Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Het geheim van Heide-oord,
door Thérèse van Arendsberg.
(Vervolg van blz. 68.)

Maar wat had de dokter haar ook weder gezegd? Dat zij niet zijne bruid was, zooals zij toch zoo zeker meende, maar zijne vrouw, en dat hij bij zijne terugkomst ook een zoon of een dochter zou vinden. Dwaas, die ze was, dat ze dit één oogenblik had kunnen vergeten! Zijne vrouw? Wanneer

illustratie
gebrekkigen aan den arbeid. (Zie blz. 76.)


waren ze dan toch getrouwd, en waarom zag de oude geneesheer haar zoo medelijdend aan, toen hij dat zeide? Het was toch iets zeer natuurlijks. Ze zou even uit hare schrijfcassette hare trouwakte halen, om den datum na te zien, want stellig had ze het stuk daarin opgeborgen met alle andere papieren van waarde. Maar waar was die cassette nu ineens gebleven, en waarom keek Ludwig haar ook al zoo vreemd aan, toen zij over de trouwakte sprak?

Of ze dezen winter met hem en Agnes naar het Zuiden wilde gaan? O ja wel, waarom niet? Juan had haar nu toch nog niet noodig, en de tijd, die verloopen moest, voordat hij terugkwam, zou dan wat gauwer voorbijgaan dan wanneer ze alleen in Keulen bleef. En Ludwig en Agnes waren beiden altijd goed en hartelijk voor haar geweest, waarom zou ze hun dan dezen dienst weigeren? Hare lessen kon ze afzeggen gedurende dien tijd, en haar engagement aan de opera was voor dit seizoen nog niet geregeld. De kamenier moest dan maar zoo spoedig mogelijk de koffers pakken, opdat zij haar broer en diens vrouw op den bepaalden dag te Arnhem kon rejoigneeren.

Aldus was het uitvoerige antwoord, dat de dokter van Hedwig Waldheim aan den burgemeester van Putten zond, toen deze hem hun plan had medegedeeld, met verzoek om zijne beklagenswaardige patiënte te overreden, hieraan gevolg te geven. De ervaren medicus gaf vervolgens nog als zijne meening te kennen, dat het een daad van ware menschlievendheid was, om de ongelukkige jonge dame zoo spoedig mogelijk aan hare omgeving te ontrukken, ja, dat dit wellicht de eenig mogelijke weg was om

[pagina 74]
[p. 74]

haar voor volkomen verstandsverbijstering te behoeden.

Op Heide-oord werden nu zoo snel mogelijk de toebereidselen gemaakt voor eene langdurige afwezigheid. Waldheim vroeg en verkreeg een verlof van zes maanden, en Agnes was den geheelen dag druk in de weer met Hendrik en de meiden bevelen te geven, hoe alles gedurende hun verblijf te Nizza geregeld moest worden. Anna, de tweede meid, die al meer dan zes jaar op Heide-oord in dienst was, vroeg dringend of ze mevrouw niet vergezellen mocht; ze zou haar behulpzaam kunnen wezen bij haar toilet en de overige uren besteden aan het in orde brengen van de luiermand voor het kleine schepseltje, dat blijkbaar door allen met zooveel vreugde zou worden ontvangen.

Maar Agnes, hoe gaarne ze onder andere omstandigheden zich ook van deze hulp zou hebben bediend, begreep onmiddellijk, dat het geheel onmogelijk was iemand mede naar Nizza te nemen, die later nog bij hen in dienst zou blijven, en ofschoon het haar moeite kostte hare trouwe dienstbode met drogredenen te moeten teleurstellen, het zwaarste moest ook nu weer het zwaarste wegen, en op een vroegen Septembermorgen vertrokken Ludwig en Agnes met hun beiden alleen van het station Putten, om te Arnhem Hedwig op te wachten en dan te zamen de reis naar Nizza te vervolgen.

Het zou te veel van het geduld onzer lezers gevergd zijn om hen daarheen van stap tot stap te volgen; we zullen ons dus vergenoegen met hen af en toe een blik te doen slaan in het dagboek van mevrouw Waldheim.

Dagboek van Agnes Waldheim - Van Noordziek.

Nizza, 22 September 1879.

Eergisteren zijn we hier aangekomen na een hoogst droevige, smartvolle reis, en daar ik niemand ter wereld deelgenoot kan maken van ons wedervaren, dewijl de verhouding, waarin wij onderling tot elkander staan, voor een ieder, behalve ons drieën, geheim moet blijven, ben ik besloten een dagboek te gaan houden, om toch op een of andere wijze uiting te kunnen geven aan de velerlei aandoeningen, die mij somtijds overweldigen.

Het wederzien tusschen Ludwig en zijne zuster was ontzettend pijnlijk om aan te zien. Nooit vergeet ik het zenuwachtige schokken van zijn geheele lichaam, toen de trein te Arnhem stilhield en hij haar moest helpen uitstijgen, en zij - ze zag haar broeder aan met een verwilderden oogopslag, alsof hij een vreemde voor haar was.

Zoodra wij plaats hadden genomen in den gereedstaanden sneltrein, die ons via 's Bosch en Breda dien dag nog tot Brussel zou brengen, zeide Ludwig tot haar, zoo kalm en zacht, alsof hij tot eene ernstige zieke sprak:

‘Hedwig, ofschoon mijne lieve vrouw en ik beiden zoo oneindig veel lijden door jou schuld, zijn we toch, zooals je ziet, tot de zwaarste offers bereid om je eer te redden, maar beloof me dan ook nu, dat je voortaan je geheel zult gedragen zooals wij het, door de omstandigheden gedrongen, noodig oordeelen. Je weet het, niet waar, voor het oog van vreemden ben jij van nu af aan mevrouw Waldheim, mijne vrouw, en Agnes moet voor mijne zuster doorgaan.’

Bij het hooren dezer laatste woorden richtte de ongelukkige zich plotseling op en zeide met een woesten kreet:

‘Maar de brieven van Juan mag zij niet openen; ik duld niet, dat iemand zich plaatse tusschen hem en mij.’

Mijn beste man haalde de schouders op, doch gaf haar geen antwoord, waarop zij weder plaats nam en, als te voren, dof voor zich uitstaarde. Het werd ons hoe langer hoe duidelijker, dat hare hersenen, zoo niet bepaald gekrenkt, dan toch zoo overspannen waren, dat het intrinsieke der zaak niet tot haar doordrong en men haar alleen als een voorwerp van het diepste medelijden moest beschouwen.

De eerste nacht te Brussel ging vrij rustig voorbij; zij scheen vermoeid te zijn en sliep spoedig in, en het was zelfs niet gemakkelijk den volgenden morgen haar te overreden om bijtijds op te staan, ten einde de reis te vervolgen. Dien geheelen dag was zij kalm en dof, maar de tweede nacht, dien wij in den trein doorbrachten, was zeer onrustig, en Ludwig en ik herademden beiden, toen we eergisteren hier aankwamen en onze apartementen konden betrekken.

Nu zijn we reeds geheel gëinstalleerd; vóór hebben we een lief, ruim salon, met daarnaast een zitkamertje voor Hedwig en achter eene flinke suite voor slaapvertrekken.

Natuurlijk ben ik het, die de bedden opmaak en verder alles op de kamers regel; immers als ons dagmeisje komt, moet zij in den waan verkeeren, dat ik het ben, die de kleine kamer in gebruik heb, en Ludwig en Hedwig (de heer en mevrouw Waldheim) de andere deelen. Zoodra de handige Marguérite mij geholpen heeft om verder den boel aan kant te maken, haast ik mij haar naar huis te zenden, want het is mij alles nog zoo nieuw, dat ik telkens bang ben, dat ik mij zal verraden, en ik ben overtuigd, dat zij toch nu al zal denken, dat mijnheer Waldheim meer egards heeft voor zijne zuster dan voor zijn wettige vrouw, want hoezeer ik Ludwig ook telkens vraag om mij toch wat koeler te behandelen, hij is, als altijd, vol kleine attenties en beleefdheden voor mij.

Marguérite vindt Hedwig ‘une pauvre malade’, met wie ze veel deernis heeft, en ik geloof, dat zij Ludwig niet goed kan uitstaan, omdat hij meer met mij spreekt dan met haar. Ik tracht haar evenwel aan het verstand te brengen, dat ‘la pauvre madame’, ten gevolge van haar toestand, zeer zenuwziek is en niet voor discours vatbaar, wat ook inderdaad waar is, want sedert we hier zijn, heeft Hedwig nog geen enkel verstandig woord gesproken en zit den meesten tijd, in dof gepeins verzonken, strak voor zich uit te staren. Arme ongelukkige, hoezeer beklaag ik haar, en toch hare zwaarste ure zal dan pas aanbreken als het volle besef tot haar doordringt, dat het kind, waaraan zij het leven zal schenken, door hare schuld zijn levenlang als een bastaard gebrandmerkt zal wezen.

Nizza zelf is eene mooie en zeer interessante stad, en hare ligging is bepaald eenig. Van uit onze ramen zie ik op de Middellandsche Zee met haar effen waterspiegel, even donkerblauw als de heldere zuidelijke hemel boven ons hoofd, terwijl plantsoen en tuinen prijken met de prachtigste bloemen en het liefelijkste groen in een seizoen, waarin bij ons, in Holland, alles reeds dor en herfstachtig getint is. Wat zou het heerlijk wezen, een winter hier door te brengen, indien niet zooveel treurigs hiervan oorzaak ware en het ergste ons nog boven het hoofd hing!

Nog vier maanden ongeveer, vóórdat hare zware ure komt, en hoe zal het daarna wezen?... En het kindje, onder zulke omstandigheden geboren, gedragen onder het hart eener moeder, die zich van bijna niets bewust is, wat kan men redelijkerwijze daarvan verwachten? O, Hedwig, dat je toch niet naar raad hebt willen luisteren, toen Ludwig je meer dan eens waarschuwde, dat je hartstocht voor dien schurk je ten val zou leiden, - dat je zoo je eigen eer en de onze met voeten hebt getreden en een onschuldig wezen laat boeten voor je beider misdaad en schuld!

Hoe gelukkig, dat mijn beste vader dit niet heeft beleefd, hij, die zoo tevreden was in mijn kleinen, huiselijken familiekring op Heide-oord en mij meer dan eens zeide, hoe hoog hij Waldheim achtte, zoodat hij er trotsch op was, dat ik mijn adellijken titel voor zijn naam had verwisseld. En nu is diezelfde naam voor eeuwig geschandvlekt, indien het ons niet gelukt, het geheim voor altijd te begraven, zij het dan ook ten koste van zware opofferingen en van veel zelfverloochening. En zelfs dan nog, al gelukt ons dit, wat zal de toekomst ons schenken? Wat kan men, zooals Ludwig terecht gisteren opmerkte, welk karakter kan men verwachten van het kind van zulke ouders? Maar laat ik mij niet verder in vragen verdiepen, het tegenwoordige eischt genoeg van mij, waar

[pagina 75]
[p. 75]

ik sta als verdeeld tusschen de liefde voor mijn man, die geknakt en gebroken is door de schuld eener eervergetene, en het medelijden met die misdadige, die haar misstap nu reeds boet door eene doffe wezenloosheid, die feitelijk den waanzin nabij is. Ook zij toch was eenmaal, als wij allen, een rein en onschuldig kind, maar zij moest de moederlijke leiding helaas reeds missen op een leeftijd, waarop men haar het meest behoeft, en dan nog daarenboven haar werkkring te midden van artisten; alles bracht er toe bij om hare ziel vatbaar te maken voor indrukken, die men verre van haar had moeten houden, en zaaide in dat jeugdige gemoed de kiemen van wat haar later ten verderve zou leiden.

En toch - wellicht is het voor geheel haar volgend leven nog beter zóó, dan dat zij Pestalozzi's wettige vrouw geworden was. Nu is er voor haar, indien zij herstellen mag, nog eene toekomst van vrede in kalme plichtsbetrachting mogelijk, - aan de zijde van dien man wachtte haar stellig niets dan ellende en armoede. O, Hedwig, dat je éénmaal moogt leeren inzien, dat deugd alleen tot geluk voert en dat het brood, dat op eerlijke wijze verdiend wordt, het eenige is, dat op den duur bevredigen kan!

Daar hoor ik Ludwig's stem, die Marguérite vraagt, of zij ook weet waar ‘mademoiselle’ is.

Eenigszins bits klinkt haar antwoord:

‘Je ne saurais vous le dire, monsieur, mais madame est au jardin.’

Ik voel, dat mijne lippen zich onwillekeurig plooien tot een glimlach, terwijl ik deze woorden opvang. Maar 't is waar, van haar standpunt heeft Marguérite volkomen gelijk, het schijnt zeer afkeurenswaardig, dat Ludwig altijd meer notitie neemt van mademoiselle dan van madame. Ik zal maar doen, alsof ik niets gehoord heb, en gewoon naar beneden gaan, hem tegemoet.

20 October.

Gisteren was het reeds eene maand geleden, dat we hier zijn aangekomen, en het schijnt me toe, alsof er nauwelijks eene week verloopen is sedert dien dag. De tijd gaat snel voorbij, als men zijne dagen gelijkelijk verdeelt, en ik heb het betrekkelijk druk. Uit den aard der zaak kan ik weinig aan ons dienstmeisje overlaten, omdat ons intieme leven zooveel mogelijk buiten haar moet omgaan; soms ben ik toch al bevreesd, dat zij meer begrijpt dan wenschelijk is.

Gelukkig wordt Hedwig's geest veel helderder, en indien het zoo voortgaat, zal zij mij langzamerhand wat meer gaan helpen en kunnen we den tijd, dien Marguérite hier moet wezen, wat bekorten; alles zal dan zooveel gemakkelijker wezen. Het schijnt me evenwel toe, alsof de gezondheid onzer arme zuster minder wordt naarmate hare geestvermogens terugkeeren; ze kan somtijds slechts met moeite een uur achtereen wandelen en de blauwe kringen onder hare oogen verraden onmiskenbaar zwakte. Geen wonder ook; het ontzettende van haar toestand begint thans tot haar door te dringen, en ze ziet in, wat haar volgend leven zal wezen, ook dan zelfs, als het ons gelukken mag haar misstap voor een ieder geheim te houden. Haar kind moet voor het onze doorgaan, door ons worden opgevoed en gevormd, en zijn kinderlijke liefde zal dus vanzelf ons gelden, terwijl zij slechts op de rechten eener tante aanspraak kan maken. Welk eene bron van nameloos wee zal dit voor de beklagenswaardige moeder zijn, voortdurend in een valsche verhouding te moeten leven, door een ontzettend geheim van haar kind gescheiden, zelfs in hare stervensure; maar het de waarheid te openbaren zoude hetzelfde zijn, als het kind voor eeuwig te schandvlekken en uit de maatschappij te verbannen.

Het zou een weldaad voor het ongelukkige schepseltje zijn, indien het levenloos geboren werd of althans slechts korten tijd op de aarde vertoefde: maar zij, voor wie het leven meer doornen dan rozen kweekt, moeten meestal het langst hun kruis hier beneden dragen.

Gisteren ontving ik weder zulke hartelijke brieven van onze ondergeschikten op Heide-oord. De tranen kwamen mij in de oogen, toen ik las, hoe allen, oud en jong, daar vol belangstelling zijn in hetgeen mij wedervaart. De oude Hendrik maakt zich bezorgd, dat hij onze terugkomst met den stamhouder (aan een meisje denkt het trouwe oudje blijkbaar niet) niet meer zal beleven, en Anna droomt al van hare dagelijksche wandelingen met Baby. En tusschen de regels door lees ik gedurig hunne bezorgdheid voor mijne gezondheid en de verborgen jaloezie, dat juffrouw Hedwig voortdurend bij ons is, of, erger nog, dat vreemden hunne ‘mevrouw’ mogen verzorgen en bedienen. O, wisten ze het, die brave luidjes, dat ik zoo frisch en gezond ben als ooit te voren, dat niets, absoluut niets mij deert, - wat zouden ze zich verheugen! En toch, zou die blijdschap voor hen wel opwegen tegen de teleurstelling, dat het kindje, dat met ons uit het verre Zuiden terugkeert, niet het lang gewenschte en afgesmeekte onderpand onzer huwelijkstrouw is, maar een ongelukkig, vaderloos schepseltje? O! dat ze het nimmer mogen vermoeden en ik kracht moge erlangen om de valsche positie, waarin ik onophoudelijk geplaatst zal worden, steeds en onder alle omstandigheden zorgvuldig te verbergen!

Onlangs kreeg Ludwig een brief van zijn vriend, dominee Van Arnim, die hem schreef, dat Pestalozzi veroordeeld is tot vijftien jaar tuchthuisstraf; zoolang dus is hij onschadelijk èn voor de arme Hedwig èn voor de maatschappij. Met de meeste belangstelling vroeg de brave predikant naar de ongelukkige Hedwig; ook hij vermoedt niet, hoe ongelukkig ze in werkelijkheid is. Niemand in hare woonplaats schijnt ook maar het geringste vermoeden van haar toestand te hebben, en algemeen vindt men het een grooten liefdedienst onzerzijds om haar, nu wij ter wille mijner gezondheid toch den winter in een zachter klimaat moesten doorbrengen, met ons mede hierheen te nemen. Als men het rechte van de zaak wist, wellicht zouden dan die ‘schwärmerische Deutscher’ ons wel met een aureool van heiligheid omgeven, dat we zoo geheel onszelf verloochenen om de eer der familie te redden. Gelukkig dat ‘Herzenliebchen’ een paar jaar geleden gestorven is; zij zoude de waarheid zeker ontdekt hebben, want, indien zij mij had aangezien met die eenige trouwe oogen en mij had gevraagd, of ik niet bovenmate gelukkig was, dat eindelijk de wensch van zooveel jaren vervuld was geworden, dan zou ik tegenover haar onmogelijk hebben kunnen blijven volharden in mijn rol; ik gevoel het maar al te goed, ik zou in tranen zijn uitgebarsten en haar hebben toegevoegd:

‘Martel me niet langer met me te spreken over een geluk, dat in werkelijkheid nooit mijn deel zal worden. Begrijpt u dan niet, hoeveel het mij kost, voortdurend al die toespelingen te moeten aanhooren met een blijden glimlach, terwijl ik weet, dat het slechts comedie is? En toch, ik zal mijn rol blijven vervullen tot het einde; alleen tegenover u kan ik niet veinzen.’

Maar helaas, tot ook zelfs deze troost is me ontzegd, want fräulein Elbracht is heengegaan, evenals mijn beste vader, toen dit alles nog in het verre verschiet lag.

2 November.

Hedwig gaat moreel bepaald vooruit; men kan tegenwoordig kalm en verstandig over de meeste zaken met haar spreken. Ze is zacht en lief in den omgang en hoogst dankbaar voor alles, wat men voor haar doet; Pestalozzi's naam noemt ze nooit meer. Zou ze zich thans alles herinneren en schaamte haar doen zwijgen, of zou het alleen wezen, doordien het haar pijnlijk is die snaar aan te roeren? Over het algemeen is ze meer op haar gemak met mij dan met Ludwig; als we samen zitten te praten, zwijgt ze zoodra hij de kamer binnenkomt, en als hij dan plaats neemt en zich in het discours mengt, staat ze op en gaat meestal weg.

Een dezer dagen zal Ludwig den dokter, die ons door onzen

[pagina 76]
[p. 76]

huisbaas hier is aanbevolen, eens gaan spreken en hem vragen of er geene accoucheuse is die Hedwig kan bijstaan als hare zware ure gekomen zal zijn. Mijn man gelooft, dat het gemakkelijker zal vallen om zulk eene vrouw van minder beschaving op sommige punten te misleiden, dan een gestudeerd geneesheer met meer menschenkennis en ondervinding. Doordat het vrij algemeen bekend is, dat ‘madame’ zwakke geestvermogens heeft en zeer nerveus is, kan men hem gemakkelijk in den waan brengen, dat zij zelve deze regeling wenscht.

Over drie maanden zal alles wel voorbij zijn en ik hoop, dat we begin Maart naar Heide-oord kunnen terugkeeren, ofschoon Ludwig oordeelt, dat het beter is, dat we April afwachten, daar we nu de comedie ook in alles moeten volhouden en men iemand met zwakke longen, die bloed opgegeven heeft, niet mag blootstellen aan een gure Hollandsche Maartmaand.

Er zijn hier verscheidene landslieden; gelukkig is geen hunner ons zelfs bij naam bekend, en we hebben ons van het begin af van allen geïsoleerd gehouden, hetgeen gemakkelijk ging, daar onze woning even buiten de stad gelegen is. Men ziet hier veel teringpatiënten, bloedarme jonge meisjes en uit de kracht gegroeide jongelingen, en naarmate het in noordelijker landen guurder wordt, zal de toevloed van vreemdelingen hier zeker nog toenemen. Nu al ziet men dagelijks minder bordjes met ‘Chambres à louer’ of ‘Chambres garnies’, en behalve dat nemen de meeste gefortuneerde families hun intrek in een hotel, waarvan men te Nizza ruim voorzien is.

Daar roept Ludwig me, om met hem uit te gaan. Voor heden dus zeg ik u weder vaarwel, mijn dagboek.

7 December.

Dat was eerst eene pijnlijke ure, die Sint-Nicolaasavond, andere jaren altijd zoo echt gezellig, en nu zoo eenzaam en stil. Hedwig was de laatste dagen al in zichzelf gekeerd en dien middag kwam het eensklaps tot een uitbarsting, toen ik een pakje opende, dat mij toegezonden werd door de domineesvrouw uit Putten en een allerliefste kinderjurk bevatte.

Plotseling stond ze op van de canapé, waar ze lag te rusten, staarde mij aan met wilde, holle oogen en riep daarop zoo luid, dat ik vreesde, dat Marguérite hare woorden zou kunnen verstaan:

‘Natuurlijk weer voor jou. Jij krijgt alles, en ik niets. Waarom mag mijn kind ook geen mooie kleertjes dragen? Denk je, dat ik het nog langer kan uitstaan, dat ik door iedereen word over het hoofd gezien?’

Dus dan nu weer verwarring in haar brein, weer oproer en waanzin. Ik haastte me naar de keuken te gaan en de meid met eene gemaakte boodschap de deur uit te zenden, en trachtte de ongelukkige Hedwig tot kalmte te brengen en haar geest ontvankelijk te maken voor den waren stand van zaken. Zij scheen alleen deze woorden op te vangen: ‘Al dat kleine goedje is natuurlijk voor jou, want ik kan er niets mede doen;’ want tot driemaal toe herhaalde ze: ‘Dus ik krijg het van je; mijn kindje zal het dragen?’

Toen mijn man tehuiskwam, was Hedwig weder in haar vorige dofheid verzonken, doch uit angst voor eene herhaling van dit tooneel, deden we den Sint-Nicolaasavond verder ongemerkt voorbijgaan en de enkele pakjes, die mij nog uit Holland werden toegezonden, bleven ongeopend in onze slaapkamer liggen, totdat zij zich ter ruste had begeven en het gezellige samenzijn, waarvan ik me dien morgen zooveel had voorgesteld, was ook weder, als zoo menig ander plan, verijdeld.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Thérèse van Arendsberg


datums

  • 22 september 1879

  • 20 oktober 1879

  • 2 november 1879

  • 7 december 1879