Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 256]
[p. 256]

Het mopshondje.

I.

‘Sylvia!’

‘Ja, papa!’

‘Dat ellendige mormel....’

‘O, papa!’

‘Ja, dat ellendige mormel van jou is weer aan mijn anjelieren geweest.’

Kolonel Reynolds zag zijn dochter over de tafel aan en juffrouw Sylvia staarde verschrikt naar haar vader, terwijl de hond in quaestie - een kwasterig mopshondje - die toevallig een blik van den kolonel opving, ongedurig achteruitkrabde en zich onder een stoel verschool.

‘O, jou kleine schalk....’

‘Ja, mijn waarde, en wanneer je 't hem niet verbiedt, schiet ik hem een volgenden keer op de plaats zelf neer. Van morgen om zes uur,’ vervolgde hij op melancholischen toon, ‘toen ik toevallig uit het venster van mijn slaapkamer keek, zag ik hem. Hij vernielde twee van mijn mooiste planten en was juist op het punt aan een derde te beginnen - en de uitdrukking van zelfvoldaanheid was bijna onverdraaglijk - toen ik hem voorkwam. Ik wierp hem een paar borstels en een laars naar zijn snoet....’

‘O, papa, zij raakten hem toch niet?’

‘Neen, mijn waarde, zij raakten hem niet. De borstels kwamen op eenige meters afstands terecht en de laars.... wel die vernielde een vierde anjelier. Maar toch was ik zoo gelukkig zijn aandacht te trekken en hij droop wijselijk af.’

‘Ik begrijp mij maar niet waarom hij het doet. Hij zoekt waarschijnlijk beenen; die liggen over den heelen tuin begraven.’

‘Welnu, wanneer hij het nog eens doet, zullen er denzelfden dag nog een paar beenen meer begraven liggen,’ zei de kolonel, grimmig zijn courant weer opnemende.

Sylvia hield van den hond, in de eerste plaats om hem zelf, het goede karakter dat hij bezat en de uitnemende manieren, en in de tweede plaats - in dit bizonder geval was de tweede plaats feitelijk nommer één - om den gever, zekeren Hillen, wien het bij hun eerste kennismaking reeds getroffen had, dat hij en Sylvia voor elkander geschapen waren.

Toen hij deze ontdekking aan Sylvia bekend had gemaakt, bevond hij dat ook haar inzicht overeenkwam met het zijne, en alles zou goed gegaan zijn, zoo de kolonel nu ook maar van dezelfde meening geweest was.

Maar deze mocht Hillen niet. Zij hadden vaak samen gejaagd, en daar Hillen hem in het jagen de baas was, was deze geen geschikte partij voor zijn dochter, meende hij. En dus werd het aanzoek afgeslagen.

Dit was nu een maand geleden. En de verhouding tusschen den kolonel en het mopshondje werd er niet beter op, ja, veeleer minder.

II.

Er gebeurde iets verschrikkelijks den dag na de vreeselijke bedreiging van den kolonel.

Het verschrikkelijkste, wat wel een mopshondje overkomen kan.

De mist was er de oorzaak van.

De kolonel, van de jacht thuiskomende, zag zijn vijand bij zijn anjelieren en vuurde.

't Was raak, hoewel het niet raak bedoeld was, want hij had hem slechts schrik willen aanjagen.

Na een hartverscheurenden mopshondenkreet, was het doodstil in den tuin.

Bij het anjelierenperk lag het ontzielde overschot van het mopshondje en naast hem zijn schreiende meesteres.

't Duurde niet lang of het nieuws verspreidde zich in de buurt, 's middags was het publiek eigendom en in den namiddag, op verschillende tijden, varieerende van twee tot vijf uur, kwamen negentien jongeheeren, ieder op zichzelf, op één schitterend denkbeeld, dat reeds den volgenden dag werd uitgevoerd.

‘Is dit alles?’ vroeg de kolonel, de post in ontvangst nemende.

‘Er is nog een sluitmand voor de juffrouw.’

‘Een sluitmand?’

‘Meer dan een, mijnheer.’

‘Wat? meer dan een? hoeveel wel?’

‘Negentien, mijnheer.’

‘Waar zijn ze?’

‘In het koetshuis, mijnheer, want er was leven in.’

‘Leven?’

‘Ja, mijnheer, Johan zegt, dat het honden zijn, mopshonden.’

‘Ben jij gek of Johan?’

Hij uitte een vloek en ging, door Sylvia gevolgd, naar het koetshuis, waar een vervaarlijk geblaf en gejank hen begroette.

‘Arme stakkers,’ murmelde Sylvia. ‘Ik zal jelui wat te drinken geven.’

En zij knielde neer en begon de manden te ontsluiten. In minder dan geen tijd krioelde het koetshuis van mopshonden, de eene al kwastiger dan de andere.

‘Wie - wie,’ brulde de oude, ‘gaf je permissie er de mormels uit te halen! Waar is mijn geweer? Wanneer ik wist van wien die mormels kwamen....’

‘Misschien is er een kaartje bij, papa,’ zei het meisje, terwijl zij verschillende kaartjes uit de manden te voorschijn haalde.

Ook de kolonel ging op verkenning uit, en vuurrood van ergernis las hij de namen der kaartjes op; - ieder kaartje droeg den naam en het adres van een voor-, achter- of zijbuur.

‘Hm! hm!’ zei hij, bijna stikkende in zijn woorden. ‘Hillen heeft zich tot nog toe niet doen vertegenwoordigen.’

‘Neen,’ viel zijn dochter in, ‘die schijnt er niet bij te zijn.’

Toen de kolonel er 's morgens op uitging om zijn morgenwandeling te doen, sprak een jongmensch hem aan.

‘Goedenmorgen, kolonel. Is de hond voor uw dochter al gekomen?’

‘Welken bedoelt gij, jongmensch?’

‘De mopshond - een dood-ordinaire mopshond.’

‘Had hij geen bizondere hoedanigheden?’

‘Neen.’

‘Ga dan naar mijn koetshuis en zoek er uw mormel uit. Gij hebt keus uit negentien. En doe mij het genoegen en neem hem mee en schiet hem neer. Voor den don.... ik zal jelui leeren.’

 

‘Sylvia!’

‘Ja, vader!’

‘Hoe is het, houd op met dat gebalk. Moet je hem nog hebben, ja of neen? Antwoord kort, maar bondig. Wil je nog mevrouw Hillen worden of niet?’

‘Ja, vader.’

‘Hij blijkt van alle jonge broekjes uit den omtrek nog de verstandigste te zijn.’

Waarop de kolonel schreef:

‘Beste jongen. Ik heb mij bedacht. Gij zijt de eenige verstandige jonge man uit den omtrek, en zoo gij Sylvia nog tot vrouw wenscht, kom dan lunchen.’

Waarop Hillen antwoordde:

‘Vriendelijk dank voor uw uitnoodiging. Ik kom.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken