Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 401]
[p. 401]

Lady Melusine.
(Vervolg en slot van blz. 396.)

‘Doe het niet, Frederik,’ verzocht Isabel dringender, ‘het is beter dat ge 't niet doet.’

‘Dat vind ik niet,’ bekende Frederik plagend. ‘Geheime correspondentie! Hoe goed dat men vóór de bruiloft achter zoo iets komt. Mijn nieuwsgierigheid is nu eenmaal opgewekt, ik heb de brieven eerlijk veroverd en zij zullen gelezen worden.’

‘Is dat je vaste besluit, Frederik?’



illustratie
de nieuwe emir van afghanistan habibullah. (Zie blz. 407.)


‘Ja, het is onwankelbaar.’

‘Frederik,’ antwoordde Isabel ernstig, ‘deze brieven helderen het geheim op van mijn verdwijning uit Hastings-Castle. Ik vond ze tegelijk met het document, dat mijn herkomst bekend maakte, in het geheime laadje van Lady Melusine, dat op zoo zonderlinge wijze voor mij geopend werd. Ik had ze willen terugbrengen, waar ik ze gevonden heb.’

De eerlijke Frederik was niet alleen verbaasd, hij was verbluft.

‘En deze brieven hebt ge geheim gehouden, Isabel?’ vroeg hij verwonderd.

‘Ja, om Charley te ontzien. De brieven zijn vernietigende getuigen voor de schuld van een zijner naaste verwanten.’

‘Goed, laten wij dan zien wie die man is,’ sprak Frederik, die zonder verdere plichtplegingen de correspondentie van Mount-Severn met dokter Dexter hardop voorlas, niet zonder meermalen door Mr. Roy's uitroepen in de rede te worden gevallen.

‘Wat, en dien kerel hebt je ontzien, Isabel?’ riep hij, toen hij geëindigd had. ‘Als uw broeder het weet, dan zal hij dankbaar zijn den schurk de deur te kunnen wijzen.’

‘Het zal Charley veel verdriet doen,’ antwoordde Isabel.

‘Duivels!’ riep Frederik uit, vuurrood van verontwaardiging. ‘Vergeef mij, Isabel, dat ik in uw tegenwoordigheid mij minder net uitliet, maar het gaat ook al te ver. Wat een geluk dat ik de papieren vond! Wie weet wat de schelm anders nog gedaan had.’

‘Laat hij maar geen lont ruiken en op de vlucht gaan, Sir Frederik,’ waarschuwde Mr. Roy.

‘Daar zal ik wel op passen. En deze correspondentie heeft Lady Melusine bewaard! Hoe komt ze er toe?’

‘Om Charley,’ antwoordde Isabel.

‘Die kent zijn klantjes beter dan gij en zal niet in onmacht vallen,’ meende Frederik, steeds toorniger wordend. ‘Het beste was, Isabel, dat ge je broeder ook verteldet, wat ge van zijn vrouw weet, dan kon hij in eens schoon schip maken in zijn huis.’

‘Ik zal nooit verraden wat ik van Melusine weet,’ antwoordde Isabel ernstig.

Frederik schudde het hoofd. ‘Is het een misdaad als ge spreekt?’ vroeg hij.

‘Ik bega er eer een door te zwijgen,’ antwoordde Isabel, ‘maar ik mis den moed het Charley te vertellen.’

‘Maar het bezwaart je, Isabel. Willen we trachten het hem te helpen dragen?’

‘Ik kan niet, Frederik, ik kan niet,’ klonk het vastberaden antwoord.

‘Goed, lieveling. Ik moet mij hier wel bij neerleggen,’ sprak Frederik, ‘en ik zal mij voorloopig tevredenstellen met dien schurk in 't nauw te brengen.’

Sir Robert Mount-Severn verscheen evenwel niet aan den lunch, wat Frederik een onderzoek deed instellen of hij ook verdwenen was. Niemand echter kon hem op zijn vragen antwoorden; alleen wist men, dat hij 's morgens vroeg alleen in een dogcart de richting van de stad was ingeslagen. Den heelen middag moest Frederik geduld hebben; toen hij evenwel 's avonds bijna tegelijk met Melusine in het salon kwam, vond hij Mount-Severn op zijn oude plaats zitten.

Melusine's stemming was niet veranderd. Er was een akelige kalmte over haar gekomen, alsof zij zich bewust was dat het einde, hetwelk zij zoo gevreesd had, nabij was. De beleedigingen van Mount-Severn hadden haar den genadeslag gegeven, en toen zij ditmaal de prachtige kamer betrad, waar het gezelschap zich altijd 's avonds vereenigde, was het haar, als was het voor den laatsten keer, als moest zij voorgoed van alles afscheidnemen. Ook in haar uiterlijk was haar veranderde stemming waar te nemen. Zij droeg een donker paars fluweelen japon, hoog aan den hals gegarneerd met gele kant. Slechts een enkele ster van briljanten schitterde in heur haar.

Tot na tafel moest Frederik geduld hebben, doch nauwelijks was men weer in het salon terug of hij sloot de deuren,

[pagina 402]
[p. 402]

haalde de brieven te voorschijn en liet ze in volgorde den hertog zien.

‘Kent ge dit schrift?’ vroeg hij, een der brieven te voorschijn halend.

‘Ja, ik meen dat het van Dr. Dexter is,’ antwoordde Hastings zonder aarzelen.

‘Dat is zoo. Maar wie heeft dit geschreven?’

‘Zonder twijfel Sir Robert Mount-Severn.’

Frederik kuchte eens en monsterde zijn verzameling.

‘Charley,’ begon hij, ‘deze brieven heeft Isabel gevonden in het geheime laadje van Lady Melusine, tegelijk met het u bekende document.’

Bij deze woorden zag hij Mount-Severn aan, die evenwel kalm bleef zitten en met een onbeschrijfelijke uitdrukking Lady Melusine aankeek, die rechtop naast de tafel stond, de handen krampachtig om haren waaier geklemd, maar overigens bleek en kalm.

‘Welnu?’ vroeg de hertog verwonderd; en Frederik ging voort:

‘Isabel wilde die brieven bewaren, om u nog niet meer leed te veroorzaken; ik vond ze evenwel en geef ze u. Ge kunt nu den detective terugroepen, want het geheim van Isabel's verdwijnen wordt in deze correspondentie opgelost. Ze is geschreven door een zwak mensch, die zich verleiden liet door een schurk, die altijd geldgebrek heeft.’

‘En deze heet?’

‘Sir Robert Mount-Severn!’

Deze wendde even het hoofd om en sprak: ‘Spreekt ge van mij, Sir Frederik?’

Maar Frederik lette niet op deze brutale vraag en sprak verder tot den hertog: ‘Daar gij het schrift herkend hebt van Dr. Dexter en Robert Mount-Severn, Charley, zoo zal ik u en het verdere gezelschap de correspondentie voorlezen. Ik vraag het woord.’

En Frederik las de brieven in volgorde voor. De hertog was doodsbleek geworden; Lady Carlyle weende zacht in haren zakdoek, en vier meisjesoogen keken angstig naar de kalme, steeds ernstiger wordende trekken van den hertog. Sir Robert lag in zijn stoel en luisterde oplettend toe - Melusine stond met starren blik in de verte te staren, en zonder ook maar een spier van haar gelaat te vertrekken, ging zij het vreeselijke oogenblik, dat haar wachtte, tegemoet.

Frederik was klaar. Er heerschte een doodelijke stilte, alleen afgebroken door het ritselen der brieven, die de hertog nog eens doorlas en daarna in elkaar vouwde.

Toen stond hij op, en sprak op duidelijken toon: ‘Robert Mount-Severn, erkent ge, dat deze brieven door u geschreven zijn?’

Mount-Severn monsterde met een enkelen blik het gelaat van zijn neef en vroeg: ‘En als ik dat nu eens niet doe?’

De hertog stak de brieven in zijn zak en sprak kalm: ‘Er zijn twintig jaar noodig om zulk een geval als verjaard te beschouwen. Er zijn nu slechts 19½ jaar verloopen; de brieven zijn dus een half jaar te vroeg in mijn handen gekomen. Dexter is dood, maar gij Robert Mount-Severn zult u voor den rechter te verantwoorden hebben.’

Sir Robert stond op, maakte een onberispelijke buiging voor zijn neef en sprak koel:

‘De hertog van Hastings sta mij toe een enkel woord tot mijne verdediging te zeggen. Dexter heeft Isabel zeer goed bezorgd; hij noch ik hebben haar het minste leed gedaan. Kan dat niet in mijn voordeel spreken?’

‘Ja, Dr. Dexter heeft Isabel zeer goed bezorgd,’ riep Frederik uit, ‘uitstekend zelfs, zoolang mijn moeder leefde, maar zonder onzen ouden bediende was zij in een krankzinnigengesticht terechtgekomen.’

‘Pardon - toen Dexter Isabel naar Hereford-House bracht, leefde Lady Mary nog - voor eventualiteiten kon hij toch niet instaan,’ bracht Mount-Severn geslepen in het midden.

‘Geen woordentwist,’ riep de hertog; ‘uwe kinderachtige verontschuldigingen maken de zaak nog erger. Robert Mount-Severn, zoo waar ik leef, zult ge voor den rechter verschijnen en uw straf niet ontgaan.’

Mount-Severn wendde zich met vonkelende oogen om en maakte tegen Lady Melusine een handbeweging, welke de waanzinnige opgewondenheid van den man verried.

‘Nu alles tegen mij is, zal de hertogin van Hastings mij niet in den steek laten,’ riep hij triomfantelijk. ‘Zij alleen is mij zoo verknocht, dat zij den ouden oom tot op de bank der beschuldigden volgt.’

‘Wat moet dat beteekenen?’ vroeg de hertog, zichzelf beheerschend.

De nog altijd naar Melusine uitgestrekte hand balde zich; toen boog hij zich, als een roofdier op het punt zijn buit te bespringen, en zijn wijsvinger schuddend, stiet hij met heesche stem uit:

‘Dat moet beteekenen, dat Lady Melusine haar eersten man, Sir Ralph Hereford, met eigen hand gedood heeft.’

‘Schurk, ge liegt,’ donderde de hertog, en stortte zich met opgeheven hand op den aanklager, om hem op den grond te werpen.

Maar Isabel trad hem in den weg, en buiten zichzelve van schrik riep zij: ‘Om Godswil, Charley, laad geen bloedschuld op je; hij liegt niet, ik zag het ook, ik was dien morgen in het bosch en moest aanschouwen, hoe zij hem met eigen hand doodschoot.’

Als een beschonken mensch wankelde de hertog terug; de dames gilden luid van ontzetting.

‘Melusine, Melusine,’ riep de hertog met gesmoorde stem, ‘Melusine, zeg dat beiden liegen, zeg dat ge onschuldig zijt, en ik zal je weer liefhebben, ik zal....’

Nu week Melusine's wezenloosheid. Stenend sloeg zij de handen voor het gelaat, liet ze weer zinken en viel toen naast het tafeltje, waarbij zij stond, op de knieën.

‘Het is te laat,’ sprak zij op bizonder treurigen toon, ‘het is te laat en alles is voorbij, Geloof, Hoop en Liefde, - alles! alles! Wat zij zeggen is de waarheid, ik zelf heb hem doodgeschoten, op mijn voorhoofd brandt het Kaïnsmerk.’

Kermend viel de hertog op een stoel en een poosje was het doodstil. Melusine stond op, en bleek, zonder aandoening, de handen in elkaar gevouwen, ging zij zacht voort:

‘Het Kaïnsteeken brandt mij onuitbluschbaar op het voorhoofd en de gestalte van Sir Ralph, met de bloedende wonde in de borst, heeft mij in waken en droomen vervolgd. Hij stond tusschen u en mij, toen de priester ons huwelijk inzegende en ik mijn met bloed bevlekte hand legde in uwe reine. Waarom ik het gedaan heb? Om u toe te behooren, want ik had u lief, maar ook uw rang en stand trokken mij aan; achter mij lagen armoe en bitterheid, vóór mij weelde, rang en liefde; ik legde aan, en zonder beven schoot ik hem door de borst.

‘Charley, ik ben schuldig, schuldig, driewerf schuldig, en grenzenloos is het verdriet, dat ik u en den zoon van den overledene heb aangedaan. Stoot mij van je, ik heb het niet anders verdiend. Stervend sprak Sir Ralph: ‘Moge het je nooit vergolden worden, booze vrouw!’

‘De vergelding is nu gekomen, en boos ben ik tot in het diepst mijner ziel. Charley, wanneer het je mogelijk is, help mij dan het Kaïnsteeken van mijn voorhoofd uit te wisschen, help mij, mijn hand van bloed te zuiveren - doch wanneer het je niet mogelijk is, verstoot me dan, laat mij nooit meer je geliefd gelaat aanschouwen, maar vervloek mij niet!’

Zij zweeg en liet het prachtige, blonde hoofd, diep, diep op haar borst zinken, en doodstil werd het in de kamer, doodstil, zooals in een gerechtszaal vóór het vonnis wordt uitgesproken. Eindelijk liet de hertog de handen van zijn door smart verwrongen gelaat vallen, en met heesche stem sprak hij: ‘Breng die vrouw weg, ik wil ze nooit weer zien, nooit! Zij is dood voor mij!’

[pagina 403]
[p. 403]

En hij wendde zich om, ten einde niet te zien, hoe zij, na een oogenblik wankelens, een kort om zich grijpen, als zocht zij steun, kalm en langzaam de kamer verliet en de deur zoo zacht achter zich sloot, als wilde zij, dat de klank van het uitspringende slot niet zou doen veronderstellen, dat zij daarmee vaarwel wilde zeggen.

Op haar kamer gekomen, deed zij de deur op slot en viel op de knieën, terwijl zij het hoofd diep in het bedkussen begroef. Zoo lag zij urenlang, tot diep in den nacht. Knetterend was het haardvuur uitgegaan - het was zeer koud.

Toen stond zij op.

‘Overwonnen!’ sprak zij zacht.

Toen deed zij haar prachtige japon uit, en trok daarvoor in de plaats een donkere stoffen aan, pakte wat waschgoed in een taschje benevens het geld, dat haar toebehoorde. Vervolgens plaatste zij zich voor den spiegel, kamde het prachtige haar uit, en toen het in zijn volle lengte uithing, nam zij een schaar en - binnen weinige minuten lag haar schoonste sieraad vóór haar op tafel. Weemoedig lachend streek zij over de glanzende strengen, bond ze met een zwart lint bij elkaar, en bevestigde er een briefje aan met de woorden:

‘De eerste schrede tot boete.’

Het lange, vlasblonde haar borg zij bij de briljanten en andere kostbaarheden, terwijl zij het sleuteltje in een couvert deed en aan haar echtgenoot adresseerde.

Nadat dit gebeurd was zette Melusine een eenvoudigen hoed op, deed een donkeren mantel aan en verliet de kamer.

Op den corridor moest zij voorbij de kamer van haar man; zij hoorde hem langzaam heen en weer loopen; ook hij had geen rust gevonden. Zij bukte en kuste den drempel zijner kamer, terwijl er dikke tranen op vielen. Toen zij door een zijpoortje het slot verliet, werd het reeds licht. Zij liep kalm voort tot aan het tuinhek; daar keerde zij zich om. Trotsch en majestueus lag Hastings-Castle in het schemerlicht, trotsch waaide de vlag met het wapen van de tinne van den zuidelijken toren, en de vale morgenschemering weerkaatste zich in de vergulde hertogskroon, welke den vlaggestok versierde.

Melusine bedekte snikkend haar schoon, bleek gelaat, en snelde heen van de plaats, die zij met bloed gekocht en met namelooze ellende verlaten had.

‘Schwalben ziehen, Blätter fallen -
So zerflieszt der Liebe Traum.’

XVI.

Bijna drie jaar zijn na het bovenvermelde voorval verloopen.

Op het dek eener stoomboot vaart een groot gezelschap den Rijn af. Het hoort niet bij elkaar en is in groepjes van twee of drie op de boot gekomen.

Op den rand van het dek zitten twee heeren en een dame, in wie wij dadelijk den hertog van Hastings, Frederik Hereford en Lady Isabel Hereford herkennen. Vóór ruim twee jaar is zij met Frederik getrouwd en heeft zich nu voor eenigen tijd van haar baby en Mr. Roy gescheiden, om met Frederik haren broeder te vergezellen op reis naar het vasteland, daar deze laatste niet besluiten kon, alleen te gaan. De tijd is evenwel met zijn heelende hand ook over hem heengegaan en heeft hem geholpen zich eenigermate op te richten van den vreeselijken slag, die hem getroffen heeft.

Zij waren nu op de terugreis en hadden Duitschland, Tirol en Zwitserland bezocht. Ook in Génève waren zij eenige dagen, en op den laatsten dag vroeg Lady Isabel wat er nog voor merkwaardigs in de stad te zien was. Men vertelde haar dat er een stedelijk ziekenhuis was, dat om zijn practische inrichting een bezoek overwaard was. Frederik had er niet veel lust in, maar Isabel drong er op aan, en zoo betraden zij de stedelijke inrichting.

De hoofdverpleegster ontving hen zeer vriendelijk, liet hen het geheele gebouw zien en roemde zeer de offervaardigheid der verschillende verpleegsters. ‘Wij hebben ook een landgenoote van u,’ ging zij verder, ‘die velen tot voorbeeld kan dienen; daar komt zij juist - de dame van wie ik u zoo even vertelde, zuster Hudson,’ stelde zij de verpleegster voor.

Deze wendde juist het hoofd. Haar gelaat, door sneeuwwit haar omgeven, was jong, maar bleek en lijdend, haar blauwe oogen onnatuurlijk groot en glanzend.

Eén blik slechts, en de hertog had haar herkend, terwijl het gelaat der verpleegster vuurrood werd - de zuster van barmhartigheid, de troosteres aan de sterfbedden was Melusine Holwell, en dezelfde hand, die eens Sir Ralph Hereford gedood had, streek nu liefdevol de kussens der zieken glad.

‘Zuster Hudson,’ vroeg de hoofdverpleegster, die van de scène niets gemerkt had, ‘wilt ge onzen gasten een glas wijn geven?’

De zuster voldeed aan het verzoek, maar toen zij het blad met glazen presenteerde beefde haar hand zoo, dat er een paar droppels wijn op Isabel's japon vielen.

‘O, vergeving,’ sprak zij verschrikt en knielde neder om met een servet de japon schoon te maken. Deze heele wijze van handelen was zoo deemoedig, dat Isabel, een ingeving volgend, zich vooroverboog en de wangen der verpleegster kuste.

Op zuster Hudson's bleeke trekken kwam even een hel rood te voorschijn, en haar oogen schitterden als van overgroote vreugde. De hertog, die het kleine voorval scheen te hebben gezien, trok zijn portefeuille uit den zak en haalde er een banknoot van groote waarde uit. Toen naderde hij de bleeke vrouw, die eens zijn ideaal geweest was.

‘Ik zou den armen in deze plaats gaarne een kleinigheid geven,’ sprak hij diep bewogen; ‘wilt gij mij het genoegen doen het onder hen te verdeelen, ik ben overtuigd dat zij het uit uwe hand het liefst ontvangen zullen.’

Zuster Hudson's oogen liepen over van tranen en zij drukte een kus op de hand, die haar de gave reikte, - toen evenwel snelde zij de kamer uit; zij dacht te zullen stikken. Had zij in de oogen van Charley Hastings niet gelezen, dat hij haar vergeven had?

De hoofdverpleegster dacht er het hare van, maar het was verre van de waarheid.

 

Op een herfstmiddag van hetzelfde jaar zaten de hertog, Lady Anne, Miss Bane, Sir Frederik en Isabel op het terras te Hastings-Castle bij elkaar. Miss Bane schikte bloemen in een jardinière en Isabel las brokstukken uit de laatst verschenen courant voor.

Plotseling bleef zij steken en keek getroffen op.

‘Charley,’ sprak zij, ‘de “Times” bevat een voor ons allen treffend bericht.’

‘Wat is het, Isabel?’

‘Lady Melusine is - is....’

‘Dood? Gestorven?’ vroeg de hertog.

‘Ja,’ en met oogen overloopende van tranen las zij:

‘Op den 16den September 18... overleed te Genève mevrouw Mary Hudson, verpleegster in het stedelijk ziekenhuis. Haar naam moet met eere genoemd worden, want zij verpleegde hare lijdende medemenschen met ware, opofferende liefde. Zoover wij weten was zij van Engelschen oorsprong en laat geen familie na. Zij, die door haar verpleegd werden, zullen haar steeds in liefde gedenken.’

De hertog stond zwijgend op en ging in huis, blijkbaar diep bewogen, want hoewel de overledene een groote zondares geweest was, zwijgt voor de majesteit des doods alle haat en verachting.

Na een poosje stond ook miss Bane op; door een zeldzamen aandrang werd zij gedreven naar het roode salon, om het schilderij te onthullen van haar, van wie in de laatste

[pagina 404]
[p. 404]

jaren nooit gesproken was. Maar toen zij binnentrad was het gordijn reeds weggenomen en stond de hertog in ernstige stemming voor het portret. Ongemerkt wilde zij zich verwijderen, maar hij had haar reeds gezien en wenkte haar te blijven; zij trad nu nader en legde onder aan het schilderij eenige prachtige rozen.

‘Als bewijs van hare verzoening met de wereld,’ sprak zij eenvoudig en hartelijk. ‘De Heer in den hemel zal haar een goedertieren rechter zijn; met berouw en boete is zij voor Zijn troon verschenen.’

‘Gij hebt het rechte woord gevonden,’ antwoordde de hertog diep getroffen. ‘Het gordijn blijve voortaan van haar portret verwijderd, want ik heb haar vergeven! Louise, gij weet, dat Melusine's naam nog slechts een klank in mijn hart zijn kan - wilt gij met uwe trouwe liefde die leegte aanvullen? Leg gerust uw hand in de mijne; de herinnering aan de doode zal de waarborg zijn voor je geluk, en maak gij door uw liefde goed, wat zij misdeed.’

‘Charley, ik wil je voor eeuwig liefhebben,’ antwoordde Louise aangedaan, en vóór Melusine's portret vierden zij hun ernstige, heilige verloving.

Toen in het volgend jaar de Paaschklokken luidden, werd Louise Bane Charley Hastings' vrouw. Zij leven in stil geluk, en slechts zijn grijs haar vertelt van de stormen, die de kalmte voorafgingen. De vele toeristen, die Hastings-Castle bezoeken en wien de grijze portier de prachtige vertrekken laat zien, voelen zich allen aangetrokken tot het schilderij in het roode salon. Wel vragen zij nieuwsgierig naar het lot der schoone vrouw, die zoo plotseling en geheimzinnig verdwenen is, maar allen moeten zich tevredenstellen met het antwoord, dat zij dood is. Om de lijst van het schilderij is een rouwfloers gewonden en dikwijls staan er frissche bloemen bij, want Louise's liefde heeft den vloek, die op haar rustte, weggenomen.

Aan den voet van het portret staat sinds jaar en dag een lange, rijk versierde kist van ebbenhout. Zij is van binnen bekleed met het paarse fluweel van de japon, die zij den laatsten avond op Hastings Castle aanhad, en bevat de lange, prachtige vlasblonde haren van Lady Melusine, en op het deksel draagt de kist het opschrift:

‘De eerste schrede tot boete.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken