Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem
Afbeelding van Klein kapitaal uit het handschrift-Van HulthemToon afbeelding van titelpagina van Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans van Dijk

W.P. Gerritsen

Orlanda S.H. Lie

Dieuwke E. van der Poel



Genre

poëzie

Subgenre

verzamelhandschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem

(1992)–Anoniem Hulthemse handschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 146]
[p. 146]

Van enen liebaerde ende vanden vos Reinaerde
Geert Claassens, Anda Schippers, Gerard Sonnemans, Paul Wackers Katholieke Universiteit Nijmegen

In het moderne onderzoek worden fabels en dierenverhalen tamelijk sterk van elkaar afgegrensd. Fabels zijn korte verhaaltjes, gericht op één, op zichzelf staande situatie die direct wordt gepresenteerd en waaruit dan een moraal wordt getrokken. Kenmerkend voor het dierenverhaal is de grotere lengte, die veroorzaakt wordt doordat de auteur een hele epische wereld oproept: er is een geschiedenis, een maatschappelijke orde, de personages staan in welbepaalde verhoudingen tot elkaar etc. Bovendien komen in fabels vertegenwoordigers van diersoorten voor (een vos ontmoet een leeuw) en in dierenverhalen op zichzelf staande, unieke personages (Reynaert ontmoet Nobel).

Vanuit dat moderne perspectief is de hier volgende tekst een misbaksel, of, vriendelijker uitgedrukt, een nogal hybride produkt. Voor een dierenverhaal is het te kort en er is een duidelijke moraal, wat op een fabel wijst. Van de andere kant is de tekst voor een fabel erg lang. (Dezelfde anekdote wordt bijvoorbeeld in de Esopet, de oudste fabelbundel in het Nederlands, in 18 regels verteld, en met verve.) Bovendien staat tegenover de anonieme leeuw het personage Reynaert. Een merkwaardige mix van genrekenmerken dus.

Deze tekst is echter niet uniek. Er komen vergelijkbare teksten voor in het handschrift-Van Hulthem en ook bijvoorbeeld in het werk van Willem van Hildegaersberch. Vanuit middeleeuws perspectief ziet de tekst er dan ook aanzienlijk minder vreemd uit. Middeleeuwers zijn geneigd fabels en dierenverhalen niet te onderscheiden, omdat ze volgens hen dezelfde kenmerken hebben: het zijn teksten waarin dieren sprekend optreden én ze worden verteld om (op aangename wijze) lering te verstrekken. De inhoudelijke en structurele verschillen die wij zo belangrijk vinden, tellen voor hen veel minder. Beide middeleeuwse kenmerken zijn in deze tekst in zeer sterke mate aanwezig.

Dat hoeft overigens niet per se het gevolg te zijn van een bewuste auteursintentie. Deze auteur neemt namelijk sowieso de ruimte om uitgebreid te vertellen. Zo is bijvoorbeeld de opening van de hier volgende tekst identiek van opzet met die van fabel 23 uit de Esopet. (Er lijken zelfs tekstuele reminiscenties te zijn.) De hier volgende tekst is echter aanzienlijk langer, omdat uitgebreid beschreven wordt welke dieren er allemaal bij de leeuw op bezoek komen en omdat ook hun motivatie om

[pagina 147]
[p. 147]

te komen gegeven wordt (v. 7, 17-18). En terzijde: in die uitgebreide vertelwijze lijken allerlei referenties naar de Middelnederlandse dierenverhalen verstopt te zitten (bijv. in v. 23-25, 63-64, 71, 74, 118 en in mindere mate 4 en 49; vgl. de aantekeningen). Dit kan overigens toeval zijn: de vergelijkbare onderwerpen kunnen een vergelijkbaar woordgebruik opgeroepen hebben, zonder dat er een direct verband is.

Zeker is wel, dat die uitgebreide vertelwijze tot doel heeft de spanning te verhogen en de duidelijkheid te vergroten. De spanning wordt vergroot doordat de confrontatie tussen Reynaert en de leeuw langer duurt. In de fabel komt de aap onmiddellijk uit de mouw: de vos weigert naar binnen te gaan, omdat hij wel sporen naar binnen ziet gaan maar er geen naar buiten ziet komen. Dat is ook hier de pointe, maar die wordt uitgesteld doordat de aarzeling en tegenzin van Reynaert worden beschreven en het gesprek tussen hem en de leeuw wordt uitgebreid. Op de verduidelijking komen we terug bij de bespreking van de moraal.

Voor middeleeuwse theoretici is het erg belangrijk dat dieren in dit type verhalen spreken. Op het eerste gezicht lijken ze daarmee een open deur in te trappen. Hoe kun je dieren nu mensen laten verbeelden, als je ze niet laat spreken? Binnen middeleeuwse kaders zit hier echter meer aan vast. Dieren verschillen van mensen omdat ze geen verstand hebben. Dierlijk gedrag wordt bepaald door instincten of begeerten, menselijk gedrag wordt (idealiter) bepaald door verstandelijke overwegingen. Dieren hebben ook geen taal, want taal is het uitdrukkingsmiddel van het verstand. Taal dient dus om verstandige dingen te zeggen en daardoor de rechtvaardigheid en de medemenselijkheid te bevorderen. Maar zo gaat het natuurlijk lang niet altijd. Mensen hebben net als dieren ook begeerten en ze geven daar ook wel aan toe, zelfs als die begeerten slecht zijn. Mensen die zich zo gedragen zijn feitelijk (niet beter dan) dieren. Hoe kan dat beter getoond worden dan door dieren de taal, hét onderscheidingscriterium tussen mens en dier, op de verkeerde wijze te laten gebruiken. Deze overwegingen verklaren het belang van het thema ‘taalmisbruik’ in middeleeuwse fabels en dierenverhalen.

Dit thema komt hier niet heel sterk naar voren, omdat de les uit dit verhaal is dat je kunt leren van het ongeluk van anderen, maar het is wel aanwezig. Reynaert gaat met grote tegenzin naar het hol van de leeuw, maar hij groet hem heel vriendelijk. De leeuw wenst hem het beste (terwijl hij van plan is hem op te eten), en zegt dat hij verwacht door zijn aanwezigheid te genezen. Op een bepaalde manier is dit waar. De leeuw zal zich met het lichaam van Reynaert weer een tijdje in leven kunnen houden. Het publiek van de tekst kan de woorden van de leeuw zo cynisch interpreteren. Reynaert lijkt het ook te doen. Hij reageert namelijk afwerend. Hij heeft net een hoen op. Als hij nu bij de leeuw kwam, zou dat slecht voor hem zijn. (Zou de leeuw zich een indigestie eten?) En het zou voor beiden schandelijk zijn, als de leeuw door Reynaert iets slechts overkwam. Bovendien heeft Reynaert geen verstand van de geneeskunst. De leeuw heeft dus niets aan hem. En hij ziet iets dat hem angst aanjaagt. De leeuw blijft vriendelijk (lieve Reynaert) en vraagt wat dat

[pagina 148]
[p. 148]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

is. Dan volgen de pointe en de afronding. Dat taal de ware bedoelingen van personages kan verhullen wordt hier duidelijk genoeg gethematiseerd.

De moraal is opmerkelijk door zijn lengte en zijn explicietheid. In de Esopet krijgt deze fabel twee moralen van elk twee regels. Hier beslaat de moraal 27 regels. Deze uitbreiding komt voort uit een behoefte om zo duidelijk mogelijk te zijn. Niet alleen wordt de les wel driemaal verwoord (v. 97-99, 109-111, 120-122), ook wordt tweemaal expliciet aangegeven waarom die boodschap uit dit verhaal is te distilleren (v. 103-108, 112-117). Wie het nu nog niet weet, leert het nooit, zou je zeggen, maar de tekst heeft er behoefte aan te benadrukken, dat je de moraal alleen maar snapt als je er goed over nadenkt (v. 101, 111, 119, 122). Deze uitleg en deze explicietheid komen in ‘traditionele’ fabels niet voor. Daar mag het publiek zelf nadenken. Dit verschil in behandeling van de moraal wijst mogelijk op een verschil in gebruik tussen deze tekst en de ‘traditionele’ fabels. Maar over de concrete gebruikssituatie van de verschillende soorten dierteksten is niets met zekerheid bekend.

Het hier volgende verhaal heeft een moraal. Dit betoog heeft er ook een: hierin zijn tot het eind moderne genrenoties gebruikt. Het had ook niet anders gekund. Die noties zijn namelijk een noodzakelijk hulpmiddel om onze vragen aan het middeleeuwse materiaal bespreekbaar te maken. Men dient ze echter met omzichtigheid te benaderen, want ze kunnen ons zicht op middeleeuwse ideeën vertroebelen. En als ze dat doen, lijken ze op het spoor dat het hol van de leeuw binnenleidt. Dus spiegelt u aan Reynaert.

Literatuur

Zie over middeleeuwse ideeën over taalmisbruik C. Casagrande en S. Vecchio, Les péchés de la langue, Paris, 1991. Over taal in de dierenverhalen: P. Wackers, ‘Mutorum animalium conloquium, or, why do animals speak?’, Reinardus 1 (1988), 163-174. De meest recente editie van de Esopet is die van G. Stuiveling, 2 dln. Amsterdam, 1965. Vgl. fabel 23, m.n. v. 1-2, 5, 15-16. De enige editie waarin alle Middelnederlandse Reynaertverhalen bij elkaar staan is W. Gs Hellinga, Van den vos reynaerde. I. Teksten, Zwolle, 1952. Vgl. voor Van den vos Reynaerde hss. A en F, voor Reynaerts historie hs. B.

Van enen liebaerde ende vanden vos Reinaerde
CLXXXVII

1[regelnummer]
Een liebaert seide tenen stonden
 
Dat hi met evele ware ghebonden,
 
Soe dat hi wandelen niet en mochte.
[pagina 149]
[p. 149]
4[regelnummer]
Doen ginc hi ligghen in sine haghedochte,aant.
 
Daer hi onlanghe was allene.
 
Daer quamen diere grote ende clene,
 
Die den liebaert ginghen claghen.
8[regelnummer]
Daer quammer binnen vii daghen
 
Meer dan lx bi ghetale,
 
Onder groete ende onder smale,
 
Hasen, wolve ende beren
12[regelnummer]
- Daer hen die liede af ververen -,
 
Reen, herten ende hinden,
 
Men mochte daer van allen vinden;
 
Evere, lupaerde ende simmincle,
16[regelnummer]
Die daer quamen uut menegen wincle,
 
Daer ghegaen met groten sereaant.
 
Den liebaert claghen, haren here.
 
Maer noit en keerder een levende weder:aant.
20[regelnummer]
Hi verbeetse ende warpse neder
 
Ende at van elken sijn ghevoech;
 
Al ligghende hadde hi spise ghenoech.aant.
 
Daer quamen alrande dieren,
24[regelnummer]
Beide soete ende onghiere,
 
Sonder allene die vos Reinaert,
 
Maer nu es hi die vaert.
 
Reynaert hoedde hem herde wel,
28[regelnummer]
Want hi kinde den liebaert fel.
 
Hi peinsde vele nauwer treken,
 
Ochte hi den liebaert wilde spreken
 
Die met evele was bevaen,
32[regelnummer]
Alse hi den dieren doet verstaen.aant.
 
 
 
‘Gaet claechtene. Het es goet,
 
Quaemsture met een evel moet.
 
Waer di van hem ghereet.
36[regelnummer]
Segt u es sijn evel leet.’
 
Dus ginc Reynaert met cranken wille,aant.
 
Onder wilen stont hi stille.
 
Hi leet bi menegen sconen houte.
40[regelnummer]
Hi ginc al vederende sine bouteaant.
 
Alse ene die luttel hueren nam,
 
Soe langhe dat hi ten liebaert quam.
 
Doe bleef Reynert buten der doereaant.
[pagina 150]
[p. 150]
44[regelnummer]
Die vele quaets can ter coere.
 
Hi maecte sijn lenen ane die herre
 
Ende hielt hem vanden liebaert verre.
 
Ende tierst dat hi den liebaert sach,
48[regelnummer]
Soe ontboet hi hem goeden dach
 
Ende seide: ‘Here, bi Sente Martijn,aant.
 
Uwe siecheit heeft mi leet gesijn.
 
Ic hebbe gelopen teser wilen
52[regelnummer]
Meer dan groten vii milen,aant.
 
Dat ic u wilde comen sien.’
 
‘Reynaert, goet moet u ghescien’,
 
Sprac doe weder die liebaert,
56 [regelnummer]
‘Comt al luttel innewaert.
 
Met evele ben ik sere bedroeft.
 
Comt te mi ende houdt mi thoeft,
 
Ic hope ic salre bi ghenesen.’
60[regelnummer]
Reynaert sprac: ‘Dan mach niet wesen,
 
Here, dat soude ic node doen.
 
Ic hebbe nu te hant een hoen
 
Ghevaen in enen nauwen pataant.
64[regelnummer]
Ende ben soe utermaten sat,aant.
 
Quamic vore u, het soude u daren.aant.
 
Rust u, dat ghi wel moet varen
 
Ende houdt u sonder vele callen.
68[regelnummer]
Quamic voer u, ghi mocht
 
Ende waert dat u van mi mesquame,
 
Wi soudens beide hebben blame.
 
Soe soudic moeten rumen dlant.aant.
72[regelnummer]
Ghi selt ghenesen alte hant.
 
Houdt u als een vroet man,
 
Want ic ghene visike en can,aant.
 
Maer u siecheit es mi leet,’
76[regelnummer]
Sprac Reynaert, die van buten steet,
 
‘Mijn ghedacht ende mijn minnen
 
Leggic ane hanen ende ane hinnen.
 
Daer ic mijn lijf omme waghe.
80[regelnummer]
Maer ic hebbe nu in desen daghe
 
Vernomen dat mi alle mijn lede
 
Beven ende mijn herte mede.’
 
‘Lieve Reynaert, wat es dat?’
84[regelnummer]
‘Here, hier gheet een groet pat
[pagina 151]
[p. 151]
 
Die dese diere hebben ghetreden
 
- Alsoe moet mi God bevreden -
 
Die sonder twivel ende waen
88[regelnummer]
Altenen gader inwaert gaen,
 
Maer luttel esser weder comen.
 
Dies wanhaecht mi van hem somen,
 
Daer soe starke diere sijn bleven.
92[regelnummer]
Dus heeft mi God den sin gegeven
 
Dat ic u naerre niet en ginc.’
 
Die hem verstoede op dese dinc
 
Ende sinen sin daer an woude keren,
96[regelnummer]
Hi souder exempel goede bi leren.
 
Die hem castijt, hi es vroet,
 
Bi saken die een ander doet,
 
Ende die castijt hem sonder pine.
100[regelnummer]
Dat es daghelijcs in scine.
 
Dies niet en doet, dat hi mesraect.
 
Hier af hebbic dit dicht ghemaect.
 
Reynaert wijst wel over vol,
104[regelnummer]
Dat die liebaert in sijn hol
 
Verbeten hadde dandre diere.
 
Hi sacht oec wel an sine manierenaant.
 
Ende ane die pat die inwaert ginc.
108[regelnummer]
Hi hoedde hem jeghen dese dinc.
 
Men siet ghevallen alden dach
 
Dinghen, dat hem elc man mach
 
Wel castien diet ghevroedde.
112[regelnummer]
En hoerde niet hoe hem Reynaert hoedde?
 
Die hem den wech hadden ghemaect,
 
Die waren scamelijc ontraect.
 
Omme dat hi sach dit mesgaen,
116[regelnummer]
Bleef Reynaert buten die dore staen,
 
Daer hi hem castide sachte.
 
Die noch bi Reynaerts vite wrachte,aant.
 
Hi mochte leren, waer hi vroet.
120[regelnummer]
Wanneer dat hier ene mesdoet,
 
Daer mochten hem si hondert bi
 
Castien wel, ghevroedden si.

Nota: cxxii verse.

[pagina 152]
[p. 152]

Aantekeningen

De tekst is geschreven op F.186R,b,35-F.187R,b,25. Eerder uitgegeven door F.J. Mone in Anzeiger für Kunde der teutschen Vorzeit 4 (1834), 305-306. J.F. Willems, Reinaert de vos, episch fabeldicht van de twaelfde en dertiende eeuw. 2e druk (bezorgd door F. Snellaert). Gent, 1850, 292-295.

4 Vgl. Van den vos Reynaerde, v. 541.
17 De o in groten is superscript.
19 en: handschrift heeft abusievelijk ende.
22 ligghende: het handschrift heeft ligghene.
32-33 Tussen deze twee verzen heeft een afschrijver een aantal regels overgeslagen. Vers 32 hoort nog bij de beschrijving van Reynaert door de auteur. In v. 33 spoort een verhaalpersonage Reynaert aan om toch naar de leeuw te gaan. Dat kan een derde personage zijn. In dat geval wordt een thema uit de dierenverhalen geïncorporeerd in deze tekst. Het is ook mogelijk dat Reynaert zichzelf aanspoort. De opeenvolging van auteursuitspraken en monologue intérieur zou dan een voorbeeld zijn van de tendens tot verduidelijking. De samenhang in de woorden tot Reynaert is niet heel duidelijk.
37 Reynaert: het hs. heeft reynaer.
40-41 Deze verzen bevatten spreekwoorden. Bedoeld wordt: Reynaert gaat goed voorbereid (met goed gevederde pijlen), maar met tegenzin (als iemand die voor een te laag loon werkt).
43 bleef: in hs. verbeterd uit bleeft.
49 Vgl. Van den vos Reynaerde, v. 1047, 1049.
52-56 Deze vijf verzen staan zowel in kolom b van F. 186V als in kolom a van F. 187R. Kolom b van F. 186V is verder leeg op de volgende tekst na: Hier en ghebrect niet/Leest van hier voert. Kolom b van F. 186V is hier genegeerd.
63 Vgl. Reynaerts historie, v. 3528.
64 Vgl. Van den vos Reynaerde, v. 561.
65 daren: in hs. verbeterd uit deren.
71 Vgl. het eind van Van den vos Reynaerde, waar Reynaert vrijwillig in ballingschap gaat.
74 Dit is een heel opmerkelijke uitspraak, omdat een van de oudste (en zeer wijd verbreide) anekdotes uit de dierenepiek nu juist verhaalt hoe de vos de zieke leeuw geneest! Vgl bijv. Reynaerts historie, v. 5929-6036.
106 sacht oec: in het hs. aaneengeschreven en door een streep gescheiden.
118 Vite is eigenlijk een heiligenleven. De term is hier ironisch gebruikt. Vgl. Van den vos Reynaerde, v. 7.

[tekstkritische noot]titel liebaerde: leeuw
2 evele: ziekte, kwaal. ghebonden: gekweld
3 wandelen: gaan, lopen

[tekstkritische noot]4 haghedochte: hol, spelonk
7 claghen: beklagen
10 onder... ende onder: zowel... als
15 simmincle: apen
16 wincle: schuilhoek
20 verbeetse: beet hen dood
21 sijn ghevoech: [naar] zijn behoefte
24 onghiere: woest, wreed
26 es hi die vaert: is hij op reis, onderweg
29 nauwer treken: geslepen listen, slimme streken
30 ochte: voor het geval dat. wilde: zou (moeten)
33 Zie aantekeningen. claechtene: beklaag hem
34 als je er met een achterdochtige geest zou komen
35 waer di: hoed je
37 cranken wille: tegenzin
38 onder wilen: van tijd tot tijd
39 leet bi: ging door. houte: bos
40 (letterlijk:) Hij ging, zijn pijlen in gereedheid brengend
41 luttel hueren: gering (dag)loon
[tekstkritische noot]44 ter coere: in hoge mate, bij uitstek
45 Hij ging tegen de scharnier (d.w.z. de deurpost) leunen
47 tierst dat: van tijd tot tijd
58 houdt: houd vast
60 Dan: dat en
62 te hant: zojuist, kort geleden
63 nauwen: smal
64 Ende... sat: en ik zit zó propvol
65 indien ik bij u kwam, zou het u schaden
66 Rust (goed) uit, opdat het beter met u zal gaan
67 en zie af van te veel spreken
68 ghi mocht vervallen: dan zoudt u kunnen bezwijken/instorten
69 van mi mesquame: door mij onheil overkwam
71 Dan zou ik in ballingschap moeten gaan.
72 alte hant: spoedig
73 Houdt u: gedraagt u
73 vroet: wijs
74 visike: geneeskunde
80 in desen daghe: vandaag (lees: hier ter plekke)
81-82 iets ontwaard (gezien, begrepen) waar al mijn ledematen en mijn hart van sidderen
84 gheet: loopt
[tekstkritische noot]86 bevreden: beschermen
87 Die... waen: die onmiskenbaar
88 tenen gader: tesamen
89 luttel esser weder comen: weinigen zijn er weer uit gekomen (in feite zelfs niemand!)
90 Dit maakt mij enigszins ongerust over hen
91 Daer: aangezien er
92 sin: inzicht
93 naerre... ginc: niet dichterbij kwam
94 hem verstoede op: goed bestudeerde
95 sin: denkkracht
96 exempel: les, voorbeeld
97 Die hem castijt: Wie zich spiegelt aan
99 pine: leed, ellende
100 es in scine: blijkt
101 dat hi mesraect: doet daar verkeerd aan
103 wijst: wist. over vol: heel goed
105 Verbeten: doodgebeten
106 sacht: zag het. manieren: gedrag
109 ghevallen: gebeuren, alden dag: de hele dag
111 ghevroedde: doorziet
112 hoerde: hoorde [u]
113 Zij die het hol waren binnengegaan
114 kwamen schandelijk aan hun einde
115 mesgaen: slechte afloop
118 bi: naar. vite: levensverhaal. wrachte: handelde
119 waer hi: als hij zou zijn
121 si hondert: er wel honderd
122 ghevroedden si: als ze inzicht toonden

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Het Hulthemse handschrift


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Van enen liebaerde ende vanden vos Reinaerde

  • Van enen liebaerde ende vanden vos Reinaerde


auteurs

  • G.H.M. Claassens

  • Anda Schippers

  • G. Sonnemans

  • Paul Wackers