Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1911 (1911)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1911

(1911)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Bijlage VII. Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde.

De Commissie benoemde in haar eerste vergadering tot voorzitter den heer Koolemans Beijnen, tot secretaris-penningmeester den heer Molhuysen. In de eerste maandvergadering der Maatschappij werden de aftredende leden, de heeren Pijper en van Leersum herkozen.

Terugkomende op een voorstel reeds eenige jaren geleden door den voorzitter in overweging gegeven, besloot de Commissie het initiatief te nemen voor de uitgave van een Historisch Gedenkboek over de bevrijding van ons vaderland in 1813, waarin naast eenige algemeene verhalen de plaatselijke geschiedenis der omwenteling over het geheele land zal worden beschreven, en dat in November 1913 zal verschijnen. Tevens werd besloten aan de Maatschappij te verzoeken, een crediet te willen verleenen voor het bewerken en uitgeven van een Supplement op het Repertorium van den heer Petit. De Commissie vergaderde geregeld; in de vergaderingen werden de volgende onderwerpen ter sprake gebracht:

De heer Beijnen gaf een uitvoerige beschrijving, aan de hand van kaarten, van de inundatiën der Hollandsche Waterlinie, zooals die in 1629 en 1672 gesteld en voor

[pagina 102]
[p. 102]

later tijden voorbereid werden, en wees op een vrij zeldzaam pamflet uit het jaar 1674 van de ingenieurs Hugo Ruysch en Barnard de Roy, waarin reeds voorgesteld werd, de linie oostwaarts om Utrecht te verleggen zooals dit in hoofdzaak in de 19de eeuw is ontworpen. Het boekje, door Badon Ghijben aangehaald in de Militaire Gids 1883 bl. 125, zal, daar het viermaal herdrukt is (de laatste maal in 1744), aan Krayenhoff niet onbekend geweest zijn, ofschoon hij het in zijn extractverbaal niet noemt. Een ander maal deelde deze heer een en ander mede over het verlaten van Geertruidenberg door den kolonel Heemskerck in December 1813, waarom hij uit den dienst ontslagen werd, een straf die, ofschoon hij in Nov. 1813 onmiddellijk een korps jagers had opgericht, door den Souvereinen Vorst met zeer geringe wijziging werd goedgekeurd, vermoedelijk met terugdenking aan het feit dat het mislukken van den inval der Oranjegezinde officieren in den achterhoek in 1799 voor een groot deel aan de weifeling van den zelfden (toenmaals overste) Heemskerck was toegeschreven geworden.

De heer Fockema Andreae besprak in twee vergaderingen verschillende gebruiken in het germaansche en oud-vaderlandsche recht, o.a. het gebruik van roeden of staven door de persoon die met het gezag is bekleed.

De heer Blok handelde over de nieuwe uitgave der Brieven van Motley door Sir John Mullway; dan over belangrijke stukken uit het archief van den Leidschen burgemeester van der Werff, die op het gemeente-archief waren voor den dag gekomen, en deelde een en ander mede uit de briefwisseling die de Leidsche rector Brugmans in den Franschen tijd met de autoriteiten gevoerd heeft (zie zijn Redevoering op 8 Febr. 1911).

[pagina 103]
[p. 103]

De heer Bussemaker zette het wisselend verschil uiteen tusschen ‘Generale Petitie’ en ‘Staat van Oorlog’ tijdens de Republiek, een verschil dat door de schrijvers niet altijd in het oog is gehouden; dan lichtte hij uit Colenbrander's Gedenkstukken de houding toe van den Erfprins later Koning Willem I, vóór en na den slag van Jena.

De heer Knappert deelde uit de literatuur van den tijd een en ander mede over den toestand der Joden in het einde der 18de eeuw, en over de wijze waarop zij tot staatsburgers werden gemaakt; hij besprak Pecock's Book of Faith, onlangs gepubliceerd; hij gaf nieuwe bijdragen uit de briefwisseling van Arnoldus Crusius (zie Nederl. Archief voor Kerkgeschiedenis VII en VIII); en deelde ten slotte een rekest mede van een Italiaanschen mathematicus, die te Leiden postpapier, pennen enz. wilde verkoopen (Leidsch Jaarboekje 1911, bl. 28-33).

De heer Hensen gaf uit zijn collectanea eerst een overzicht van de houding van den bisschop van Haarlem, Godfried van Mierlo in de jaren 1573-1576, en van de benarde omstandigheden waarin hij verkeerde, en gaf daarna nieuwe bijdragen voor de positie der Katholieken hier te lande in den Franschen tijd, voornamelijk geput uit de papieren van den internuntius Ciamberlani, en den aartspriester Cramer.

De heer Pijper wijdde een uitvoerige bespreking aan de Remonstrantie door Prof. Groenewegen gepubliceerd.

De heer van Leersum illustreerde de wijze van bijbrengen van drenkelingen die de Rotterdamsche medicus Bicker aanbeval, en die aan hem zelf in praktijk werd gebracht (zie Nederl. Tijdschrift voor Geneesk. 1910, 2de helft, bl. 1544).

De secretaris sprak over eene collectie brieven van

[pagina 104]
[p. 104]

groot historisch belang in het bezit van baron de Vos van Steenwijk te Windesheim, en een ander maal over den brief van Nicolaas Grudius, die als Bijlage bij dit verslag is gevoegd.

Aanhangsel.

Ook dit jaar hield de Commissie aan den vooravond der algemeene vergadering, op den 13den Juni dus, eene vergadering onder leiding van den heer Koolemans Beijnen. De presentielijst werd geteekend door Mej. van de Graft, HH. Koolemans Beijnen, P.J. Blok, W.P.C. Knuttel, Hensen, Petit, Werner, Kruitwagen, Posthumus, H.E. van Gelder, Moes, Lindeboom, Heinsius, Jan Kalf, Kramp, J.A.N. Knuttel, Weissman, Hesseling, Gratama, De Gijselaar, Kluyver, Beets, Molhuysen.

Als eerste Spreker trad op Dr. W.P.C. Knuttel met een voordracht over: ‘De strijd over het Public Gebedt.’ Spr. begon met mede te deelen, dat het hier niet gold een kerkelijke aangelegenheid maar een strijd van politieken aard, nl. over de manier waarop in de publieke kerken bij het nagebed voor de overheid gebeden werd of moet worden. In 1663 hebben de Staten van Holland een nieuw formulier voor dat gebed vastgesteld. Destijds werden in het gebed genoemd: eerst de Staten-Generaal, dan de Stadhouder en daarna de Staten van de Provincie. Holland bracht daarin nu een wijziging. Eerst moest nu gebeden worden voor de Staten der provincie Holland als hoogste autoritiet in de provincie; het gebed voor den Stadhouder moest vervallen, aangezien er geen Stadhouder was en na de Staten van Holland werden genoemd de Staten-Generaal. De andere

[pagina 105]
[p. 105]

provinciën beschouwden dit als een onttronen der Staten-Generaal en teekenden tegen het besluit protest aan. De leiding nam Friesland, dat 11 Juli 1663 bij de Staten-Generaal een protest indiende. In een kranige, uitvoerige deductie van 27 Juli 1663 heeft de Raadpensionnaris Johan de Witt Frieslands bezwaren weerlegd. Ten opzichte van de kerkelijke zijde der zaak, had hij zich verzekerd van de hulp van den Dordtschen predikant Lydius. Friesland heeft ook getracht de kerkelijke autoriteiten, de Synode, tegen de Hollandsche formule in verzet te brengen, maar ook dit mislukte. De houding van de provincie Friesland was zwak, omdat haar punt van uitgang niet deugde, nl. dat zij Holland beschuldigde verandering in religie te hebben willen brengen. Holland heeft geweigerd dat het punt in geschil aan het oordeel van de Generaliteit zou komen en heeft zijn gebedsformulier gehandhaafd.

Spr. besloot met te doen uitkomen, dat de gevoerde strijd een aardige bijdrage bevat tot de kennis der beide stroomingen, welke in de geschiedenis der Republiek vallen waar te nemen.

Hierna gaf de heer Jan Kalf een met lichtbeelden toegelichte causerie over ‘Het restaureeren van monumenten’ en wel naar aanleiding der herstelling van het kasteel Doorwerth. Spr. begon met de opmerking, dat in de laatste dertig jaar, sinds het optreden van Victor de Stuers als referendaris van kunsten en wetenschappen, het begrip ‘monumentenzorg’ in ons land vrij wel algemeen is aanvaard, doch dat tevens de meening ingang vond, dat restaureeren van oude gebouwen de voornaamste taak is der monumentenzorg. Hij toonde echter aan dat door het restaureeren minder van het oude gebouw overblijft. Er was in Engeland en ook in Duitschland, in de laatste

[pagina 106]
[p. 106]

helft der 19de eeuw reeds verzet gekomen tegen de oude methode van restaureeren en hij meende dat het ook tijd werd dat men in Nederland tot het besef kwam, dat uit het oogpunt van geschiedenis en kunsthistorie in restauratie gevaar schuilt. Spr. demonstreerde dit ten slotte aan een reeks lichtbeelden van het kasteel Doorwerth.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken