Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1922

[p. 56]

Bijlage IV. Verslag van den bibliothecaris.

De Bibliotheek werd in het afgeloopen jaar vermeerderd met 7 handschriften, ongeveer 300 boeken, 63 overdrukken en de vervolgen van een groot aantal tijdschriften en genootschapswerken.

Onder de handschriften bevinden zich eenige werken van Isaäc Esser o.a. zijn dichtbundel Mosaiek en zijn roman Ontrouw?, ons door den Heer Maurits Esser uit de nalatenschap van zijn vader geschonken, alsmede de roman Karel Danig van den Heer A.G.C. van Duyl, door dezen aan onze Maatschappij vermaakt.

Ook van de boekgeschenken zij het mij veroorloofd eenige met name te noemen: het groote werk van den Heer J.H. Sikemeyer over Elise van Calcar; de studie van Dr. G. Kalff over Soera Rana; die van Seerp Anema over Clara Feyona van Sytzama en die van Mejuffrouw Johanna W.A. Naber over Frederika Bremer. Verder de kostbaar uitgegeven genealogische werken over het geslacht Van Gelder, geschenk van Dr. G.J. Boekenoogen, en over het geslacht Warnaars van den Heer J.H. Warnaars. Van de belletristen zond ons Mejuffrouw Elisabeth Zernike haar werken Kinderspel, Een Vrouw als Zij en Het Schamele Deel; Mevrouw C.M. van Hille-Gaerthé haar bundel Tuintjes en het kinderzangspel Lentebloemen; de Heer Dirk Coster Opgangen van Wies Moens en een genummerd en door den auteur geteekend exemplaar van zijn Marginalia op oud-Hollandsch papier.

Min of meer groote verzamelingen boeken en kleine geschriften ontving onze boekerij van wijlen ons medelid A.G.C. van Duyl, van den Heer R.J. Schierbeek R. Jzn. te 's Gravenhage en van Dr. G.M. Slothouwer te Wageningen.

Gaarne betuig ik hier den schenkers, ook natuurlijk den niet met name genoemden, den dank onzer Maatschappij.

Verder werden dit jaar weder, voorzoover de geringe geldmiddelen dit gedoogden, verschillende werken aangekocht op het gebied der Nederlandsche Taal- en Letterkunde en op dat der Geschied- en Oudheidkunde.

De beide vorige malen, dat ik de eer had voor deze Vergadering verslag uit te brengen, ben ik zoo vrij geweest U te herinneren aan de goede gewoonte van voorheen, toen de leden,

[p. 57]

meer dan nu het geval is, een exemplaar van hun werken voor onze Bibliotheek bestemden. Ik zal dit thans niet voor de derde maal doen: het zou vervelend gaan worden en bovendien overbodig. Althans, U allen heeft het verzoek van het Bestuur aan het slot van den beschrijvingsbrief kunnen lezen, en ten overvloede zal zoo aanstonds de Secretaris der Commissie voor Schoone Letteren zich met ditzelfde doel nog eens in 't bijzonder tot de belletristen onder U richten.

Het is mij aangenaam zoowel het Bestuur als de leden en den Secretaris van de Commissie voor Schoone Letteren voor dezen steun te danken.

Gaarne betuig ik ook mijn dank aan de Bibliotheekscommissie voor den mij verleenden steun en raad, en ditmaal in 't bijzonder aan Prof. Blok, die na vele jaren in de Commissie zitting te hebben gehad thans den wensch te kennen heeft gegeven om af te treden. En ten slotte aan den Directeur, en de ambtenaren en beambten van de Universiteitsbibliotheek, voor de goede zorgen waarmede zij als vanouds de belangen onzer boekerij behartigen.