Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1931 (1931)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1931

(1931)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Bijlage VI. Verslag der commissie voor geschied- en oudheidkunde.

De Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde vergaderde bij de Leidsche en Oestgeestsche leden aan huis op 25 September, 30 October, 27 November 1930, 29 Januari, 26 Februari, 26 Maart en 30 April 1931.

Voorzitter bleef de heer Bijleveld terwijl de heer De Gelder secretaris werd in plaats van den heer Van Blom.

De commissie voegde aan haar buitengewone leden toe: de heeren Bijvanck en Fockema Andreae.

De volgende leden bespraken de achter hun namen volgende onderwerpen:

De Blécourt over opschriften in de Martinikerk te Groningen en in de kerk te Appingedam; over het poortrecht en de pacht met den houw te Leiden;

Bijleveld over de handschriftenverzameling in de abdij van Admont in Oostenrijk; over de in 1810 ontdekte grafkelder in de protestantsche kerk te Vechel; over de herkomt van den naam der familie Sweers; over de overheersching der gereformeerde kerk in de graafschap Zutphen tot in de XVIII eeuw; over een bul van paus Paschalis uit het jaar 1104; over het voorkomen van dubbele voornamen in de middeleeuwen;

Bijvanck over Noord-Nederlandsche miniaturen in een getijdeboek uit een verzameling te Cambridge; over een plaats uit Caesar's De bello gallico in Beckmann's Geographie und Ethnographie; over de vermoedelijke invloed van Scaliger op de werken van Franciscus Junius en Meursius;

Colenbrander over de betrekkingen tusschen den Prins van Oranje en de fransche uitgewekenen in de eerste jaren na 1815; over George d'Anthès baron van Heeckeren's rol in de fransche revolutie;

Eekhof over een onuitgegeven handschrift van Acquoy; over de Nederlandsche kolonisatie in Amerika (1846-'49); over een plaats in den Heidelbergschen Catechismus betreffende de mis; over de herkomst van de spreuk: ‘In necessariis unitas, in non necessariis libertas, in omnibus caritas’;

Fockema Andreae over het ontstaan der stad Gouda; over berichten in stukken uit het Rijnland's Archief betreffende de onderwaterzetting van Holland en Utrecht in 1672;

[pagina 76]
[p. 76]

Kleyntjens over de rechtspositie van Nederlanders, burgers van den Vaticaanschen staat; over de geschiedenis der stichting ‘Duinzicht’ te Oestgeest; over een bericht in de brieven van Philips Willem van Oranje aangaande den schedel van de heilige Elisabeth;

Knappert over een naamlijst van Westindische studenten aan de Universiteiten van Leiden, Utrecht, Groningen en Harderwijk, ingeschreven van 1701-1813; over het leven van den Londenschen predikant Simeon Ruitingh;

Krom over de behandeling van de geschiedenis van onze Oost in een Amerikaansch werk van Steiger, Beyer en Benitez, A history of the Orient;

Meyers over de wijze, waarop in het openbaar geveild wordt.

Den vooravond der jaarvergadering handelde jhr dr P.J. van Winter over: ‘De verkoop van Louisiana in 1803’.

De Franschen zijn nog steeds niet verzoend met de gedachte dat zij Louisiana hebben prijsgegeven en hun roeping als cultuurbrengers hebben verloochend. De Amerikanen beginnen met den aankoop van het gebied ten W. van de Mississippi hun tijd van machtsontplooiing. Maar hoe hebben de leidende tijdgenooten den verkoop van Louisiana beschouwd?

In Frankrijk heeft men inderdaad ook toen het prijsgeven van den kolonialen machtsdroom pijnlijk gevoeld, maar Bonaparte's zin voor de werkelijkheid heeft er de noodzakelijkheid van erkend. Louisiana moest verkocht worden vóór de Engelschen er zich van konden meester maken; de Ver. Staten met dat grondgebied uitgebreid zouden mettertijd een tegenwicht tegen Engeland kunnen vormen.

In Amerika is men door den inhoud van het tractaat met Frankrijk verrast. Hoewel de voortrekkers al eenigen tijd over de Mississippi aan het voortdringen waren, hadden alle officieele wenschen steeds aan de grensrivier halt gehouden. Toen het er bekend was geworden, dat de Spaansche regeering Frankrijk uitzicht op Louisiana had gegeven, waren de verantwoordelijke leiders niet in staat geweest met vastheid een gedragslijn te trekken. Zij hadden de rechten van de Amerikanen op vrije vaart langs de Mississippi voor de toekomst trachten te waarborgen, maar zij hadden de oogen eigenlijk moedwillens gesloten voor de gevaren die voor de onafhankelijkheid en de zelfstandigheid van de republiek opgesloten lagen in een Fransch-Engelsche antagonie op Amerikaanschen bodem.

Toen bekend werd wat de Amerikaansche gezanten in Parijs buiten hun boekje hadden tot stand gebracht, ontstond hevig verzet onder de Federalisten van het commercieëele Noord-Oosten, voor wie elke uitbreiding naar het Westen vermindering van invloed beteekenen moest. Dat lag in de lijn van hun politiek. Onder de Republikeinen, de regeeringspartij, die Thomas Jefferson tot President had gekozen, werden constitutioneele bezwaren gehoord tegen een verdrag, dat nieuw grondgebied aan de Unie

[pagina 77]
[p. 77]

toevoegde en burgerrecht beloofde aan vreemdelingen. De agrariërs echter, die in de Republikeinsche partij den toon aangaven, wilden er niet van hooren, dat men de kans op overvloed van ongerept land zou laten glippen en Jefferson koos hun zijde o.m. omdat hij in een toekomst met Louisiana als Amerikaansch grondgebied de mogelijkheid zag van een republikeinsche democratie, in veredelend contact met de natuur en afgewend van het oude Europa, dat de idealen van de Fransche revolutie verloochende.

Tot slot stond spreker nog stil bij de financiering van de transactie, die onder leiding van de Engelsche firma Baring op de Londensche en Amsterdamsche geldmarkten geregeld werd. Hij wees er op, dat hier voor het eerst een groote Amerikaansche affaire niet door Amsterdamsche bankiers zelfstandig werd behandeld en zocht daarvoor een verklaring te vinden in de diepwortelende handelsbetrekkingen van Engeland met Amerika tegenover de veel vlakker wortelende relaties der Amsterdammers, die zich eenzijdig met kapitaalsvoorziening bezig hielden. Dat de firma Baring in 1803 ook de leiding in handen nam bij groote leeningen, had voor de 19de eeuw ver strekkende gevolgen, want het zou ditzelfde bankiershuis zijn, dat later aan de Amerikanen de middelen verschafte voor de economische outilleering van het pas gekochte Louisiana. En merkwaardigerwijs zou dat geld evenals in 1803 voor een belangrijk deel door Nederlandsche beleggers worden beschikbaar gesteld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken