Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 257]
[p. 257]

Herinneringen.

Er verheffen zich aan den breeden duinzoom van Schouwen, verscholen tusschen berken en linden, de huisjes van een klein dorp. Daar, waar dicht bij de kerk een beekje naar de duinen stroomt, om te verstikken in het droge zand, staat een oud gebouw,

illustratie
aan het zeeuwsche strand. Naar de schilderij van Hans von Bartels.


verborgen bijna onder groen en kamperfoelie - een meisjeskostschool.

In dat oude gebouw, te midden van boeken en streng uitziende leeraressen, leefde zij, het zonnige duinenmeisje, mijn lieve Annie. O, ze was zoo geheel anders dan andere meisjes, die altijd een reden vonden, om 's avonds lang op te blijven en 's morgens laat op te zijn; vaak was ze reeds vóór zonsopgang in de prachtige duinen. Dan stond ze heel vroeg op, kleedde zich vlug aan - wat gaf ze er om, of haar bruine krullen in den juisten vorm zaten, of alle plooien recht vielen - en liep naar de duinen, en als ze hijgend op den hoogsten top stond, dan zag ze rondom zich de duinen en dalen, aan wier voet zich de esdoorn- en berkenboschjes uitstrekten, en vóór zich de oneindige zee, nog donkerblauw, nog gehuld in den sluier van den nacht. En o! dan de weelde van den zonsopgang, van het glimmeren van den dageraad boven de kimme, als het waas van den hemel getrokken werd en het uitspansel zich, azuur, welfde over zee en bosschen. Dan ging er door de omgeving een trilling van levenslust, dan blonk de zee in oneindige schittering van kleuren! Het groen scheen zoo frisch, aan de takken fonkelden duizenden parels en over het blinkend wit der duinen straalde rozig licht. Altijd veranderde het tooneel, naarmate de zon hooger steeg. Zij werd nooit moede er naar te zien, hoe de hemel hoogblauw werd boven haar hoofd, langzaam dalend in rose, dat paars ineenvloeide met de zee, even boven de kim de morgenster nog bleekend.

Zoo gebeurde het vaak, dat ze de lessen in het oude gebouw vergat of, bemerkend dat het reeds laat was, de duinen afsnelde, met krullen, die wapperden in den wind, en als ze zóó, met een rooden blos op de gebruinde wangen, in de leerkamer kwam, geleek ze wel op een mooi, gezond herderinnetje.

[pagina 258]
[p. 258]

Annie was geen meisje, om werkwoorden of jaartallen te leeren. Ze kon haar aandacht nooit bij het werk bepalen. Toch was er één vak, waarin ze veel pleizier had; dat was de plantkunde, want Annie kende alle planten, die in de duinen groeiden, en als er over bloemen gesproken werd, was het of ze plotseling uit een droom ontwaakte en oplettend luisterde ze toe. En als er een opstel gemaakt moest worden, schreef ze zóó onderhoudend en gezellig, dat het veel vergoedde.

Maar onder andere lessen lette Annie nooit op en altijd dwaalde haar blik door de ruiten naar buiten, waar de kamperfoelie geurde en de berken op de witte duintoppen wenkten. Wat was het daar heerlijk op de duinen, om er te lezen de mooie sprookjes, die ze op haar verjaardag van huis had gekregen. Ze gaf er niet om, of het de tiende maal was, dat ze hetzelfde verhaaltje las, maar in de eenzaamheid sloot zij de oogen en dacht zich verplaatst in de wereld dier sprookjes en droomde zich de schoone koningsdochter in het woud. O, duurde haar slaap maar honderd jaar!

Vaak gebeurde het ook, dat ze haar etensuur vergat en door-droomde op een verholen plekje, en dat de andere kostschoolmeisjes werden uitgestuurd, om haar te zoeken. Dan weergalmden de duinen van het angstig geroep: ‘Annie! Annie!’ en de echo zegde den naam na en verschrikt werd het meisje wakker, om nog even te wachten en dan te voorschijn te komen.

O, die echo klonk toch zoo lief en de esdoorn geurde zoo heerlijk!

Op een morgen was ze weer vroeg opgestaan en gegaan naar de zee, de mooie zee. De ontwakende vogels hadden haar een morgenliedje toegezongen en de ontluikende bloempjes haar toegeknikt met haar omkransde hoofdjes. Annie was met haar boek gaan zitten in een der duindalen, waar ze als in een priëel omringd was door groen en een berk haar beschutte tegen de hitte der zon. Tusschen de blâren zag zij de blauwe lucht en de schelle fluiters, die naar alle kanten die lucht doorkruisten. Zij las (voor de hoeveelste maal?) het mooie sprookje der Middeleeuwen van de verdwaalde prinses, die in haar sluimering de ridder vond. En op het mossig bed met de groene gordijnen viel het meisje in slaap.

Zou ik de ridder zijn, die haar wekte?

Ik logeerde op Schouwen en bracht er mijn tijd door met wandelen in de duinen, waar ik planten en dieren verzamelde. Terwijl ik zocht, zag ik onder den berk een lief meisjes-figuurtje liggen in een eenvoudig wit kleedje, waarop wanordelijk de bruine krullen vielen. Ik bleef op de plaats staan en durfde niet naderen, terwijl ik mijn oogen niet van de hare kon afwenden. Ik voelde hoe ze bruin moesten zijn, schitterend-lichtbruin, want anders ware de harmonie van haar persoonlijkheid gebroken, en is harmonie niet het schoonste, wat op aarde bestaat?

Eindelijk opende Annie haar mooie oogen en zag verschrikt rond. Toen ze mij zag, bloosde ze hevig en zette het op een loopen. Maar ik kon toch niet van mij verkrijgen, haar zóó te laten gaan; daarvoor interesseerde ze mij te veel. Gelukkig viel mijn oog op het boek, dat ze had laten liggen, het sprookjesboek. Ik raapte het op en snelde haar achterna, zoo luid mogelijk roepend:

‘Loop toch niet weg! U vergeet uw boek!’

Toen bleef ze staan en in een oogenblik was ik bij haar. Haar bruine oogen schitterden en haar adem beroerde mijn wangen. Ik reikte haar glimlachend het boek: ‘U is zeker op de kostschool, nietwaar?’

‘Helaas, ja!’

‘Dan mag ik u misschien wel tot zoover vergezellen?’

‘Ga uw gang; als u maar niet verder dan het beekje gaat, zoodat niemand me ziet, want dan zou er een dubbele straf opzitten. Ik ben toch al te laat.’

‘U houdt zeker veel van de duinen en van - lezen?’

‘O, dol veel,’ en daar kwam Annie los, verhaalde van alle bloemen en planten, die zij kende, van de mooie plekjes in de duinen, van het aardig kwikstaartennestje, dat ze ontdekt had - o ja, dat moest ik toch eens zien, het was niet ver....

‘En u zegt, dat u al te laat is!’

‘Zeker, maar dat kan er nog wel bij,’ en langs een smal zijpaadje voerde ze mij er heen en toonde mij de gespikkelde eiertjes.

‘U zult ze er toch niet uithalen?’ vroeg ze angstig, toen ze zag, hoe ik ze met aandacht bekeek.

‘Wel neen,’ lachte ik.

‘Ook niet, als ik er niet bij ben?’

‘Als ik eenmaal iets beloof en vooral aan een meisje, dan houd ik die belofte.’

We waren zoo spoedig vertrouwelijk met elkaar, vooral toen Annie hoorde, dat ik veel van natuur en bloemen hield, en vóór wij bij het beekje waren, had ze mij verteld hoe ze heette, hoe oud ze was en meer dingen, die een jongen graag van een meisje wil weten.

‘Nu zal ik afscheid van je moeten nemen,’ zuchtte ik.

‘Ach ja en ik moet naar school en - opletten.’

Het werd met onbeschrijfelijken afschuw gezegd.

‘Zou je erg veel straf krijgen, als we nog eens terugwandelden?’

Annie zette een peinzend gezichtje. ‘Ik denk, dat ik wat werkwoorden: dormir zal moeten maken. Ze weten op school wel, dat ik nu en dan in slaap val. Maar ik zal u nog wat planten wijzen en dan ga ik gauw naar huis.’

En zoo wandelden en praatten wij den heelen ochtend, en toen ze mij eindelijk verliet, hadden wij afgesproken elkaâr bij het berkenboschje den volgenden morgen weer te ontmoeten....

Ik was den volgenden dag reeds heel vroeg op de afgesproken plaats, doch ik behoefde niet lang op Annie te wachten. Ze vertelde me dat ze veel strafwerk had gekregen, en ik voelde me tamelijk schuldig aan die straf, en egoïstisch bood ik aan de helft te maken. Toen zei ik haar een sprookje te zullen voorlezen, wat ook door groote menschen mooi gevonden werd, het sprookje van den ‘kleinen Johannes’. Zij kwam vertrouwelijk naast mij zitten en luisterde terwijl ik las en soms verklaarde. Haar oogen zeiden me, dat ze genoot, en bijna vergaten we weer het uur, waarop de lessen haar wegriepen.

Dien middag schreef ik strafwerk, maar voor een wezen, waar ik nu reeds innig veel van hield. Ik maakte veel meer dan de helft, bijna alles.

Toen ik het naderhand gegeven had, vertelde ze, dat men haar op school gevraagd had, wie haar werk had geschreven, maar zij had gezwegen en een geheimzinnig gezichtje getrokken. Het was ook veel mooier als niemand iets wist.

Iederen morgen in het vervolg wachtten wij elkaar op onder de berkeboomen, lazen samen, botaniseerden en hielden steeds meer van elkaar.

Toen het eindelijk de voorlaatste dag van mijn verblijf op Schouwen was, stond Annie's gezichtje heel treurig.

‘George,’ zei ze, ‘ik heb een gevoel of ik je nooit meer zien zal.’

‘Kom,’ troostte ik, ‘ons leven is nog lang,’ maar ik kon niet verhinderen, dat de tranen mij in de oogen sprongen, want ook mij deed de scheiding smart. Zou ik haar wel ooit weerzien?

Toen kuste ik haar voor de eerste maal en zij zoende mij ook.

Daarop ging ik droevig heen.

‘George! George!’ hoorde ik een stemmetje achter mij.

Ik wendde mij om. ‘Wat is er, lieveling?’

‘Kunnen we elkaâr van avond nog niet zien?’

‘Ik dacht dat je 's avonds nooit vrij waart?’

‘Dan zal ik wel wegloopen.’

[pagina 259]
[p. 259]

‘En de straf?’

‘O, dat is niets. Die zal licht te dragen zijn.’

Ik aarzelde nog, maar het egoïsme behield de overhand. Het was slecht haar zooveel straf te bezorgen, maar de verleiding was te sterk....

Toen wij 's avonds naast elkaar liepen, nog eens alle lieve plekjes bezochten, waren wij beiden heel ernstig. De lucht was niet geheel helder en de zon al onder. Even boven de kim lichtte nog een roode streep, die wegdoezelde in het zeewater. Er flonkerden sterren boven onze hoofden, maar de wolken kwamen en bedekten ze.

‘Zie,’ zei ik, ‘zie je die ster, Annie?’

‘Die daar hoog flonkert? Ja.’

Ernstig sprak ik: ‘Zooals die ster, lieveling, is ons geluk geweest; een oogenblik heeft het hoog en helder aan de blauwe lucht gestraald; nu komt de wolk en verduistert het.’

Zij knikte.

Boven de kim rees in mistig glimmen de maan. Het koeltje ging liggen en de bladeren der berken hingen stil.

‘George,’ zei Annie zacht, ‘we hebben gelezen in “de kleine Johannes” van een glimworm, die in de sterren aan den hemel zijn lieve afgestorvenen meende te herkennen. Weet je waardoor onze vrienden, die ver weg zijn, tot mij spreken?’

Ik schudde het hoofd.

‘Ze spreken door de klanken, die komen aanruischen naar de duinen van de verre verte, van de oneindige zee, door de natuurzangen, die ik altijd hoor en die in zomeravonden het schoonst en geheimzinnigst zijn. En als ik 's avonds, wanneer ik weer alleen ben, naar die klanken zal luisteren, dan zal het mij zijn, of ik je stem hoor. Geloof je niet?’

Ik drukte haar een langen kus op den mond en de ernstigdiepe oogen en samen wandelden wij toen naar huis, hand in hand....

* * *

 

Ik heb haar nooit weergezien. Toen ik weer op Schouwen kwam, was ze weg. Of ze nog leeft, weet ik niet. Maar ik heb een gevoel over mij, dat mij zegt, dat ze dood is.

Hare verschijning is in mijn leven geweest iets hoog verhevens en reins, zonder eenige onreine aàndoening. Ik voel dat er, nu ze weg is, een leemte is gekomen in mijn leven, die nooit gevuld zal worden.

Naar andere meisjes zie ik nooit om. Al zijn ze ook mooi, geestig, aardig, ze zijn me altijd minder dan Annie, het lieve natuurkind. Maar haar woorden herinner ik mij en ik voel, dat er een diepe waarheid in opgesloten ligt. En nooit kan ik in een zomernacht alleen buiten zijn en hooren de klanken aandruischen van veld en zee, die mysterieuse klanken, dat donzig gezoem als van fijne bijen - of ik denk aan haar woorden en ik hoor een nog oneindig reinere, fijnere melodie, die al de anderen overstemt, en dat is Annie's stem. Zoo heb ik haar niet geheel verloren.

J.C.A.F.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken