Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 345]
[p. 345]

Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 340.)

Zulk een voorstelling is het toppunt van eerzucht voor elke Engelsche dame, want de koningin op de receptie onder de voorgeschreven ceremoniën de hand gekust te hebben, geeft haar eerst recht de wijding om in gezelschappen te verschijnen. 't Is evenwel een zeer vermoeiend iets zoowel voor de koningin en haar hof, als voor de voor te stellen dames, die uren en uren moeten staan en stap voor stap vooruit moeten komen, nadat men misschien reeds uren in een gesloten rijtuig heeft doorgebracht. Intusschen is het niet te loochenen dat zulk een cour een bizonder mooi en kleurrijk schouwspel aanbiedt.

Wij zullen den lezers

illustratie
een merkwaardige slang. (Zie blz. 351.)


wel niet behoeven mee te deelen, dat de hertogin van Hastings in den herfst op de receptie ten hove de koningin der schoonheid, een professional beauty genoemd werd. Iedereen was verrukt over de aanvalligheid harer verschijning, haar schoonheid en haar briljanten, en zelfs de aan vele ‘beauties’ gewende oude lieden uit den hofkring konden een bewonderend ‘ah!’ niet weerhouden, toen zij voor de koningin trad in haar receptiekostuum van matblauw fluweel met goud bestikt, uit welks diep uitgesneden lijfje de sneeuwwitte hals te voorschijn kwam. En om den hals, aan borst, armen, schouders en japon en zelfs in het blonde haar fonkelden en schitterden de familiebriljanten der Hastings, terwijl een sluier van onschatbare waarde als een wolk over den hals viel. Het eerzuchtig doel, waarvan Melusine gedroomd had, toen zij nog als miss Hollwell vrij als een vogel door de donkere kruisgangen van de Hooglands-abdij dartelde, het doel, voor welks bereiking zij als Lady Hereford haar ziel verkocht had, was bereikt.

Zij stond als hertogin van Hastings voor den troon der koningin in Buckingham-Palace, omgeven van den hoogsten adel van het Vereenigd Koninkrijk, omvonkeld en omstraald van briljanten zooals niemand anders had, gehuldigd door iedereen, bewonderd, benijd - en bevend van ingehouden trots hief zij zich hoog op.

En toch, terwijl zij voor den troon stond en de koningin haar meer lof toezwaaide dan allen anderen, dook plotseling uit het fluweel van den troonhemel een gestalte voor haar op - Sir Ralph's bleek gelaat met toornende oogen en zijn hand wijzende op een diepe, bloedende wond in zijn borst.

Melusine uitte geen kreet, nauwelijks werden haar wangen bleeker, en met trotschen, vasten stap ruischte zij verder in den kring der voorgestelden, van wie niemand blijk gaf dat er een ongewone gast achter de koningin verschenen was - tot haar groote geruststelling scheen niemand dus het spook te hebben opgemerkt. Nu zij dit wist, beheerschte zij zich volkomen; gedurende de lange ceremonie bleef zij uiterlijk dezelfde en eerst toen zij in haar boudoir in Hastings-House terug was, begaven zich hare krachten. Daar gekomen, wierp zij zich in een stoel bij den haard en staarde in den gloed, terwijl zij uitriep:

‘Moet ge mij zelfs daarheen vervolgen, tot vóór den troon? Zal ik dan nooit rust vinden? Moet ik u dan altijd vóór mij zien met uw bloedende wond en den strakken blik? Moet ik dan eeuwig den vloek hooren dien uwe stervende lippen mij toefluisterden? Ik wil rust hebben - hoe dwaas hem altijd voor mij te zien - hij ligt immers in zijn graf te Hereford en het meisje op den bodem van den heksenvijver. Weg dus met die krankzinnige gedachten,’ riep zij luid uit, ‘ik wil mij door spoken niet laten afschrikken!’

‘Welk verstandig mensch zou dat ook doen, Mylady? Wie eenmaal dood is, staat immers niet meer op,’ sprak een stem achter haar.

Met een onderdrukten kreet wendde zij zich om - Mount-Severn was onhoorbaar in de kamer gekomen en moest den laatsten uitroep, het gevolg van haar tot waanzin gefolterde hersens, gehoord hebben.

‘Hoe komt ge hier en wat wilt ge. Waarom hebt ge je niet laten aandienen?’ sprak zij zenuwachtig, met van koorts stralende oogen.

‘Ik kom door de deur, zooals ge ziet, Mylady,’ antwoordde hij met het beminnelijkste lachje, ‘en wel om u hartelijk geluk te wenschen met uw schitterend debuut ten hove. ‘Gij zult het toch niet als onwelvoeglijk beschouwen als

[pagina 346]
[p. 346]

ik, de oom van uw echtgenoot, eens onaangemeld bij mijn nicht binnentreed?’

‘Onwelvoeglijk misschien niet, maar in ieder geval ongewenscht, Sir Robert,’ antwoordde zij geraakt en nog bevend onder den invloed van den uitgestanen angst; ‘eigenlijk gezegd begrijp ik niet, dat na ons eerste tête-à-tête op Hastings-Castle den lust tot een tweede u niet vergaan is. Daar dit evenwel niet het geval schijnt te zijn, moet ik mij een vraag veroorloven: ‘Wat verschaft mij ditmaal de eer van uwe tegenwoordigheid?’

Sir Robert had ondertusschen kalm bij den haard plaats genomen. ‘Ik zei het u immers reeds?’ sprak hij; ‘ik kom om u geluk te wenschen. Uw verschijning aan het hof was een triomf, en gij zijt in 't vervolg de koningin van alle gezelschappen. Waarschijnlijk verkondigt op dit oogenblik de telegraaf reeds aan de steden van het vasteland het lied van de eminente schoonheid der hertogin van Hastings.’

‘Sir Robert, ter zake, als 't u blieft,’ sprak Melusine vermoeid en toch scherp.

‘Nu, ben ik dat dan niet, Mylady?’ vroeg hij onschuldig. ‘Welke verborgen beteekenis hecht gij aan mijn woorden? Herkent ge in mij niet altijd uw onderdanigste dienaar? Heb ik Lady Hereford destijds minder gehuldigd dan nu de hertogin van Hastings? En als ik geen arme duivel geweest was, parole d'honneur, dan had ik tegelijk met mijn neef aanzoek gedaan om uw hand.’

Melusine haalde de schouders op en zei lachend: ‘hoe ouder hoe gekker!’

Sir Robert deed een pas achteruit en wierp op Melusine een boozen blik, want toespelingen op zijn ouderdom kon hij niet makkelijk verdragen.

‘Mylady,’ stoof hij op, maar tegelijkertijd kreeg hij zijne gewone kalmte weer terug. ‘U krenkt mij diep, maar ik neem het u niet kwalijk, want ge zijt oververmoeid en overspannen - zag u werkelijk op klaarlichten dag een spook, toen ik bij u binnentrad?’

Melusine stiet een luiden kreet uit; zij zag het onheilspellend vuur in Mount-Severn's oogen en begreep dat die man haar ergste vijand was.

‘Laat de geesten rusten, Sir Robert,’ sprak zij schijnbaar kalm en onverschillig, ‘u gelooft er immers toch niet aan.’

‘Omdat ik er nog nooit een gezien heb, Mylady,’ antwoordde hij lachend; ‘'t moet anders een aardige gewaarwording zijn.’

Zij haalde diep en moeilijk adem.

‘Charley zegt, dat het zeer dwaas is er aan te gelooven,’ sprak zij zacht.

Schijnbaar keek Mount-Severn peinzend voor zich uit, maar verloor haar in werkelijkheid geen oogenblik uit het oog.

‘Ja, de meeste menschen noemen het dwaas,’ antwoordde hij, ‘maar er zijn toch heel knappe lieden, die aan geesten gelooven. In alle geval moet het niet aangenaam zijn als men uit den een of anderen hoek plotseling een gedaante ziet opdoemen, die met stervenden blik met de hand op een bloedende wond wijst....’

‘Houd op, Sir Robert,’ gilde Melusine, en greep met de handen naar haar vol blond haar, als wilde zij het uitrukken. Toen voegde zij er met een vermoeid lachje bij: ‘U bezit een zeldzaam redenaarstalent.’

Mount-Severn kruiste de armen over de borst en keek Melusine met vonkelende oogen aan.

‘Gij hebt mij beleedigd en behandeld als een hond,’ mompelde hij, ‘waarom zou ik u sparen?’

Op luiden toon ging hij voort:

‘Het doet mij genoegen als het u getroffen heeft, dan heb ik ten minste één talent. Maar alle scherts ter zijde, ik geloof dat hetgeen wij spoken noemen slechts oude furiën zijn, welke de dwazen het “geweten” noemen.’

Melusine luisterde toe en zag met een mengeling van vrees en verachting naar den man, die daar tegenover haar zat met zijn cynisch lachje om de smalle lippen.

‘Er bestaat geen geweten,’ sprak zij.

‘Nu, daar zijn velen het niet over eens, en er is ook geen regel zonder uitzondering. Hoe zoudt gij bij voorbeeld de gestalte noemen, die u overal vervolgt, tot zelfs achter den troon op Buckingham-Palace?’

‘Ik noem het een dwaasheid,’ sprak Melusine verbleekend, maar op vasten toon.

‘Gij zijt een vrijgeest, Mylady. Gewoonlijk zijt ge het niet, maar er zijn oogenblikken dat ge het u maakt, als ge u zelf moed wilt inspreken. Of ge daarin slaagt of niet, zal ik maar in het midden laten.’ Na een kleine pauze voegde hij erbij: ‘Toen ik u straks zeide, dat ik tegelijkertijd met mijn neef om uw hand had willen dingen, sprak ik natuurlijk maar in scherts. Gij antwoorddet daarop met een vanouds bekend spreekwoord, maar u houdt mij toch zeker niet voor zoo aanmatigend om in werkelijkheid te gelooven, dat om mijnentwille er een 16de September is aangebroken?’

Nu stond Melusine zoo wild op, dat zij haar stoel omstiet.

‘Wat wilt ge met die vreeselijke woorden zeggen?’

Mount-Severn lachte koel.

‘Wat zijt ge schoon, zelfs in uw toorn, Lady Melusine; welke gratieuse bewegingen maakt de gesarde tijgerin!’

‘Pas maar op dat de tijgerin u niet te lijf gaat, Sir Robert,’ riep Melusine ziedend van toorn; ‘ik verlang te weten wat ge met die geheimzinnige woorden zeggen wilt.’

Mount-Severn stond insgelijks op en trad dicht op Melusine toe.

‘Ik wil er mee zeggen,’ fluisterde hij, ‘dat op den 16den September, nadat het ongeluk gebeurd was, beide loopen van Sir Ralph's geweer nog geladen waren.’

Melusine deed een stap achteruit, bleek, ontsteld. Maar zij begreep dat het zaak was kalm te blijven; zij kon zich evenwel niet voldoende beheerschen en haar stem klonk heesch toen zij zei:

‘Gij droomt, Sir Robert. Het geweer van mijn overleden echtgenoot werd dadelijk na het ongeval in beslag genomen en bij het verhoor lag het op de tafel met slechts één loop, de linker geladen. De rechter was afgeschoten.’

‘Hij was niet afgeschoten. Mylady. Ik zelf heb de patroon eruit genomen. Verstaat ge mij nu?’ sprak Mount-Severn bizonder ernstig, op fluisterenden toon. ‘Ik was met Sir Frederik de eerste op de plaats des onheils en heb de beide geweren opgenomen, den haan van uw geweer in rust gezet, terwijl de tweede loop geladen was; uit den rechter kwam nog rook van het schot, en ik heb uit Sir Ralph's geweer, welks haan in rust was, de rechterpatroon genomen. Ik en niemand anders.’

Melusine bleef als een marmerbeeld staan en keek Mount-Severn strak aan.

‘Ge liegt of ge zijt waanzinnig,’ bracht zij er eindelijk uit.

‘Noch het een noch het ander, mijne genade,’ antwoordde hij, greep in zijn vestzak en toonde de hertogin een patroon op de vlakke hand. ‘Dit is het corpus delicti, ik heb het als souvenir aan den 16den September bewaard. Een klein, schijnbaar onschuldig ding, maar toch groot genoeg om de hertogin van Hastings aan de galg te brengen.’

‘Nu, en gesteld eens dat het waar is, wat ge zegt, welke reden hebt ge dan gehad om mij te redden?’ vroeg zij koel en hoogmoedig, zonder een enkelen blik op de patroon te werpen.

Sir Robert schudde even met het hoofd en zei na eenig nadenken: ‘Op dat oogenblik had ik geen motief. Ik begreep, dat ge verloren zoudt zijn als een tweede persoon het geweer vond, zooals ik het aantrof. Het was een cause célèbre geworden - en ik - ik had toen zoo iets als een teer gevoel voor u. Niet dat ik, zooals ik straks schertsend zei, ooit plan gehad heb om naar uw hand te dingen, maar ik vond het een aangename gedachte de schoonste vrouw van

[pagina 347]
[p. 347]

geheel Engeland op genade of ongenade in mijn macht te hebben. Had ik kunnen gissen dat deze vrouw mijn nicht wenschte te worden.... wie weet? De zaak had nu eenmaal haar haut-goût voor mij. Ze was zoo geheel anders dan alle anderen en als loon daarvoor hebt ge me slecht behandeld, Mylady.’

Melusine maakte een afwerend, verachtelijk gebaar. ‘Nu, en wat wilt ge nu eigenlijk? How much?’ vroeg zij hoonend.

‘Niente,’ was het antwoord. ‘Ik stel mij tevreden met het heerlijk gevoel, dat ik u in mijn macht heb en gij den trotschen nek zult buigen als ik het wil....’

Melusine maakte een niet te beschrijven beweging met het hoofd en lachte spottend.

‘Alles niets dan leugen,’ sprak zij kortaf.

‘Volstrekt niet,’ was het koelbloedige antwoord. ‘Ga zelf maar na, dat ik het in mijn macht heb u in glans, rijkdom en pracht te laten, of aan de geheele wereld en je afgod Charley bekend te maken, dat zijn geliefde Melusine, zijn Hooglandsfee met de saffierblauwe oogen, en den blonden stralenkrans om het hoofd, een - eene - moor -’

‘Zwijg!’ schreeuwde Melusine.

Mount-Severn lachte, deed de patroon weer in zijn vestzakje, kruiste de armen over de borst en keek de hertogin aan met vonkelende oogen.

‘Misschien zal ik zwijgen - misschien,’ sprak hij langzaam, ‘maar ik kan het niet zeker beloven. Misschien zou ik het doen, als mijn oogen het kostelijke schouwspel konden hebben, Mylady, de hertogin van Hastings, om genade smeekend aan mijn voeten te zien!’

Melusine's bleeke wangen werden plotseling bloedrood en haar oogen vlamden van toorn.

‘Aan uw voeten wilt ge mij zien, Sir Robert, maar dat is te gek om van te spreken. Ga gerust heen en bazuin het uit, wat gij als geheim op den 16den September ontdekt meent te hebben. Charley zal u een ellendigen leugenaar noemen, en de jury zal u met het zoogenaamde bewijs naar huis zenden! Op hetzelfde oogenblik dat gij den mond opent, om mij aan te klagen, zal ik het gerecht een zekere geheime correspondentie overleggen, gevoerd tusschen dokter Dexter en u. Dan zullen wij eens zien, wie er aan het langste eind trekt, ik of gij? Ik geloof, dat ik niettegenstaande uw geslepenheid en achterdeurtjes het nog wel van u winnen zal, daar ik zwart op wit heb. Wilt ge mij dus nog aan uw voeten zien, Sir Robert?’

De trekken van Sir Robert Mount-Severn ontspanden zich. De vrouw, met wie hij gespeeld had als de kat met de muis, had de zaak een andere wending gegeven, en hij wist, dat hij zich in haar macht bevond.

‘Gij hebt mij de brieven ontfutseld, Mylady, ik moet ze terug hebben.’

‘Neen, Sir Robert, zoo dwaas ben ik niet,’ sprak zij lachend. ‘Die brieven liggen goed opgeborgen, en wat het “ontfutselen” betreft, dat is een uitdrukking, die u door den schrik ontglipt is. Trim, uw hond, heeft mij het pakje gebracht. Gij zijt in mijn macht en zult er in blijven. Ons gesprek kan hiermede wel eindigen; ik ben zeer moe, en zou graag alleen gelaten worden, Sir Robert.’

Mount-Severn zag bleek van toorn.

‘Gij zult er voor boeten,’ riep hij woedend, ‘en ge zult ondervinden, wat het zeggen wil, mij tot vijand te hebben. Geef mij mijn brieven terug of ik maak alarm!’

‘Uw woede maakt u zinneloos, want als gij goed nadacht, dan zoudt ge niet zoo dwaas zijn om van alarm maken te spreken! Goed, maak alarm, misschien doen dan morgen reeds de bladen het verhaal van den kinderroof op Hastings-Castle.’

Mount-Severn oordeelde het beter niet te antwoorden; hij had het ook niet kunnen doen, want hij ziedde van toorn en stiet alleen eenige verwenschingen uit en verliet zonder plichtplegingen het boudoir der hertogin.

Deze ademde vrijer toen de deur achter hem in 't slot gevallen was.

‘Een aartsvijand op de vlucht geslagen, voor heden althans. Voorloopig zal hij bang voor mij zijn, want hij weet, dat ik hem zonder erbarmen zal prijsgeven! Ook mijn eigen bestaan is met deze brieven verzekerd.... hoe gelukkig dat deze Dr. Dexter met geen enkel woord verraden heeft, waar hij het kind gebracht heeft. En de vondeling zelf kan niet spreken, zij ligt dood op den bodem van den heksenvijver! En dan de patroon, - ik had ze hem af moeten nemen. Maar eigenlijk, wat bewijst ze? Sir Ralph had er nog een zak vol van, en wie zou hem gelooven, als hij nu aankwam met het verhaal, dat hij haar uit den loop genomen had? Ik heb mij dus niet ongerust te maken.

En toch, 't is een harde strijd, dien ik voer, een ellendig leven, dat ik leid, trots de liefde van Charley, trots den rijkdom die mij omgeeft... Zal dat eerst bij mijn dood ophouden? En ik ben nog zoo jong! Het zal vroeger eindigen, ik weet het, ik voel het, en het eind zal bitter genoeg zijn!’

 

In den laten avond met den sneltrein verlieten de hertog van Hastings en zijn gemalin Londen om zich naar Hastings-Castle te begeven, waar men voor den jachttijd een nieuwe serie van gasten wachtte. Na Kerstmis hadden zij plan naar Parijs te gaan, om van daar, als de lente in het land was, door het Schwarzwald, Zwitserland te bezoeken.

In een coupé eerste klasse lag Melusine op een bank, in dekens gehuld, te slapen. Tegenover haar zat de hertog in een hoek geleund; zij waren alleen in de coupé. Op een zeker punt van den weg had de trein een half uur oponthoud; de hertog deed de gordijnen voor de raampjes dicht en draaide de lamp neer, opdat Melusine niet gestoord zou worden. Toen leunde hij weer achterover in zijn hoekje en stak een sigaret aan. Naast hem was een coupé tweede klasse, en door de stilte in het rond was het volgende gesprek, dat gevoerd scheen te worden door twee heeren, duidelijk hoorbaar:

‘Hebt ge in de courant gelezen van de laatste receptie ten hove, Winter?’

‘Ja, natuurlijk, er schijnt een nieuwe ster in de fashionable wereld te zijn opgedoken. De reporter van de “Times” was een en al verrukking over haar schoonheid; sedert menschenheugenis heeft men nooit zoo iets schoons gezien.’

‘Wie was zij toch?’

‘De hertogin van Hastings.’

‘Hm, ja, maar met het vermogen dat de Hastings bezitten, is het niet moeilijk zich mooi te maken. Wie is dit wonder, - ik meen, hoe is haar familienaam?’

‘Zij is de dochter van den ouden verkwister, Sir Robert Carr-Holwell van Hochlands-Abbey, weet ge, dat oude merkwaardige, historische gebouw, dat door Lord Evensleigh werd aangekocht. Miss Holwell was voor den eersten keer getrouwd met Sir Ralph Hereford van Hereford-House!’

‘Hereford? Is dat dezelfde, die twee jaar geleden op de jacht omkwam?’

‘Dezelfde! 't Is altijd een rare geschiedenis geweest, en met het ongeluk moet het maar “zoo, zoo, la, la” wezen!’

‘Gij maakt mij nieuwsgierig!’

‘Nu, men vertelt in Londen, in alle kringen, dat de oude Sir Ralph Hereford met zijn jonge vrouw niet erg gelukkig geweest is. Toen zij bij gelegenheid van een jachtpartij samen in het bosch waren, moeten zij hevig gekibbeld hebben, en de oude baron, het ongelukkige leven moe, zichzelven een kogel door de borst gejaagd hebben. Men heeft getracht doekjes om de zaak te winden, en nu spreekt men er van als van een ongeluk.’

‘Hm, maar ik herinner mij, dunkt mij, dat Lady Hereford tegenover den rechter het tegendeel verklaard heeft, en er zelfs een eed op heeft gedaan!’

‘Ja, dat heeft zij ook. Men vertelt evenwel, dat zij dat

[pagina 348]
[p. 348]

gedaan heeft om Sir Ralph niet als zelfmoordenaar bekend te maken en ook om zichzelve te sparen.’

‘Maar dat is toch wat kras!’

‘Dat is het ook, maar men heeft immers geen bewijzen!’

‘'t Kan ook heel goed niet waar zijn, de menschen zeggen zooveel. Ik zou toch niet graag willen dat er in dien geest over mijn vrouw gesproken werd. Zou de hertog het weten?’

‘Ik denk het niet. De hertog heeft een veel te eerlijk karakter dan dat hij een vrouw, van wie men zulke dingen zegt, de hand zou reiken. Aan zijn persoonlijkheid heeft zich nog geen on dit, hetwelk men zich elkaar toefluistert, gewaagd.’

‘Ik zou wel eens willen weten of er iets van waar is?’

‘Ik ook, maar wat gaat het ons eigenlijk aan, zij moet het maar voor zichzelve weten.’

Een schel fluitje en het afluiden der bel maakten het gesprek verder onhoorbaar; de trein ging verder. De hertog van Hastings leunde in zijn hoekje, dof, terneergeslagen, met gloeiende wangen. Hoewel hij weinig geloof schenk aan het afgeluisterd gesprek, was het toch voor zijn trots en strenge eerlijkheid meer dan genoeg, dat men den naam zijner vrouw in één adem noemde met zulk een vreeselijke zaak, zelfs al was het niet waar.

Voor de eerste maal, zoolang hij Melusine kende, kwam er een schaduw van twijfel bij hem op en trad verduisterend tusschen hem en zijn echtgenoote. Kon de man niet onbewust de waarheid gezegd hebben? Wat had Dr. Ellis willen zeggen met zijn vreemde opmerkingen, en waarom verzette Melusine zich zoo heftig tegen het gezegde van Frederik, dat zijn vader niet verongelukt maar doodgeschoten was geworden? Waarom haar talmen toen de rechtereen eed van haar eischte? Als een lawine stortten deze gedachten zich op den hertog; zij vormden zich tot een keten en wee hem en haar, zoo zij meer van het ongeluk onder den eik te Hastings wist.

Maar spoedig lieten die vreeselijke gedachten zich op de vlucht jagen. Neen, neen, zij was onschuldig. Ware zij het niet, dan was alles in de wereld leugen en bedrog. Een vrouw met een stralenkrans om het hoofd, in wier blauwe oogen de hemel zich weerspiegelde, kon haar echtgenoot niet in den dood gedreven, kon geen meineed gedaan hebben.

En toch....

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken