Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Sardinen in olie.
Met illustratiën.

‘Ons Manna is de sardien,’ hoort men niet alleen in Bretagne, maar ook in de Vendée, ja, eigenlijk langs de geheele westkust van Frankrijk door alle inwoners verklaren, want zijn het al geen visschers, dan staan zij toch zeker op de een of andere manier in betrekking tot dezen tak van industrie. Zelfs de boeren en handwerkslieden zijn er van afhankelijk, daar hun waren en voortbrengselen veel door de visschers gekocht worden.

De inwoners van Bretagne hebben zich reeds langer met de sardinenvangst beziggehouden, dan hun zuidelijker naburen. Toch heeft men het bestaan dezer diersoort niet verder kunnen nagaan dan tot de helft der zeventiende eeuw, niettegenstaande men in den Romeinschen tijd reeds sprak van de sardinenvangst op de Middellandsche-Zee.

Daarom is het des te vreemder dat tot heden toe geen mensch weet, van waar de sardinen komen, en waarheen zij gaan, en waarom zij komen en gaan.

Juist dit geheimzinnige in haar verschijnen en verdwijnen geeft aanleiding om een vergelijk te maken met het niet minder raadselachtige Manna, waarmee de Israëlieten in de woestijn begiftigd werden. Evenals de haringen verschijnen de sardinen op vaste tijden van het jaar in zeer groote menigte, zoogenaamde banken, aan de Spaansche en Fransche kusten van den Atlantischen-Oceaan. Terwijl nu bijv. de sardinenvisschers uit de Vendée volhouden, dat de vischjes uit het Zuiden komen en naar 't Noorden gaan, veronderstellen de Bretonsche visschers dat de sardinen direct van de hooge zee, dus uit het Westen naar de kust komen om eveneens weer in zee te verdwijnen. Over de redenen, die de sardinen bewegen, om één of meer jaren de kusten van Frankrijk te vermijden om dan plotseling weer in myriaden te verschijnen, weet men tot heden toe ook niets met zekerheid. Ongeveer vier jaar geleden was het Manna der Bretagners drie of vier jaar achtereen weggebleven; de bevolking verkeerde in grooten nood en de regeering benoemde commissies en zond menschen uit om onderzoek naar de reden hiervan te doen. De berichten, die inkwamen, luidden, dat de visschers zelven niet wisten, aan welke oorzaken zij het ongeluk moesten toeschrijven. Zij waren het er evenwel allen over eens, dat de sardinen met terugkwamen, maar over de beweegredenen, die de visschen daartoe hadden, liepen de meeningen zeer uiteen.

De een zeide: de Spanjaarden en Portugeezen vingen alle visschen weg, of stelden de noordwaarts trekkende banken aan zulk een vervolging bloot, dat dezen van de kusten verdreven werden en in de open zee bescherming zochten; anderen meenden dat de vóór eenige jaren in gebruik genomen reuzennetten, waarmede men onder gunstige omstandigheden in één trek tot tachtig duizend visschen tegelijk ophaalde, de kleinen met de grooten deden omkomen, zoodat de voortteling werd tegengegaan; weer anderen geloofden dat het steeds toenemend verkeer der stoombooten de sardinen van de kusten verwijderd hield. En op die wijze werd geklaagd en beschuldigd, totdat plotseling na verloop van drie of vier jaren de sardinen kwamen opduiken in zoo groote getale, als men bij menschenheugenis niet gezien had. Er waren er zooveel, dat de fabrikanten, een daling in prijs en daardoor vermindering van winst vreezend, de handen in elkaar sloegen, en den visschers hun waar niet meer afkochten.

Ontelbare bootladingen moesten om deze reden in zee geworpen worden, waar de doode visschen hun levenden kameraden tot voedsel dienden. En zoo gaat het met de sardinenvisscherij van jaar tot jaar op en neer, en om haar nu eens geringe, dan weer overvloedige opbrengst is deze industrie te vergelijken met den wijnbouw, welks resultaten eveneens nooit zeker zijn.

Wanneer dieren zoo bij millioenen bij elkaar leven, zooals de sardinen, haringen, mieren, en bijna hadden wij gezegd, menschen, dan geven zij zichzelven een constitutie, kiezen hun hoogere en lagere ambtenaren, en doen al hun verrichtingen naar goed overwogen plannen. Het leger der sardinen trekt nu eens in breede rijen, dan weer in lange ketenen, al naar de marschorder het gebiedt, voort, en hoewel het ongeloofelijk klinkt, is het toch de zuivere waarheid, hetgeen niet alleen onze Hollandsche, maar ook Scandinavische en Fransche visschers overeenstemmend van de discipline onder de haring- en sardinenbanken verteld hebben.

De legers der sardinen verschijnen in de maand Mei aan de Fransche kust en blijven er tot half December of Januari.

[pagina 148]
[p. 148]

Toch houdt het visschen op sardinen reeds met October op, en met Allerheiligen zijn alle visschersbooten afgetakeld en aan land gebracht. De oorzaak hiervan ligt niet alleen in het langzamerhand verdwijnen en wegtrekken der sardinen, maar vóór alles is dit te wijten aan het slechte, stormachtige weer in dien tijd van het jaar, waardoor het onmogelijk is in de open visschersbooten zee te kiezen.

De visschers, zoogenaamde Sardineezen, waarvan de havens van Concarneau, Belle-Ile en voornamelijk van Duvarnez, het middelpunt der Bretonsche sardinenvisscherij, vol zijn, zijn sedert eenige tientallen jaren aan bijna alle Parijzenaars bekend. Daarvoor zorgen de schilders, die in den zomer bij duizenden in de kleine kustplaatsen leven, en in het voorjaar in het Parijsche Salon weergeven, wat zij daar gezien hebben. Vandaar dat tegenwoordig iedere Parijzenaar de sardinenbooten, de sardinenvisschers, hun roeiriemen, hun netten, ja, om kort te gaan, alles kent, wat met dezen tak van nijverheid samengaat.

Hij weet bijvoorbeeld dat de nieuwe visschersbooten niet,

illustratie
koken der sardinen in olie.


zooals de groote stoombooten, met champagne, maar met wijwater en door echte priesters gedoopt worden. In het Salon van het vorige jaar was er een schilderij te zien, zulk een doopplechtigheid voorstellend, als wij ons niet vergissen van een te Concarneau verblijf houdenden Amerikaanschen schilder. Hij weet ook, dat gedurende de lange winteravonden de Bretonsche vrouwen en meisjes bij het open haardvuur zitten, niet zooals onze overgrootmoeders om te spinnen, maar om de netten voor het volgende jaar te breien; en ook met den algemeenen aanblik der sardinenbooten met haar masten, haar takelage en haar bemanning is hij vrij goed bekend. Zulk een boot is van dertig tot veertig voet lang, en van twee groote en drie kleine zeilen voorzien; bovendien zijn er altijd meerdere sterke roeiers aanwezig, die bij het visschen noodig zijn. De zeilen dienen alleen bij het uitgaan en binnenvallen of bij het veranderen van ligplaats. Met de riemen wordt de boot evenwel zoo gestuurd, dat zij met haar punt steeds tegen den wind ingaat, en het van het achterdeel der boot afhangende net altijd een rechten hoek vormt met de kiellijn.

De bemanning telt van vijf tot acht koppen, die bij de allerkleinste boot tot vier daalt. Deze vier zijn: de patroon of kapitein, de brigadier of matroos, de novice of lichtmatroos en de scheepsjongen, die gewoonlijk van tien tot veertien jaar is. De verdere bemanning is met de vischvangst niet bekend, en doet alleen dienst bij allerlei kleinigheden. In de meeste gevallen zijn het landslieden uit den omtrek, die gedurende het seizoen in de havenplaatsen komen om bij de sardinenvangst iets te verdienen.

Oorspronkelijk behoorden alle sardinenbooten aan den patroon, die er op voer; nu evenwel is dat anders en zijn de meeste booten het eigendom der fabrieken, die later de vischjes in bussen verpakken om ze op die wijze de wereld in te zenden, en een visscher moet al een aardig duitje bij elkaar hebben, wil hij voor eigen rekening een boot uitrusten, welker onkosten op 4000 francs beraamd worden. En daar de fabrikanten er meer en meer op uit zijn, in hun vischvoorraad met eigen booten te voorzien en den op eigen kosten werkenden visschers hun waar niet meer af te koopen, neemt het aantal zelfstandige patroons van jaar tot jaar af.

Een der interessantste schouwspelen der sardinenvangst is op Johannesdag in den ‘Corneau’ genaamden zeearm waar te nemen. Op den 24sten Juni begeeft zich de geestelijke van het eiland Groix in zijn kerkelijk gewaad, gevolgd door de dragers der kerkelijke banieren en kruisen en door de geheele bevolking, voor zoover die loopen kan en niet bedlegerig is, naar de haven van het eiland en gaat in de gereedliggende booten, om naar het naastbijzijnde vasteland te zeilen. Ook van dit vasteland komt de geestelijke met de bevolking aanvaren op booten van Larmar, Gâvre en Port-Louis. Daaronder is ook een regeeringsboot, met de autoriteiten van Sorient aan boord, die de ceremonie meemaakt, en nog altijd stroomen de vreemdelingen van heinde en ver toe, om het eigenaardige schouwspel te genieten. Midden in den zeearm ontmoeten de beide vloten elkaar; de geestelijke van het vasteland en zijn ambtsbroeder van het eiland bestijgen dezelfde boot en de andere booten dringen zich zoo dicht mogelijk ons het tot altaar gewordene vaartuig. Dan ontblooten zich alle hoofden en uit duizenden

[pagina 149]
[p. 149]

monden en kelen klinkt de hymne der zeelui: ‘Ave maris stella’. Met den plechtigen zegen der beide priesters eindigt deze schoone ceremonie.

Maar van deze poëtische zijde van het visschersleven moeten wij tot het meer prozaïsche gedeelte, namelijk de verpakking der visch, overgaan. Het vierhoekige, diepe net wordt door een soort van brij, bestaande uit mosseldieren en vischeieren, aantrekkelijk gemaakt, zoodat de sardinen zich gemakkelijk in de mazen laten vangen. Iederen morgen varen de booten uit, om iederen avond, bij bizonder gunstige vangst reeds vroeger, terug te keeren. Dan wordt de visch spoedig in manden aan land gebracht, om op de markt verkocht en daarna in de fabrieken ingelegd te worden. Hier wordt bijna al het werk door vrouwen en meisjes verricht, de mannen hebben met de vangst al hun aandeel geleverd. Het allereerst wordt den visschen den kop afgesneden en de ingewanden eruit gehaald; daarna wascht men ze in zout water uit en legt ze vervolgens op een soort van net, waarin ze bij gunstig weer op het dak der fabriek, bij slecht weer in een ruimte, waar voor degelijke ventilatie gezorgd wordt, te drogen. De gedroogde sardinen worden dan in kokende olie gelegd, waarin ze zeer spoedig gereed zijn. Nu volgt het sorteeren en verpakken in de kleine

illustratie
vullen der bussen met olie.


blikken bussen, die iedereen kent en welke in de groote fabrieken door eigen blikslagers zelf gemaakt, maar ook wel door andere inrichtingen geleverd worden. Deze busjes worden, zoodra zij het vereischte aantal vischjes bevatten, met olie gevuld en dan in het lokaal gebracht, waar men de deksels er op soldeert. Om het vuil, dat er aan kleeft, te verwijderen en tevens de dichtheid der bussen te onderzoeken, worden zij in kokend water gelegd. De bussen, die bij het uitnemen niet gezwollen zijn, deugen niet, evenmin als die, welke na de afkoeling nog gezwollen blijven. Nu rest nog de etiquetteering en het verpakken der bussen in houten kisten. Dit laatste, evenals het vastsoldeeren der deksels, geschiedt meer door de mannen, terwijl anders al het werk door vrouwen verricht wordt. Als de vischvangst in vollen gang is, ziet het er in zoo'n fabriek levendig en schilderachtig uit. De vrouwen, die de visschen ter wassching naar de haven dragen, komen op hun weg de mannen tegen, die hun vangst naar de fabriek brengen; er wordt dan gelachen en geschertst, en bij het kop-afsnijden en schoonmaken, wat altijd door vrouwen in de schilderachtige kleederdracht van het land gedaan wordt, gaat het steeds vroolijk toe. In een sardinenfabriek werken circa 150 vrouwen en meisjes, van 10-15 kinderen en ongeveer 20 mannen, en alleen als men de spinnerijen in den Elzas of de Spaansche sigarettenfabrieken bezoekt, kan men een even vroolijk tooneel aanschouwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken