Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem
Afbeelding van Klein kapitaal uit het handschrift-Van HulthemToon afbeelding van titelpagina van Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans van Dijk

W.P. Gerritsen

Orlanda S.H. Lie

Dieuwke E. van der Poel



Genre

poëzie

Subgenre

verzamelhandschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem

(1992)–Anoniem Hulthemse handschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

Twee ghesellen die wouden varen over zee
Josephie Brefeld, Jeannette Koekman, Ada Postma, Irene Spijker Universiteit Utrecht

In de tekst Twee ghesellen die wouden varen over zee ende vraghdent haren lieve welc si doen wouden wordt het volgende probleem ter discussie gesteld. Twee ridders willen op kruistocht gaan, maar niet zonder de toestemming van hun geliefden. Zij leggen dit aan hun vrouwen voor en vragen haar advies. Er ontspint zich tussen de vrouwen een twistgesprek waarbij allerlei argumenten de revue passeren. Het twistgesprek is een bekend middeleeuws genre. Door middel van het uiteenzetten van verschillende meningen, afwegen van argumenten en tot slot het vellen van een oordeel worden hier denkbeelden ten aanzien van een bepaald maatschappelijk vraagstuk aan het publiek gepresenteerd.

De argumenten die in deze tweespraak door beide vrouwen worden aangedragen lijken vrij willekeurig en zijn terug te voeren op uiteenlopende kwesties: liefde, eer, deugd en dapperheid. De tekst eindigt abrupt met een open vraag aan het publiek: Nu, welc harer hadde den besten wille? (v. 164). Er wordt geen duidelijke keus gemaakt voor een van beide partijen. De moderne lezer kan hierbij een gevoel van teleurstelling ervaren. Binnen het kader van de tweespraak lijkt het open einde een anticlimax. Als geen van beide vrouwen gelijk krijgt, is er ook geen oordeel.

Het is echter de vraag of de in het twistgesprek aangevoerde argumenten wel zo willekeurig zijn als zij bij eerste lezing lijken. Wij hebben ervoor gekozen ons bij de interpretatie door twee tekstplaatsen te laten leiden waarin expliciet naar de middeleeuwse feodale verhoudingen wordt verwezen: v. 74-77 en v. 116-122. De tweede ridder spreekt tot zijn vrouwe met de onderstaande woorden:

74[regelnummer]
Soe hoeghe sidi in mi verheven;
 
In weldoen ende in wel meenen
 
Benic u eighen sonder leenen.
 
Nu raedter toe, ofte ghijt ghebiedt.

Met zijn Benic u eighen sonder leenen stelt deze ridder zich geheel ten dienste van zijn geliefde. Gebruikmakend van beeldspraak die ontleend is aan de feodale werkelijkheid, stelt hij het voor alsof de geliefde zijn meerdere is, zijn vrouwe. Hij heeft zijn ondergeschikte rol zelfs aanvaard zonder dat hij daarvoor iets van haar in ruil

[pagina 114]
[p. 114]

ontvangen heeft. De tweede tekstplaats betreft het pleidooi van de tweede vrouwe waarmee zij beoogt haar ridder thuis te houden:

116[regelnummer]
Het mochte soe binnen lants ghescien
 
Datter sinen here noet an laghe.
 
Het soudem rouwen alle sijn daghe
 
En ware hi bi hem niet te tide.
120[regelnummer]
Hi mach hem hier in storme, in striden
 
Bat beraden ende mee
 
Dan of hi strede over zee.

Zij herinnert haar ridder aan de verplichtingen die deze heeft aan zijn leenheer. Hij zal er spijt van krijgen als hij naar het Heilige Land vertrekt en daardoor zijn heer niet te hulp kan schieten, mocht deze hem nodig hebben.

Wat gebeurt er nu als je vanuit een feodaal perspectief naar deze tekst kijkt? Een feodale verhouding kenmerkt zich door wederzijdse rechten en plichten. Het meest in het oog springende aspect is dat een leenman (vazal) zijn heer militaire steun toezegt in ruil voor een leen. De vazal is gehouden zijn heer niet alleen met militaire hulp maar ook met advies bij te staan. Omgekeerd is een leenheer verplicht zich met raad en daad in te zetten voor het persoonlijk welzijn van zijn vazal. In ons verhaal worden de relaties tussen de beide vrouwen en hun minnaars beschreven in feodale termen: de vrouwen worden voorgesteld als leenvrouwen. Hiervoor zagen we hoe de tweede vrouwe door haar ridder op expliciete wijze wordt aangesproken in die rol. De eerste vrouwe blijkt in de praktijk niet minder macht te hebben over haar ridder: hij zal beslist niet vertrekken zonder haar uitdrukkelijke toestemming (v. 52-54).

De situatie waarin een leenman zich voor advies tot zijn leenheer wendde, was niet ongebruikelijk. Het behoorde tot de taak van de leenheer c.q. -vrouwe om te waken over het persoonlijk welzijn van de vazal. Dit welzijn in relatie tot feodale dienstbaarheid is het twistpunt waar de tekst om draait. De vrouwen interpreteren welzijn op verschillende wijze. De eerste vrouw steunt haar minnaar in zijn wens naar het Heilige Land te vertrekken. Zij is zelfs bereid de uiterste consequentie, zijn dood, te aanvaarden, want als hij sneuvelt zal hij beloond worden met een plaats in de hemel. Bovendien zal hem in dat geval ook op aarde de hoogst mogelijke roem ten deel vallen (v. 108-109). Haar interpretatie van zijn welzijn strekt zich dus verder uit dan het wereldlijke bestaan. De tweede vrouw daarentegen laat zich in haar advies leiden door een aardse kijk op het welzijn van haar leenman. Haar zorg voor haar vazal komt in de praktijk neer op ‘zorg dat je in leven blijft’ (v. 96-97 en v. 114). Bovendien wijst zij hem op zijn plicht ten aanzien van zijn reële leenheer. In geval van nood heeft de ridder immers de plicht zijn leenheer bij te staan (v. 116-119). Door hem hierop te wijzen, appelleert zij misschien

[pagina 115]
[p. 115]

impliciet ook aan zijn belofte van dienstbaarheid aan haar, zijn ‘leenvrouwe’.

Beide visies staan lijnrecht tegenover elkaar. Door het genre waartoe onze tekst behoort, dat van de tweespraak, voel je je als publiek uitgenodigd een standpunt te bepalen. Welke vrouwe heeft nu het gelijk aan haar kant? Bij een lezing vanuit feodale optiek blijkt dat beide standpunten acceptabel zijn. De eerste vrouwe definieert het welzijn van haar leenman in abstracte termen. Dat wil zeggen dat haar leenman zich voor alles moet laten leiden door de gedachte aan een leven na de dood, waarover God beschikt. Zij ziet God als de opperste leenheer. De tweede vrouwe daarentegen interpreteert het persoonlijk welzijn van haar vazal op een concreet niveau. Daarom moet haar ridder in eerste instantie dienstbaar zijn aan zijn aardse leenheer.

De tekst eindigt met de vraag: Nu, welc harer hadde den besten wille? Het publiek wordt niet gevraagd een oordeel te vellen over wie van beide vrouwen gelijk heeft. De vraag luidt: welke vrouwe heeft het het beste met haar ridder voor? Aangezien vanuit feodaal standpunt beide visies te verdedigen zijn, ontbreekt de noodzaak om deze tweespraak af te sluiten met een geforceerde keuze. Wat bij eerste lezing (wellicht) een onbevredigend open einde leek, blijkt een geloofwaardige afronding. De tekst sluit geen discussie af, maar opent juist een discussie die door het publiek verder gevoerd kan worden.

Literatuur

F.L. Ganshof, Feudalism. 3e druk. London, 1977, p. 87-93.
M. Grabmann, Die Geschichte der scholastischen Methode. Nach den gedruckten und ungedruckten Quellen bearbeitet von M.G.. Neudruck: Darmstadt, 1956, deel 2, p. 21.
S. Neumeister, Das Spiel mit der höfischen Liebe. Das altprovenzalische Partimen. München, 1956. Beihefte zur Poetica 5.
S. Painter, A History of the Middle Ages 284-1500. London, 1979, p. 107-112.
S. Runciman, The Kingdom of Acre and the Later Crusades. Vol. 3 of A History of the Crusades. Cambridge, 1954.
[pagina 116]
[p. 116]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Twee ghesellen die wouden varen over zee ende vraghdent haren lieve welc si doen wouden
CLIV

1[regelnummer]
Menech berechten ende vraghenaant.aant.
 
Ghesciet hen ii die minne draghen,
 
Daer si met rasten sijn bi een.aant.
4[regelnummer]
Die subtijlheit en es niet cleen
 
Die comen mach van goeder minnen,
 
Want si versubtijlt alle sinne
 
Ende ghevet meneghen hoghen moet.aant.
8[regelnummer]
Op enen tijt ic verstoet
 
Dat ii ghesellen, hoghe gheboren,
 
Te minnen hadden ute vercorenaant.
 
Twee goede, werde, reine wijf.
12[regelnummer]
Si dorsten waghen wel haer lijf
 
In erenste, in spele, als men mi seide,aant.
 
Ende dese ii vrouwen waren beide
 
Van allen arghe soe behoet
16[regelnummer]
Dat reinecheit in haren moet
 
Vore alle saken was verheven.
 
Dus leiddense een ghenuechlijc leven
 
Onder hen iv, alsonder fel.
20[regelnummer]
Op enen tijt het soe ghevel
 
Dat dese ghesellen beide te samen
 
Onder een gheselscap quamen
 
Daer hen te voren was gheleit,
24[regelnummer]
Op doghet, sonder dorperheit,
 
Ofte si wouden varen mede
 
Int Heileghe Lant, om salichede
 
Ende om te meeren haren lof.
28[regelnummer]
Soe langhe spraken si hier of,
 
Dat dese ghesellen over een
 
Hier af spraken, onder hen tween,
 
Dat si ter goeder tijt wel souden
32[regelnummer]
Segghen hoe ende wat si wouden.aant.
 
Maer minne hadse soe beladen
 
Datse hen tierst wouden beraden
[pagina 117]
[p. 117]
 
Met der ghenre die hen therte in hopen
36[regelnummer]
Hielt altoes in vrouden open.
 
Dus beidense enen corten tijt,
 
Tes si spraken, seker sijt,
 
Elc sijnre vrouwen in nauwen rade.
40[regelnummer]
Gherne blivet goet ende ghestade
 
Wat men in doghden risen doet.
 
Elc vraghde anderen hoe dat stoet
 
Vriendelike van allen saken.
44[regelnummer]
Met rechter, liefeliker spraken
 
Hevet die ene al dus gheseit
 
Ter gheenre die hem op therte leit:
 
‘Lieve vrouwe, docht u goet,aant.
48[regelnummer]
Ic volghede gherne minen moet
 
Om te varen over zee.
 
Noch hebbic ghesellen mee
 
Die gherne souden varen mede.
52[regelnummer]
Maer wet dat ic des niet en dede
 
Om dat God ie werden liet,
 
Hen ware u lief ende ghijt ghebiet.’
 
Sij sprac: ‘Dat ware ons beiden haert,
56[regelnummer]
Maer sent u herte doghden gaert
 
Soe eest mi lief ende u bereet.
 
Maer wet voer waer hets mi leet,’
 
Sprac si doen met naten oghen.
60[regelnummer]
‘Maer mocht u lof in doghden hoghen,
 
Ic liet mi gherne costen mede.aant.
 
Ghi selt sijn in mijn ghebede
 
In alder tijt, soe waer ghi sijt.
64[regelnummer]
Saelt sijn, God onne ons den tijt
 
Dat ghi moetet weder keren
 
Behoudelec uus lijfs ende eren.
 
Ic hope u sal noch goet ghescien.’
68[regelnummer]
Die ander gheselle sprac mettien:aant.
 
‘Lieve vrouwe, nu hebbic ghere
 
Met te varen over mere.
 
Nu soe wilt hier toe gheraden!
72[regelnummer]
Ghi moghet letten ende scaden
 
Boven alle die nu leven -
 
Soe hoeghe sidi in mi verheven;
 
In weldoen ende in wel meenenaant.
[pagina 118]
[p. 118]
76[regelnummer]
Benic u eighen sonder leenen.aant.
 
Nu raedter toe, ofte ghijt ghebiedt.’
 
Die vrouwe sprac: ‘Ghine vater niet,aant.
 
Op dat ict u benemen can.
80[regelnummer]
Men vint meneghen goeden man
 
Die over zee noit en street.
 
Maer wildi om weldoen sijn bereet,
 
Soe blijft bi uwen gherechten here.aant.
84[regelnummer]
Condi verdienen lof ende ere
 
Bi hem, ghi sijt mi goet ghenoech.’
 
Die ander sprac: ‘Dats onghevoech,aant.
 
Ghespelinne, dat ghi hem ontraedt
88[regelnummer]
Sijn weldoen, daer hem therte op staet.
 
Blijft hi hier, men saelt u tien.’
 
Si sprac: ‘God laet wael ghedien!
 
Es vromicheit in sinen moet,
92[regelnummer]
Hi avontuere sijn lijf, sijn goet
 
Bi sinen here, in erenste, in spele.
 
Dat soe hebbic liever vele:
 
Ic macher doch af segghen horen.
96[regelnummer]
Maer bleve hi over zee verloren,
 
Dat ware ene onverwenlijc rouwe.’aant.
 
Doen sprac al dus die ander vrouwe:aant.
 
‘Dat steet in die avontuere al.
100[regelnummer]
Wie weet waer hi sterven sal
 
Ofte op wat steden ende hoe?
 
Maer ans hem God ende comet daer toe,
 
Hi mochte over zee bejaghen
104[regelnummer]
Hi mochts te beter sijn alle sijn daghen.
 
Ende bleve hi oec daer menne kinde,
 
Al dade hi over zee sinen inde
 
Met moede vore des Gods viande,aant.
108[regelnummer]
Soe bleve sijn ziele Gode te pande
 
Ende na sijn lijf een loffelijc lof.’
 
Die ander sprac: ‘Daer en comt niet of.aant.
 
Datter vele prijs ane laghe
112[regelnummer]
Ende ics nemmermeer en saghe,
 
Wat quamer mi af te baten?
 
God moeten mi te live laten!
 
Ic wilne spreken ende sien.
116[regelnummer]
Het mochte soe binnen lants ghescien
[pagina 119]
[p. 119]
 
Datter sinen here noet an laghe,
 
Het soudem rouwen alle sijn daghe
 
En ware hi bi hem niet te tide.
120[regelnummer]
Hi mach hem hier in storme, in stridenaant.
 
Bat beraden ende mee
 
Dan of hi strede over zee.
 
Hier mach hi oec sinen vrienden raden,
124[regelnummer]
Hulpen ende staen in staden
 
Ende vernemen hoet met hen es.’aant.
 
Die ander vrouwe sprac: ‘Gheloevet mi desaant.
 
Ende sijts seker, sonder sceren,
128[regelnummer]
Ic soude tsmijns alsoe node ontberen
 
Alse ghi den uwen sout vor waer.’
 
‘Ja,’ seit si, ‘ende vaert hi daer,aant.
 
Dat comt al tone bi uwen scouden:aant.
132[regelnummer]
Haddi ghewilt, ghi hadten wel behouden.
 
Neen, blijft hier! Het dunct mi goet.’
 
‘Maer in dien dat sijns selves moet
 
In doeghden es alsoe belast,
136[regelnummer]
Soe sta ic hem in hulpen vast
 
Vanden dienste dien ic vermach.
 
Saelt sijn, God gheonne ons den dach
 
Dat hi moete weder keren
140[regelnummer]
Behouden sijns lijfs ende sijnre eren!
 
Soe eest ene ongheliken daet.
 
Al duncket u nu al dus quaet,
 
Het mochte u namaels wel berouwen.aant.
144[regelnummer]
Ende ic sal tsmijns in goeden trouwen,
 
Ofte God wilt, wale verbeiden
 
Zonder enech af scheiden
 
Ende en sal sijns vergeten niet.’
148[regelnummer]
‘Ja wat scaet u dat ghi sciet
 
Enen bout op avontuere?aant.
 
Blijft hi doot oft wert hem tsuere,
 
Het scijnt datter u niet ane en leit!’
152[regelnummer]
‘Ghespelinne, dats sere messeit,aant.
 
Eest alsoe dat ghi mi tijt.
 
Maer wanconste ende nijt
 
Hevet langhe gheweest onwaert.’
156[regelnummer]
Die worde vielen daer soe haert.
 
Dat verhoerde een out man,
[pagina 120]
[p. 120]
 
Die haestelijc toe quam
 
Daer si dus onderlinghe streden.
160[regelnummer]
Hi sprac: ‘Te vele gheseit ter reden
 
En voeghet ghenen vrouwen wale!’
 
Mettien lieten si die tale
 
Ende sweghen beide gader stille.
164[regelnummer]
Nu, welc harer hadde den besten wille?

Nota: clxiv verse.

Aantekeningen

De tekst staat in het handschrift op F.151R,a,20-F.152R,a,10. De enige uitgave tot nu toe is van de hand van J.F. Willems in Belgisch museum 10 (1846), p. 84-89.

titel over zee: naar het Heilige Land. Behalve een concrete aanduiding van de reisroute (een deel van de reis werd meestal per schip afgelegd), is over zee ook de directe vertaling van Outremer, een gebruikelijke benaming voor Palestina in de tijd van de kruistochten.
1-7 Naast feodaliteit is ook goede minne een belangrijke factor in dit stuk. De minne is voor beide vrouwen het uitgangspunt voor hun redenering. De minne verscherpt de zintuigen en vormt daardoor de basis voor een vruchtbare discussie.
1 Menech: de M is een grote, rode hoofdletter, 2 regels hoog en c.4 letters breed. In de M is nog een representant te zien. vraghen: de a is door een andere letter heen geschreven.
3 sijn: hs. si; de door Willems voorgestelde emendatie is overgenomen o.g.v. de context.
7 ghevet: hs. gheven; de door Willems voorgestelde emendatie is overgenomen o.g.v. de context.
10 hadden: hs. hadde; de door Willems voorgestelde emendatie is overgenomen o.g.v. de context.
13 Voor erenste is ern doorgehaald en geëxpungeerd.
32 Na hoe staat in het hs. een punt.
47 Lieve: de L is een grote, rode hoofdletter.
61-65 Willems plaatst een puntkomma na v. 62, een dubbele punt na sijn in v. 64 en een uitroepteken na v. 65. Tussen v. 64 en v. 65 is in het hs. een vers doorgehaald: Dat ghi moet keren weder.
68 Die: de D is een grote, rode hoofdletter.
75 wel: boven de regel toegevoegd. Tussen in en meenen een wigvormig invoegtekentje.
76 leenen: de tweede e staat superscript.
78 Die: de D is een grote, rode hoofdletter.
83-85 Willems plaatst een uitroepteken na blijft in v. 83, plaatst geen leesteken na v. 83 noch na hem in v. 85, zet een dubbele punt na v. 84 en emendeert ghi sijt (v. 85) in sijt ghi. Deze emendatie is bij de door ons voorgestelde interpunctie niet nodig.
86 Die: de D is een grote, rode hoofdletter.
97 Voor rouwe een vlekje.
98 Doen: de D is een grote, rode hoofdletter.
107 Hoewel uit de titel en uit v. 20-27 en 47-54 nog niet blijkt of het om een kruistocht gaat

[pagina 121]
[p. 121]

  of om een bedevaart, wordt in v. 81 en vooral in v. 107 duidelijk dat hier een kruistocht bedoeld is. Meestal sluit men het tijdperk van de kruistochten af met de val van Acre in 1291, maar ook gedurende de gehele 14e eeuw bleef het idee van een kruistocht leven en werd er verschillende malen actief geworven, terwijl in 1365 en 1366 zelfs twee maal een leger op de been werd gebracht. Het onderwerp van de tekst was dus waarschijnlijk nog steeds actueel. Bovendien gelden de in de discussie gebruikte argumenten ook wanneer een ridder een bedevaartstocht wil ondernemen.
110 Die: de D is een grote, rode hoofdletter.
120 striden: hs. stiden; de door Willems voorgestelde emendatie is overgenomen.
125 Na Ende is ver me (of ver ne) doorgehaald; vernemen: hs. verneme; de door Willems voorgestelde emendatie is o.g.v. de context overgenomen.
126 Die: de D is een grote, rode hoofdletter.
130 Ja: hs. Ia; de I is een grote, rode hoofdletter. Hoewel tot nu toe sprekerswisselingen in het hs. steeds werden aangegeven d.m.v. een initiaal, is hier ondanks het ontbreken ervan toch een sprekerswisseling, die wordt ingeleid door het woordje Ja (vgl. ook v. 148). Het tegenstellende Maer in v. 134 heeft dezelfde funktie.
131 al tone: de betekenis ‘geheel en al’ wordt in het MNW (sub altenen) niet vermeld.
143 wel: vlekje onder de e.
149 bout: ‘pijl’; deze lezing is niet geheel zeker, mogelijk staat er bouc. In dat geval hebben we misschien te maken met de vroegste vindplaats van de uitdrukking ‘een bok schieten’ (vgl. MNW 7, 518).
152 Ghespelinne: de G is een grote, rode hoofdletter.

[tekstkritische noot]titel haren: hun. welc: wat. wouden: moesten
1 berechten: overleg voeren
3 met rasten: rustig
4 subtijlheit: scherpzinnigheid
6 versubtijlt: verscherpt
7 hoghen moet: fierheid
11 werde: in hoog aanzien staande
12 haer lijf: hun leven
13 In... spele: in ernst, in spel (overal en altijd)
15 voor alle kwaad zo op hun hoede
16 moet: gemoed
19 alsonder fel: in alle oprechtheid
20 ghevel: gebeurde
24 met een beroep op hun riddereer, zonder kwade bedoelingen
26 om salichede: vanwege hun zieleheil
27 meeren: vergroten. lof: roem
28 si: nl. het gezelschap (v. 22). hier of: hierover
29 over een: samen
31 ter... tijt: bijtijds
33 hadse... beladen: had hen zo in haar greep
34 hen: zich

[tekstkritische noot]36 vrouden: vreugde. open: toegenegen
37 beidense: wachtten zij
38 Tes: totdat
39 in... rade: in een vertrouwelijk gesprek
40-1 gewoonlijk leidt datgene tot iets goeds en bestendigs wat men op de juiste wijze laat rijpen
42 anderen... stoet: de ander hoe het gesteld was
43 van... saken: met alles
44 rechter: gepaste
46 op... leit: na aan het hart ligt
47 docht u goet: als u het goed zou vinden
48 moet: verlangen
50 Noch: bovendien. mee: meer
53 voor niets ter wereld
54 Hen... lief: tenzij u het goedvindt
55 haert: moeilijk
56 sent: omdat. gaert: verlangt
57 u bereet: staat het u vrij
58 wet: weet
59 naten: natte
60 in doghden: door uw dappere daden. hoghen: toenemen
61 dan zou ik het er ook graag voor overhebben
64 Saelt sijn: als het dan zo moet zijn. onne: geve
66 Behoudelec: met behoud van
69 ghere: zin
70 Met: mee
72 letten... scaden: verhinderen
75 bij het verrichten van goede daden en het maken van nobele plannen
[tekstkritische noot]76 eighen: eigendom
78 vater niet: gaat daar niet naartoe
79 Op dat: als. benemen: beletten
83 gherechten: wettige
86 onghevoech: ongepast
87 Ghespelinne: vriendin
88 daer... staet: waar zijn hart naar uitgaat
89 tien: verwijten
90 laet... ghedien: late het goed aflopen
91 vromicheit: dapperheid
92 Hi avontuere: dan wage hij
93 in... spele: op allerlei wijzen
95 Ic... af: dan kan ik er tenminste over
96 verloren: dood
97 onverwenlijc rouwe: onherstelbaar verdriet
99 dat hangt helemaal van het lot af
101 steden: plaats
102 maar als het met Gods gunst zo zou gebeuren
103 bejaghen: verwerven
104 datgene waardoor hij heel zijn leven beter af zou zijn (obj. bij v. 103)
105 en ook als hij zou sterven waar men hem niet kende
106 Al: als
107 Met moede: vrijwillig
109 lijf: leven. een loffelijc lof: de hoogste roem
110 Daer... of: daar komt niets van in
114 moeten: moge hem. te live: in leven
[tekstkritische noot]117 dat zijn heer in nood zou komen
119 te tide: op tijd
120 storme: strijd
121 Bat: beter. mee: meer
124 staen in staden: te hulp komen
127 sceren: gekheid
128 tsmijns: de mijne
131 al tone: geheel en al. scouden: schuld
132 behouden: tegengehoude
134 moet: gemoed
135 In doeghden: in alle deugdzaamheid. belast: bezwaard
136 vast: vol ijver
138 Saelt sijn: als het kan gebeuren
139 moete: moge
140 Behouden: met behoud van
141 ongheliken daet: ongepaste daad (nl. om hem tegen te houden)
145 Ofte: als. wale verbeiden: geduldig wachten (op)
146 onophoudelijk
147 sijns: hem
148 sciet... avontuere: misschien een grove vergissing begaat(?)
150 wert hem tsuere: komt het hem duur te staan
151 u schijnt er niets om te geven
152 dats sere messeit: dat is een grove belediging
153 tijt: verwijt
154 maar verdenking en jaloezie
155 zijn al sinds lang verachtelijk
156 soe haert: zeer hard
[tekstkritische noot]159 Daer: terwijl
160 ter reden: in een discussie
164 wille: gezindheid


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Het Hulthemse handschrift


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Twee ghesellen die wouden varen over zee

  • Twee ghesellen die wouden varen over zee


auteurs

  • Ada Postma

  • Josephie Brefeld

  • Jeanette Koekman

  • Irene Spijker