderd, en dan later bekendmaken, dat zij gestorven is. Wie zou er aan de woorden van den huisarts twijfelen? Niemand. En versta mij wel, Henry Dexter, het is het eenige middel, waardoor ge je zelf redden kunt!

Mount-Severn.’

 

Hastings, November 185...

 

‘Hoe komt het bij je op, Bob! Tot welke middelen wilt ge je toevlucht nemen om je rijk te maken? Weet je wel, dat je plan alleen al genoeg is om jou en mij in de gevangenis te laten zetten. En toch, Bob, red mij, zoek een anderen uitweg, want geloof maar, als je zwager ons plan ontdekte, hij zelfs zijn zwager voor het gerecht zou brengen. Wat ge mij voorstelt kan ik ook niet alleen ten uitvoer brengen; miss Trehern zou mij moeten helpen, en hoewel zij een flinke vrouw, en zoo ik hoop mij zeer genegen is, weet ik niet of zij mij in zoo'n zaak wel zou helpen. Bezin dus voor ge begint, Bob.

Dexter.’

Londen, in gijzeling, 10 Nov.

 

Er is geen ander middel. Neem miss Trehern in vertrouwen, hoewel het altijd een leelijk ding is vrouwen een geheim mee te deelen. Ik denk evenwel dat ge haar den mond wel zult kunnen stoppen, Dexter. Mijn besluit staat vast. Breng het plan ten uitvoer vóór mijn zwager terugkeert, en ik geef je mijn eerewoord, dat ik je behalve mijn schuld van 1000 pond, bovendien nog 1000 pond als huwelijksgeschenk zal geven. 't Zal nu maar van jezelf afhangen of ge in Duitschland zult komen als een vermogend man of niet.

Mount-Severn.’

 

Hastings, 14 November.

 

‘Mijn besluit is genomen, hoewel God alleen weet hoeveel het mij kost. O, had ik je maar nooit leeren kennen! Maar ik moet nu wel doen wat ge mij zegt, of mijn zuur verdiend geld verliezen en een nieuw leven vol zorgen beginnen. Miss Trehern is bereid mij te helpen en wil ook het loon voor mijn zonde, je huwelijksgeschenk, aannemen.

Tot hiertoe kan niemand iets op mij aanmerken; over eenige dagen zal ik voor mijzelf de oogen moeten neerslaan, ten einde niet opnieuw den vermoeienden strijd om het bestaan te moeten beginnen. Maar ik zeg je, alles is jou schuld.

Dexter.’

 

Hastings, 17 Nov. 185...

 

‘Je plan is ten uitvoer gebracht en ik bereid alles tot mijn vertrek uit Hastings voor. Mr. Ellis, mijn opvolger, heeft mijn praktijk overgenomen en over veertien dagen heeft mijn huwelijk met miss Lucy Trehern plaats. Je bent zeker verlangend te weten, hoe ik het heb aangelegd om de kleine erfgename het huis haars vaders te ontvoeren. Het gebeurde op de volgende wijze:

's Avonds den 15den November gaf miss Trehern in huis kennis, dat de kleine Isabella stuipen gekregen had, en liet mij roepen. Ik bracht een onschuldig middel mee, waardoor de kleine in langdurigen slaap viel, zoodat de dienstboden haar voor dood hielden. Ik bleef op Hastings-Castle, maakte het bewijs van overlijden op en telegrafeerde aan den hertog. Het verdriet van Lord Charley over den dood van zijn zusje brak mij bijna het hart, en waarschijnlijk had ik spoedig een eind gemaakt aan de ellendige comedie, als miss Trehern het niet belet had. In den middag van den 16den kwam de kleine kist, waarin ik de kleine lag. Nadat alle dienstboden het vermeende lijkje gezien en beweend hadden, nam ik de kleine er uit, legde ballast in de leege kist en deed het deksel er op. In mijn tegenwoordigheid schroefde de slotbewaarder ze toe en ik reed, onder voorwending van zaken, onopgemerkt, zoo ik geloof, met een pakje, het reeds half ontwaakte kind bevattend, heen.

Van te voren had ik een brief opgesteld, waarin ik om opname van het kind verzocht.

Over de plaats waar ik de kleine heen zou brengen, was ik het reeds lang met mijzelven eens geworden, en legde 's avonds Lady Isabella op den drempel van een huis, waar ik wist dat het kleine wezen liefderijk zou worden opgenomen. Denzelfden avond om 11 uur was ik weer op Hastings terug.

Het eenige wat in staat is mijn geweten eenigszins gerust te stellen, is de wetenschap, dat het lieve kind zich in de edelste handen bevindt, en dat haar pleegmoeder het reeds liefheeft als haar eigen dochtertje. Ik zal je nooit zeggen, wie de menschen zijn, die je nichtje tot zich genomen hebben, en het geheim zal met mij in het graf gaan. Zelfs miss Trehern weet niet, waar het kindje gebleven is.

En verheug je nu, Sir Robert, want ge zijt de eenige en rechtmatige erfgenaam uwer zuster. Je bent het voor de wereld, maar voor God ben je het niet.

Dexter.’

[pagina 339]
[p. 339]

Hastings, 20 November.

 

‘De hertog en hertogin zijn op mijn telegram in allerijl naar Hastings-Castle gekomen. Mylord drukte in stomme smart zijn zoon en erfgenaam aan de borst, terwijl Mylady zich vol vertwijfeling op het gesloten kistje wierp. Ik verzette mij tegen het openen van de kist, onder voorwendsel dat het kind te veel veranderd was. De plechtige bijzetting heeft morgen plaats en ik blijf zoolang hier. Dan ga ik naar mijn nieuwe betrekking op het vasteland.

Dexter.’

 

Na dezen brief van den dokter volgden nog twee uitgeknipte advertenties uit ‘de Times’. De eerste luidde:

‘Den 16en November is 's morgens vroeg aan stuipen overleden de eenige dochter van den hertog van Hastings, Lady Isabel Mary Rose Anne Carlyle, in den leeftijd van anderhalf jaar.’

 

De tweede advertentie was van lateren datum en luidde als volgt:

‘Den 20sten December 18... ontsliep na langdurig lijden hertogin Isabella van Hastings, geboren miss Mount-Severn, in den leeftijd van 35 jaar.’

 

Hierna volgde nog een brief van den dokter.

 

W., Januari 185...

 

Voor de toezending van de 2500 pond sterling zeg ik je dank, Sir Robert. Wij zijn nu quitte en ik hoop je nooit in mijn leven meer te ontmoeten. Het klinkt niet zeer vriendelijk, maar ik neem er geen woord van terug. Nog iets. Toen ik den brief schreef, waarin ik om de opname van de kleine Lady Isabella verzocht, wilde het geweten mij niet met rust laten en ik besloot het aan het toeval over te laten om ons verraad aan den dag te brengen. Op den anderen kant van den brief schreef ik daarom met chemischen inkt, wie de kleine is. Het eerste deel van mijn onthullingen komt te voorschijn als men het papier boven een vlam warm maakt, het tweede en voornaamste deel wordt eerst zichtbaar, wanneer men het met een oplossing van chloor bestrijkt. Het toeval heeft van mij dus een harde noot te kraken gekregen. Wanneer God evenwel wil, dat de gerechtigheid op aarde de zege behaalt, dan zal de vondeling eens op de haar toekomende plaats terugkomen. Terwijl ik dat uit den grond van mijn hart wil, en God dagelijks er om bid, hoop ik ook, dat gij eens je verdiende loon zult krijgen.

Dexter.’

 

Lady Melusine had deze correspondentie met onbeschrijfelijke gewaarwordingen gelezen. De eerste was er een van verlichting, want met deze brieven had zij ook den oom van haren echtgenoot in haar macht. De tweede om de plaats te vinden, waar Dexter de kleine Lady Isabella gebracht had; maar terwijl zij er nog over nadacht, begreep zij plotseling de waarheid en vielen haar de schellen van de oogen.

‘God sta mij bij als het werkelijk zoo is,’ dacht zij, terwijl haar tanden van ontzetting klapperden en alle kleur uit haar gelaat week. Haar vingers beefden toen zij haar schrijftafel opende en daaruit het foedraal nam, waarin zij den brief, waarin om opname van Mary-Rose verzocht werd, bewaarde. Als in een droom beschouwde zij de door de warmte op den witten kant verschenen woorden. Bijna waanzinnig van ongeduld verliet zij haar kamer, ze achter zich sluitend, en snelde naar het kleine vertrek van het slot waar de huisapotheek zich bevond.

Met van koorts gloeiende oogen inspecteerde zij de planken, waarop de medicijnen stonden, en vond eindelijk het fleschje waarop een etiquet geplakt was met drie kruisjes, benevens het woord ‘chloor’. Snel deed zij een beetje van den inhoud in een klein fleschje over en vloog meer dan zij liep naar haar kamer terug. Met bevende handen maakte zij het papier met de kwalijk riekende vloeistof nat; toch duurde het lang, zeer lang, alvorens zich flauwe letters vertoonden. Eindelijk werden zij duidelijker en kwamen nieuwe erbij; langzamerhand vormden zij een samenhangend geheel, en voor Melusine's oogen stond als met vuur geschreven:

 

‘Het kind heeft bij den doop, anderhalf jaar geleden, den 3den Juni 18..., de namen Isabella Mary-Rose Anna ontvangen. Zij is de dochter van Mylord, den regeerenden hertog van Hastings op Hastings-Castle en Mylady de hertogin, geb. Miss Mount-Severn.’

D.

 

Melusine las deze woorden over en over, en dikwijls streek zij met de hand over het voorhoofd, als kon zij de beteekenis ervan niet begrijpen. Werktuiglijk sloot zij de papieren in een geheim laatje van haar schrijftafel; toen trad zij naar het venster en liet de koele avondlucht in het gezicht waaien, ofschoon zij bleek en ijzig koud was. Zoo stond zij urenlang, totdat er ten laatste zware droppels uit haar oogen vielen, tranen van het bitterste berouw.

In het Oosten begon het reeds te dagen en een fijne, gouden straal viel op Melusine's haar.

‘Wat helpt het of ik al ween?’ sprak zij, het venster sluitend. ‘O, mijn God, al zou ik zooveel tranen storten dat men er een zee mee zou kunnen vullen, dan kon de verschrikkelijke daad er toch niet door uitgewischt worden.’

X.

Hertog Charley was boos. Het gerucht omtrent het verschijnen van het spook had zich verspreid en de vrees ervoor werkte nog erger dan een besmettelijke ziekte. Waar het bijgeloof zich eenmaal heeft ingenesteld, daar geeft men het niet gauw op. Lord Hastings had zich de moeite gegeven den bewoners van het kasteel het dwaze van hun vrees onder de oogen te brengen, tevergeefs, want men wist dat Mylady, de hertogin, het spook zelf gezien had. Daartegen kon Mylord niets inbrengen, want hij kon toch niet zeggen, dat Mylady ook op een dwaalspoor was.

‘Het is meer dan vervelend,’ sprak hij, terwijl hij met Melusine een wandeling door het park maakte, ‘het is heusch of de duivel in die menschen gevaren is, geen hunner wil 's avonds op de donkere gang gaan, en het kost werkelijk moeite iemand te bewegen Roy het avondeten in den boekentoren te brengen.’

En werkelijk boos sloeg de hertog met zijn wandelstok de bladeren van de boomen.

Melusine antwoordde niet. Zij wist wel dat haar echtgenoot die woorden niet direct tot haar richtte, daar hij de overtuiging had, dat het spook, dat zij gezien had, slechts een gevolg was van haar overspannen zenuwen.

‘Je bent zeer bleek, Melusine, ben je ziek?’ vroeg de hertog bezorgd, nadat hij haar lang zwijgend had aangekeken.

Zij hief het gelaat tot hem op en haar saffierblauwe oogen zagen hem als door een nevel aan.

‘Werkelijk ziek ben ik niet, Charley, maar moe - doodmoe.’

‘Het rustelooze leven met al die gasten deugt niet voor je. Je moet tot aan de receptie aan het hof in September maar zeer kalm leven, Melusine, mijn lieve fee,’ sprak hij teêr.

‘Wat ben je toch goed,’ antwoordde zij met een vermoeid lachje. ‘Neen, Charley, laat de gasten hier, zij hinderen mij niet en geven mij afleiding. Ik kan de eenzaamheid niet verdragen, ik moet vroolijke menschen om mij heen zien, anders zou ik krankzinnig worden.’

En zij drukte de handen op de slapen, terwijl haar oogen een zeldzamen glans aannamen.

De hertog was zeer geschrikt en sprak, terwijl hij haar liefkoozend over het haar streek: ‘Je bent ziek, Melusine;

[pagina 340]
[p. 340]

de gasten wil ik je gaarne laten, als je dat prettig vindt, maar ik zal een dokter uit Londen telegrafeeren om je te onderzoeken.’

‘Neen, Charley, laat dat!’ riep zij zenuwachtig uit, en zacht voegde zij er bij: ‘Geen arts ter wereld kan mijn lijden genezen!’

De hertog, die deze laatste woorden niet verstaan had, sprak op beslisten toon: ‘De dokter moet komen, zieken weten zelf niet wat goed voor hen is, en in dat geval moet ge je naar mijn wil schikken.’

Melusine werd nog bleeker, maar antwoordde niets. Zij hield veel te veel van haar echtgenoot, dan dat zij hem door een ongemotiveerde weigering wilde krenken.

De dokter kwam, het was een beroemd physioloog.

Spoedig was hij met het onderzoek klaar en maakte een recept gereed, dat hij Melusine overhandigde.

‘Nu, en wat is uwe meening omtrent mijn vrouw?’ vroeg de hertog nieuwsgierig.

‘Wilt ge onomwonden weten, wat ik er van denk?’ vroeg de dokter.

‘Ja, natuurlijk,’ antwoordde Hastings, een weinig verschrikt door den toon van den grooten man.

‘Nu dan, Mylord, deze geneesmiddelen zullen de zenuwen van Mylady kalmeeren en haar kracht geven. Verder kan ik hier niets doen, want de hertogin heeft een ijzersterk gestel Maar er bestaat een zielelijden waartegen geen kruiden zijn gewassen en dat zelfs personen met een overigens gezond lichaam ondermijnt. Mogelijk kent Mylady een dokter, dien zij in haar vertrouwen kan nemen.’

‘Dr. Ellis, wat moet dat beteekenen?’ vroeg de hertog verschrikt; ‘wilt ge daarmee zeggen dat mijn vrouw geesteskrank is?’

‘Dat juist niet, Mylord. De geest van Mylady schijnt mij integendeel zeer helder en wel in staat om tegen een last, die haar drukt, te strijden. Het is evenwel de vraag of die last op den duur niet te zwaar zal blijken te zijn.’

En met deze woorden vertrok de beroemde man.

‘Wat moet dat beteekenen, Melusine?’ vroeg de hertog, terwijl hij met een vaag gevoel van naderend onheil zijn als gebroken in een stoel nedergevallen vrouw beschouwde.

Doch deze vraag, op eenigszins vreemden toon gedaan, gaf haar al haar energie terug. Zij richtte zich hoog op en haar oogen vlamden.

‘Dat moet beteekenen, dat deze beroemde man een even groote stumperd is als de meeste doctoren. Het kan zijn dat mijn zenuwen overspannen zijn en dat zijn middelen zullen helpen, maar wie durft zeggen, dat ik, de gemalin van den hertog van Hastings, een gewetenslast heb, en dat ik een zielsarts noodig heb?’

Zij zag er betooverend schoon uit terwijl zij die woorden sprak, en de hertog zag in haar slechts zijn vlekkeloos reine vrouw, die hij aanbad. Een fijn oor had mogelijk in den toon van Mylady's stem den angstigen klank van een nameloozen angst gehoord. Maar Charley Hastings hoorde en zag niets van dat alles en sprak: ‘Je hebt gelijk, Melusine, Dr. Ellis heeft in dit geval totaal verkeerd gezien. Wat zou jou geweten kunnen bezwaren, mijn reine Hooglandsfee, mijn heerlijke bloem?’

De uitspraak van den dokter werd door den hertog geheel vergeten, zonder ook maar het geringste spoor achter te laten; hij met zijn grenzenlooze eerlijkheid kon geen argwaan koesteren tegenover zijne gemalin, en in de overtuiging dat de weduwe van Sir Ralph Hereford zonder smet of blaam was, had hij haar destijds ten huwelijk gevraagd.

Het middel van Dr. Ellis hielp intusschen uitstekend; Melusine werd kalmer en de hertog was gerustgesteld.

Groepsgewijze verdwenen langzamerhand de gasten van Hastings-Castle, en niet vóór den herfst, den jachttijd, verwachtte men nieuwe.

De hertog en hertogin maakten zich dezen tijd ten nutte om een reisje te maken naar de Hooglanden en betrokken vervolgens hun paleis te Londen, daar op de eerstvolgende receptie, die in het Buckingham-palace zou plaats hebben, Melusine officieel aan de koningin zou worden voorgesteld.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken