Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 361]
[p. 361]

Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 356.)

‘Wie was Mary-Rose?’

‘Mary-Rose was een vondeling, door Sir Ralph opgevoed. Ik geloof, dat Sir Frederik ernstig op haar verliefd was,’ voegde zij er kalm

illustratie
een der verwarmingsgebouwen in breslau. (Zie blz. 366.)


bij, maar zij kon niet verhinderen, dat zij bij deze woorden purperrood werd.

‘Melusine, ik wensch te weten wat er van Mary-Rose geworden is,’ sprak de hertog ernstig, bijna ruw, en de kleur op Melusine's gelaat werd even spoedig door een vale bleekheid vervangen.

‘Haar einde was zeer tragisch, Charley,’ antwoordde Melusine met terneergeslagen blik.

‘Hieldt ge van haar?’

‘Ik zou jaren van mijn leven willen geven, als ik ze daardoor weer levend kon maken,’ sprak Melusine eenvoudig, terwijl twee groote tranen van het bitterste berouw haar langs de wangen liepen.

Deze tranen ontwapenden den hertog.

‘Zij is nog goed en rein,’ dacht hij, ‘want wie zoo weenen kan om andermans leed, op die rust geen schuld.’ En luid voegde hij er bij: ‘Hoe was haar uiteinde?’

Zonder aarzelen antwoordde zij: ‘Mary-Rose werd waanzinnig; ik liet haar door een vertrouwden bediende naar een herstellingsoord brengen, maar gedurende de reis daarheen wist zij aan zijn hoede te ontsnappen en verdronk in den heksenvijver bij Hampton - zij is dood.’

‘Hoe oud was Mary-Rose?’

‘Ik geloof zeventien jaar.’

‘Dus bijna nog een kind,’ mompelde hij en voegde erbij: ‘Is die bediende nog op Hereford?’

‘Neen, hij is het vorige jaar gestorven.’

‘En knoopt zich verder niets bizonders aan den dood van dit meisje vast?’

‘Neen - niets!’

‘En heeft men nooit kunnen vermoeden wiens kind zij was?’

Bij deze vraag boog Melusine zich nog dieper over de rozen, maar haar stem klonk toch vast toen zij ‘neen’ antwoordde.

Het bouquet voor Lady Carlyle was intusschen klaargekomen en vroolijk lachend verwijderde zij zich; maar onder het gaan mompelden haar bevende lippen:

‘Zou hij gehoord hebben wat die twee elkaar in de coupé vertelden? En vanwaar die vragen over Mary-Rose? Ik wilde dat ik in haar plaats op den bodem van den heksenvijver rustte, dan was er aan al mijn kwellingen een einde.’

Toevallig ontmoette de hertog Sir Frederik, dien hij meenam in het slot om hem het portret van Melusine te toonen. Ook Louise Bane sloot zich bij hen aan en Frederik maakte bij zichzelven de opmerking, dat als Mary-Rose's beeld zich niet onuitwischbaar in zijn hart genesteld had, deze aardige, vroolijke jonge dame eene hem passende partij zou zijn.

[pagina 362]
[p. 362]

Opgewekt babbelend kwamen zij in het roode salon, waar de hertog met van trots stralende oogen zijn gast het portret van Lady Melusine liet zien.

‘Is zij niet betooverend?’ vroeg miss Louise, verrukt over het juiste weergeven der heerlijke verschijning.

‘Schoon als de zonde,’ mompelde Frederik en luid voegde hij erbij: ‘Lady Melusine heeft voor mij altijd de schoonheid eener nixe gehad, zooals ik die mij voorstel: verleidelijk, maar verderfelijk.’

Miss Bane lachte luid.

‘Gij hebt zonderlinge ideeën, Sir Frederik,’ sprak zij opgewekt. ‘Ik wed, dat de hertog er anders over denkt; maar ik herinner mij nu, dat Lady Carlyle haar vroeger ook met een nixe vergeleek, doch door haar schoonheid en beminnelijkheid heeft zij zelfs over Lady Carlyle's vooroordeelen gezegevierd.’

Frederik knikte ernstig.

‘Ja, het gelukt haar altijd als zij over iemand wil zegevieren, miss Bane, en als ik zelf niet tot de aanbidders van Lady Melusine behoor, dan komt dat, omdat het huwelijk van mijn vader mij nog te versch in het geheugen ligt. Hier bracht haar schoonheid onheil, want zij waren beiden ongelukkig.’

‘Waardoor waren zij het, Frederik?’ vroeg de hertog zacht.

Frederik haalde de schouders op.

‘Winter en lente hooren nu eenmaal niet bij elkaar, Hastings, en toch zou het niet gegaan zijn, want de karakters kwamen volstrekt niet met elkaar overeen.’

‘Dat verwondert mij,’ riep de hertog levendig. ‘Sir Ralph was een edel mensch en ook Melusine is zonder leugen of bedrog. Daarbij komt nog haar aanvalligheid en haar goed hart. Maar er zijn dikwijls kleinigheden, die de menschen van elkaar scheiden.’

Frederik antwoordde niet, maar dacht:

‘Voor hem schijnt Mylady zich nog niet in haar ware gedaante vertoond te hebben. Nu, ik hoop van harte dat zijn afgod nooit van haar voetstuk zal afvallen. Het ontwaken zou vreeselijk zijn.’

Intusschen had Frederik zich omgekeerd en stond nu vol verbazing het portret van Lady Besz aan te staren.

‘Hoe kom je aan die schilderij, Charley?’ vroeg hij eindelijk; ‘het is Mary-Rose trek voor trek.’

‘Het portret is driehonderd jaar oud, Frederik. Holbein de oudere heeft het geschilderd.’

‘En het stelt niemand anders voor dan de dame uit het voorgeslacht, die komt spoken,’ riep miss Bane. Maar Frederik schudde met het hoofd en kon zich slechts met moeite van het aanvallige beeld van Lady Besz losrukken.

‘Zeldzaam, zeldzaam,’ zei hij onophoudelijk en ging voort: ‘Ge zult van Lady Melusine wel gehoord hebben, dat Mary-Rose een vondeling was. Als ik niet zeker wist dat er in uw familie nooit een kinderroof heeft plaats gehad, dan zou ik zeggen, dat het arme meisje een Hastings-Carlyle geweest is.’

‘Ach, Sir Frederik,’ riep Louise Bane uit, ‘hoe romantisch, een kinderroof! Maar zulke dingen gebeuren in onze prozaïsche eeuw niet meer.’

‘Goddank,’ antwoordde de hertog lachend.

Zij werden in hun gesprek gestoord door de komst van Fly, den huismeester, die den hertog wenschte te spreken.

‘Kom nader, Fly, het zal toch zeker geen geheim zijn, dat ge mij te vertellen hebt,’ sprak de hertog vriendelijk.

‘Neen, Mylord, een geheim is het niet, maar er is toch iets zeer zonderlings gebeurd.’

‘Nu?’ vroeg de hertog verwonderd.

‘De koster van de slotkerk kwam zoo juist vertellen,’ ging Fly voort, ‘dat van nacht in den grafkelder een groote versiering stuukwerk is komen te vallen.’

‘Dat zal door de vochtigheid komen, Fly,’ meende de hertog, ‘ge moet dadelijk werklieden laten komen om de aangerichte schade te herstellen.’

‘Dat zal geen bezwaar opleveren, Mylord,’ antwoordde Fly, niet wetende hoe hij hetgeen hij te vertellen had moest inkleeden. ‘Het stuuk is evenwel gevallen op de plaats waar de kist staat van de kleine Lady Isabella. Ik ging er van morgen vroeg reeds met den koster heen om de schade in oogenschouw te nemen en de kist van het vuil te ontdoen; daar evenwel er onder ook alles vol lag, moesten wij het kistje op een andere plaats brengen, Mylord - ik heb destijds de eer gehad, het lijkje van uw kleine zuster naar haar laatste rustplaats te brengen, en weet dus hoe zwaar de kist woog. In die achttien jaar moest het sterk in gewicht verminderd zijn; dit is evenwel niet het geval. Toen ik nu van morgen de kist opnam, was zij zwaarder dan toen.’

‘Maar Fly, bedenk je eens goed,’ sprak de hertog, ‘het lijkje van mijn zuster ligt in een looden kist, die in een eikenhouten omhulsel past. Het gewicht van zoo'n jong kind komt daarbij niet in aanmerking.’

‘Ik weet het, Mylord,’ antwoordde de man eerbiedig; ‘maar ook dan nog is het gewicht veel te zwaar.’

‘Het beste zal zijn dat ik zelf ga, om mij van het een en ander te overtuigen,’ sprak de hertog na een kleine pauze. ‘Ga je mee, Frederik?’

De laatste verklaarde zich bereid, en ook Miss Bane ging mee, gevolgd door Fly, en zoo begaf men zich op weg naar de slotkapel.

Bij aankomst in den grafkelder bleek het te zijn zooals Fly gezegd had. Het stuukwerk had waarschijnlijk door de vochtigheid losgelaten en was gevallen op het kistje van de kleine Lady Isabella, dat de hertog onderzoekend in de hoogte tilde en ook opvallend zwaar vond.

‘Lady Isabella was een flink, gezond kind, Mylord,’ sprak Fly, ‘maar haar kist kan onmogelijk zoo zwaar meer wegen.’

Na korte beraadslaging beval de hertog nu de kist te openen, een werk, dat door Fly en den koster spoedig ten uitvoer was gebracht. Lord Hastings zelf lichtte het deksel van de looden kist af en deed, verbleekend, met doffen kreet een schrede achteruit. Geschrikt en getroffen traden Sir Frederik en Miss Bane nader - er lag in de kist slechts een pop en steenen, en allen keken elkaar ontsteld aan. ‘Wat was er met het kind gebeurd? waar was het lijkje gebleven?’

* * *

 

Op Hastings-Castle heerschte groote opgewondenheid. De zonderlinge vondst in den grafkelder bracht aller gemoederen in beweging en gaf aanleiding tot de meest verschillende en gewaagdste veronderstellingen. Melusine was een onmacht nabij toen zij van de ontdekking hoorde, en meer dan eens kwam zij in verzoeking den hertog de correspondentie, tusschen Sir Robert en Dr. Dexter gevoerd, te geven, maar het document met het chemische schrift voor zichzelve te houden. Haar aangeboren verstand en de drang naar zelfbehoud rieden haar aan, hiervan af te zien, want zij wist maar al te goed dat Mount-Severn ook haar geheim dadelijk zou prijsgeven, en dan...’

Er bleef haar dus niets anders over dan de verbaasde te spelen en Sir Robert te waarschuwen, opdat hij zoude zwijgen, een stap, waarover zij spoedig genoeg berouw had, want daarmede had zij zich tot medeplichtige van dien man gemaakt. Vóór zij dit evenwel bedacht had, schreef zij hem het volgende briefje:

Hastings-Castle, September 18...
Het bedrog in den grafkelder is ontdekt. Een toeval wilde, dat mijn man de kist zijner zuster liet openen, en hij vond er slechts een pop en steenen in. Ik houd het voor verstandig, dat ge op reis gaat, totdat C. eenigszins gekalmeerd is.
M.H.
[pagina 363]
[p. 363]

Bij dit schrijven deed Melusine een banknoot van 50 pond en bezorgde den brief zelve op de post.

Lord Hastings had eenige uren noodig, voor hij na de vreeselijke ontdekking weer eenigszins tot zichzelf gekomen was. Denzelfden dag telegrafeerde hij evenwel nog om een beambte van de detective-politie.

‘Als mijn zuster nog leeft, dan zal ik ze terugvinden,’ sprak hij zoo hoopvol tot Melusine, dat het deze was, als kreeg zij een steek door het hart.’

Mr. Winchester, de detective, kwam en werd dadelijk bij den hertog gebracht. Het was een kleine, gezette man, die, zoodra hij op den deurdrempel stond, uitriep:

‘Een zeldzame geschiedenis, Mylord!’

‘Hoe, weet ge dan reeds wat er gebeurd is?’ vroeg de hertog verbaasd.

‘Natuurlijk! In den trein heb ik mij alles al laten vertellen. Ik herhaal het, een zeldzame geschiedenis, Mylord.’

Lord Hastings vertelde nu wat hij in de kist zijner zuster gevonden had.

‘Gij ziet mij radeloos voor u staan, Mr. Winchester,’ ging hij voort, ‘want ik kan mij nog voorstellen, als ware het gisteren gebeurd, hoe ik mijn arm klein zusje dood, met bleek gezichtje voor mij zag liggen! In mijn jeugdige overdrevenheid dacht ik destijds van verdriet te zullen sterven! Dat alles toen bedrog was, heb ik gisteren eerst ontdekt. Maar waartoe diende het bedrog?’

‘Wat is er met het kind gebeurd? Waren de ouders van Mylord dan niet op Hastings-Castle aanwezig toen het kind stierf?’ vroeg de detective, terwijl hij zijn aanteekeningen maakte.

‘Neen. Mijn arme moeder was erg ziek en met mijn vader voor herstel van gezondheid buitenslands.’

‘En wie was destijds op Hastings-Castle met de zorg over de beide kinderen belast?’

‘Mijn zuster was in goede handen; een zekere miss Lucy Trehern zorgde voor haar en gaf mij les. Bovendien kwam dokter Dexter, onze uitstekende huisarts, dagelijks meermalen naar het slot, om zich van onzen welstand te overtuigen. Later trouwde hij met Lucy Trehern.

Zoo - hm! Wij hebben dus voorloopig slechts met deze twee menschen te maken,’ sprak de detective peinzend.

‘Hoe, u gelooft....’

‘Zulk een bedrog kan slechts door den dokter en de verzorgster der kinderen gepleegd zijn,’ antwoordde Mr. Winchester beslist. Mylord zal dat zelf moeten toestemmen. Waar woont Dr. Dexter?’

‘Hij trok met zijn vrouw uit Engeland naar een beroemde badplaats op het vasteland, W...’

‘Wanneer gebeurde dat?’

‘Dadelijk na het overlijden of niet overlijden mijner zuster. Sedert dien heb ik niets meer van hem of zijn vrouw gehoord.’

‘Weet Mylord zich ook nog iets te herinneren van de omstandigheden tijdens den dood uwer zuster?’

‘Weinig, ofschoon ik toen dertien, neen zelfs veertien jaar oud was. Mijn onderwijzer was voor familieomstandigheden op reis, maar daar miss Trehern een zeer ontwikkeld meisje was, nam zij toen tijdelijk op zich mij te onderwijzen. Op mijn vijftiende jaar ging ik naar Eton op school. In den nacht van 14 op 15 November 18... kwam miss Trehern jammerend in mijn kamer, mijn zusje had hevige stuipen. Ik wilde haar zien, maar onder voorwendsel dat het voor een kind van mijn jaren beter was zoo iets niet te aanschouwen, werd ik uit de kamer gehouden, en reeds den volgenden ochtend deelde Dr. Dexter mij mee, dat Isabella overleden was. Ik was zeer geschokt. Toen ik in de sterfkamer kwam, lag mijn zusje met witte lippen en wangen stijf op haar bedje, welks gordijnen van rozeroode zijde een zachten weerglans op haar gezichtje wierpen, zoodat ik niet wilde gelooven dat zij dood was, en eindelijk, nadat ik lang snikkend naast het bedje geknield had gelegen, werd ik zoo overtuigd dat de zachte, rose schijn op haar wangen leven beduidde, dat ik vol hoop miss Trehern ging roepen. Maar zij zeide, dat ik mij vergiste, en ik geloofde haar. Verder kan ik weinig meer zeggen. Ik herinner mij nog, dat mijn zusje nog denzelfden dag in haar kist gelegd werd, die gesloten werd. Op een telegram van Dexter kwamen mijn ouders voor de begrafenis terug; mijn arme zieke moeder zonk bewusteloos op het kistje van haar en onze lieveling neer en stierf een maand later.’

De detective had opmerkzaam geluisterd.

‘Kon de dood uwer zuster Dr. Dexter voordeel aanbrengen?’

‘Neen, Dr. Dexter was een vreemdeling.’

‘Had soms iemand anders belang bij den dood van uw zuster, Mylord?’

Door die vraag kwam de hertog op een gedachte, die hem zelf angst aanjoeg, en als door een adder getroffen kon hij de eerste oogenblikken geen woord uitbrengen.

Met luider stem herhaalde dus de detective zijn laatste vraag.

Met moeite antwoordde de hertog nu:

‘Tot heden toe heb ik er niet aan gedacht, maar uw vraag opent voor mij een peilloozen afgrond. Het valt mij dus moeilijk een beschuldiging uit te spreken, die misschien geheel ongegrond zal blijken, en....’

‘Dat moet u voor u zelf weten, Mylord,’ sprak de man van het gerecht. Ik zal mij dus voorloopig bepalen tot het opsporen van Dr. Dexter. Gij kunt evenwel mijn arbeid aanmerkelijk verlichten, als gij mij het licht ontsteken wilt, dat ik toch vind. Gij bespaart u daardoor tijd en geld. Als gij dus wilt dat wij het lot uwer zuster ontsluieren, zeg dan alles wat ge weet, of zend mij eenvoudig naar huis terug.’

Niet zonder aandoening maar ook zonder aarzelen sprak nu de hertog: ‘Ik zal u den naam van den man noemen, die belang had bij den dood mijner zuster. Blij kt hij onschuldig, des te beter voor hem; is hij het niet.... kort en goed, die man is de broeder mijner moeder, Sir Robert Mount-Severn.’

‘De verkwister,’ sprak de detective zacht en voegde erbij: ‘Sir Mount-Severn is een habitué van de gijzeling, ik zelf heb hem reeds tweemaal in de gijzeling gebracht. Was Sir Robert op Hastings-Castle toen uw zusje stierf?’

‘Neen, maar zooals ik reeds zei was hij de eenige die belang kon hebben bij het overlijden van Isabella, want kwam mijn moeder te sterven zonder vrouwelijke erfgenamen, dan erfde hij het vermogen zijner zuster, dat uit briljanten bestond. Dat spreekt natuurlijk tegen hem. Maar door welke middelen zou hij een man als Dexter, die mijn vaders volste vertrouwen bezat, bewogen hebben Isabel ter zijde te schuiven?’

‘Door geld,’ sprak de detective droog.

‘Ik geloof niet dat Dexter daartoe in staat was; in mijn herinnering leeft hij als een man van eer.’

‘Mylord was toen nog zeer jong en wist niet en weet misschien nu nog niet welke macht het geld voor een armen duivel heeft.’

‘Ik sta machteloos voor dit raadsel,’ riep de hertog hevig aangedaan uit, ‘en ik moet bekennen, dat mijn binnenste in opstand komt tegen de gedachte alleen, den broeder mijner moeder in deze zaak te betrekken. Ik heb hem voor een onverstandigen, ja gewetenloozen verkwister gehouden - voor een misdadiger nooit. Alles spreekt tegen Dr. Dexter. Maar waarom zou hij het gedaan hebben? Moet dan het geloof aan de menschheid altijd aan 't wankelen gebracht worden?’

Arme man! Slechts een korte pooze en het geloof aan de menschheid zal je voor altijd verlaten hebben.

‘Schwalben ziehen, Blätter fallen -
So zerflieszt der Liebe Traum.’

Mr. Winchester beloofde alle pogingen in het werk te

[pagina 364]
[p. 364]

zullen stellen om het raadsel op te lossen. Hij ontving van den hertog een zekere som voor reisgeld, want hij wilde Dexter opzoeken, en ook meende hij dat het zijn nut kon hebben met Sir Mount-Severn in verbinding te treden.

Toen de detective den hertog verliet was de laatste vol zorgen over de toekomst, maar hij was vast besloten liever zijn oom aan het gerecht over te leveren, dan het lot zijner zuster in het onzekere te laten.

Deze nieuwe gebeurtenis maakte dat hij de zaken, Melusine betreffend, vergat, en de zachte klank harer stem en haar prettig gezelschap waren hem nu dubbel lief.

Melusine voelde zich door het verzenden van haren brief aan Mount-Severn voorloopig gerustgesteld. Zij verloor haar goed humeur niet; zij vroolijkte den hertog op, was lief voor Lady Carlyle en schertste met Frederik en miss Bane. Zoo verliepen er eenige dagen in onrust voor den hertog, totdat er eindelijk een telegram van den detective kwam. Het was uit W..., een plaatsje in Duitschland, en luidde als volgt:

‘Dr. Dexter sedert vijf jaar dood. Zijn vrouw uit W... vertrokken. Tegenwoordige verblijfplaats onbekend. Zal haar wel vinden. Sir R.M.S. op verwonderlijke wijze naar Parijs vertrokken.
Winchester.’

De hertog deelde volkomen de meening van den detective ten opzichte van het ‘verwonderlijke’ over zijn ooms reis naar Parijs, daar Sir Robert's kas altijd zeer leeg was, en voor hem zulk een reis niet tot de ‘billijke uitgaven’ gerekend kon worden. Hij was dus in de vaste overtuiging dat Sir Robert er wel een gegronde reden voor zou hebben, maar begreep niet, wie zoo dwaas geweest was, hem het benoodigde geld te leenen. Hoe had hij ook in de verste verte kunnen vermoeden, dat zijn eigen vrouw hem daarbij de behulpzame hand had geboden?

Daags na ontvangst van het telegram kreeg Melusine een klein pakje uit Parijs, waarin Mount-Severn haar een zeldzaam kopje van vieux saxe zond, kunstig beschilderd en verguld, vroeger het eigendom van keizerin Maria Theresia van Oostenrijk.

De hertog was niet onaangenaam verrast door deze attentie, te meer daar het kostbare voorwerp van historische waarde Melusine veel pleizier deed.

Oogenschijnlijk had Sir Robert slechts enkele regels aan zijn nicht geschreven, maar in het kopje lag een briefje van den volgenden inhoud verborgen:

‘Uw schrijven heb ik ontvangen en uw waarschuwing ter harte genomen. Mijn hartelijken dank. Het leven is hier bizonder duur; als ge dus nog eens een vijftig pond banknoot overhebt, zal die mij best te pas komen. Laat mij weten wanneer de lucht in Hastings-Castle weer zuiver is. Voor 't overige is de eene dienst den anderen waard. Val ik, dan komt ge met mij ten val.
R.M.S.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken