Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek (1992)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.00 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Editeur

P.P. Schmidt



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek

(1992)–Anoniem Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina III]
[p. III]

Inleiding

Menig lezer zal verbaasd zijn wanneer hem verteld wordt dat de literatuurhistorici een groot deel van onze oudere letterkunde stelselmatig doodgezwegen hebben. De geschiedenis van de Nederlandse letterkunde is geschreven vanuit een esthetisch perspectief dat gebaseerd is op de eigen schoonheidsbeleving van de geschiedschrijvers, in plaats vanuit de eigentijdse waardering voor de teksten. Deze benadering heeft geleid tot het ontstaan van de literaire canon waarmee wij op school vertrouwd zijn gemaakt. Uit de zeventiende eeuw zijn Vondel, Hooft, Huygens en Bredero voor ons vertrouwde namen. Weinigen weten dat daarnaast een groot aantal genres van zeer populaire ontspanningsliteratuur heeft bestaan, zoals spannende helden- en schelmenromans, grappige kluchtboeken en onderhoudende novellenverzamelingen.

Het inzicht dat de geschiedenis van de letterkunde een onderdeel van de cultuurgeschiedenis als geheel is, stamt uit de afgelopen decennia. Dit heeft geleid tot herontdekking en herwaardering van de populaire letterkunde uit de zeventiende en achttiende eeuw. In plaats van het eigen gevoel voor schoonheid als uitgangspunt te nemen, zoals sinds de negentiende eeuw gebruikelijk was, gaat men thans uit van de historische situatie waarbinnen de teksten geschreven en gelezen werden. Het veronachtzaamde gebied is grotendeels in kaart gebracht en men is begonnen met het bestuderen van deze teksten.

Kluchtboeken en kluchten

Het kluchtboek verschijnt in de zestiende eeuw in de Nederlandse letterkunde, beleeft een grote bloei in de zeventiende eeuw en verdwijnt tegen het einde van de achttiende eeuw geleidelijk uit de belangstelling. Het kluchtboek is een onbekend genre geworden en we moeten opnieuw ontdekken wat het is en waarom het zo lang zo ongekend populair geweest is. Een kluchtboek bevat een groot aantal korte, doorgaans grappige verhaaltjes. Deze verhaaltjes, meestal zonder onderling verband gepresenteerd, werden kluchten genoemd. Tegenwoordig zouden we ze misschien wel moppen noemen, want het woord klucht associëren we in de eerste plaats met toneel. Deze associatie is overigens helemaal niet zo gek wanneer we weten dat de prozaklucht in een aantal gevallen model gestaan heeft voor de toneelklucht, en andersom.

Niet alleen de inhoud van het kluchtboek is karakteristiek; ook de uiterlijke verschijningsvorm is opvallend. In het algemeen was het een handzaam boekje dat makkelijk in een jaszak paste; het gebruikelijke duodecimoformaat is vergelijkbaar met wat wij tegenwoordig A6 noemen. Het is niet eenvoudig het kluchtboek en de klucht als literair genre te definiëren. Lange tijd zijn literaire genres als een belangrijk hulpmiddel bij het ordenen van tekstsoorten gezien. Men heeft langdurig gezocht naar ondubbelzinnige omschrijvingen van inhoudelijke èn formele kenmerken van genres, waaraan teksten vervolgens al dan niet voldeden. Sommige teksten konden aan de hand van deze kenmerken als een zuiver exemplaar van een genre gelden; andere, die niet aan alle kenmerken voldeden, werden op het Procrustusbed van het systeem gelegd en, aldus op maat gemaakt, in een genre opgenomen. De problematiek van de afbakening van genres ten opzichte van elkaar, met name van de genres die gezamenlijk het terrein van het kort verhalend proza bestrijken, heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat men een genre tegenwoordig beschouwt als een in de tijd veranderend systeem, dat aanknopingspunten biedt bij het beschrijven van de ontwikkeling van literatuur. Ons bewust van de beperkingen van het literaire genre als hulpmiddel bij het ordenen van teksten, wagen we een poging het kluchtboek, de klucht en enkele verwante tekstsoorten te definiëren.

[pagina IV]
[p. IV]

Een klucht is een kort, realistisch, meestal grappig verhaal. Het heeft een lineaire opbouw - er is maar één verhaallijn - en loopt meestal op een pointe uit. Die pointe is een grappige handeling of uitdrukking, danwel een dubbelzinnigheid. De verhaalhandeling is zeer eenvoudig. De aanduiding van plaats en tijd en de karaktertekening van de handelende personen zijn schetsmatig. Het verhaal heeft vaak een erotische of scatologische inslag.

Naast de klucht komen in kluchtboeken vaak nauw verwante genres als anecdote en apophtegma voor. De verwantschap is dusdanig dat deze genres onderling meer overeenkomst dan verschil vertonen en daardoor ten opzichte van elkaar niet goed af te bakenen zijn. In een anecdote is de hoofdpersoon een bekende historische persoon, vaak in een bekende historische situatie. Het apophtegma ligt als het ware in het verlengde van de anecdote. De pointe van een apophtegma is een grappige, kernachtige uitspraak van een bekende historische persoon in een bekende historische situatie, die een algemene wijsheid bevat. Er is dus slechts sprake van een gradueel verschil in concretisering. In een klucht is de hoofdpersoon een willekeurig iemand, en zijn keuze van plaats en tijd van handeling ook geheel willekeurig; in anecdote en apophtegma zijn deze variabelen geconcretiseerd. Naast deze genres, waarvan het voorkomen welhaast kenmerkend is voor het kluchtboek, treffen we sporadisch andersoortige teksten aan. Het betreft onder andere (gelegenheids)gedichten, grafschriften, raadsels, spotprognosticaties en parodistische krantenberichten.

Oorsprong en verspreiding

Kluchtboeken zijn in de zestiende en zeventiende eeuw in praktisch heel West-Europa populair. Er zijn diverse Franse, Duitse, Italiaanse, Engelse en Nederlandse voorbeelden van te vinden. Van oorsprong middeleeuwse exempelen, humanistische facetiae (geestigheden) en teksten die zijn opgetekend uit mondelinge overlevering hebben, naast de aan diverse bronnen ontleende anecdoten en apophtegmata, hun plaats in het kluchtboek gevonden.

Door de preken in de volkstaal van de bedelmonniken waren de middeleeuwse exempelen gemeengoed geworden. Met een exempel demonstreerden ze de moraal van hun preek aan de hand van een situatie uit het dagelijks leven en tegelijkertijd hielden ze er de aandacht mee vast. Deze exempelen werden later ook zelfstandig buiten de preek gebruikt, waarbij het accent van moraliserend naar onderhoudend verschoof en waardoor ze van genre veranderden. Daarnaast waren er humanistische schrijvers, zoals de pauselijke secretaris Poggio Bracciolini, die er plezier in schepten allerlei grappen die hun ter ore kwamen in het Latijn te vertalen. Aangevuld met aan klassieke bronnen ontleende anecdoten ontstonden de verzamelingen facetiae die later weer in de volkstalen vertaald werden. Ten slotte werden veel kluchten gewoon mondeling overgeleverd, want moppen vertellen is van alle tijden.

Zowel complete kluchtboeken als delen ervan werden vertaald en door heel Europa verspreid. Daarnaast werden ook losse kluchten mondeling en schriftelijk, bijvoorbeeld in brieven, doorverteld. Een bijzonder verschijnsel dat bij de verspreiding van kluchten een rol speelt, is epische concentratie. Hierbij wordt een gebeurtenis opzettelijk aan een ander toegeschreven, hetzij omdat de oorspronkelijke hoofdpersoon voor de lezer een onbekende is, hetzij omdat men een uitspraak of gebeurtenis om een of andere reden aan een bepaalde hoofdpersoon wil toedichten. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de zogenaamde kluchtbiografie, waarbij in alle verhalen dezelfde hoofdpersoon optreedt. Een voorbeeld hiervan vormen de lotgevallen van Tijl Uilenspiegel. Bij het vertalen, doorvertellen en overschrijven ontstonden, al dan niet met opzet, allerlei uitbreidingen en veranderingen waardoor het aantal verschillende kluchten groeide.

Zo krijgt het kluchtboek door zijn grote internationale verspreiding en populariteit een belangrijke plaats in de leescultuur van de vroegmoderne tijd. Door de enorme hoeveelheid overgeleverde teksten en de diffuusheid van de overleveringsgeschiedenis, is onderzoek naar de bronnen van

[pagina V]
[p. V]

de verschillende kluchten tegelijk even ondoenlijk als zinloos. Zelfs daar waar in het voorwoord van een kluchtboek als bron een ander (buitenlands) kluchtboek wordt genoemd en waar derhalve ontlening, vertaling en bewerkingstechniek in een één op één relatie kunnen worden vastgesteld, moeten we ons realiseren dat het ook hier teksten betreft die op zichzelf langs verschillende wegen en uit verschillende bronnen in die bron bij elkaar gekomen zijn. De enig werkbare methode om verwantschap tussen kluchten aan het licht te brengen is, analoog aan het internationale sprookjesonderzoek, gebruik maken van een typen- en motieven-index.

In de Nederlandse kluchtboeken uit de zeventiende eeuw zien we kluchten, en verwante genres, die zich in allerlei landen en eeuwen afspelen en die er langs doorgaans niet te traceren wegen in terechtgekomen zijn. De teksten werden, getuige menig voorwoord, ‘uit diverse auteurs en talen bijeenvergaard’, en vaak werden ze aangevuld met wat de samensteller op straat had horen vertellen. Een opgave van bronnen waaraan iets ontleend is, komt niet zo vaak voor. In Nederland was die samensteller zelf trouwens doorgaans ook anoniem, maar in een aantal gevallen blijkt dat dit soort boeken door de boekverkoper of door iemand die in zijn opdracht werkte, werd samengesteld.

Lering en vermaak

Eeuwenoud is de opvatting dat literatuur ons lering èn vermaak dient te verschaffen. De exempelen zorgden voor vermaak binnen het kader van de preek; tegelijkertijd onderstreepten ze een moraal die ze in zichzelf bevatten. Ook in het hier uitgegeven kluchtboek vinden we de woorden van Horatius nog terug aan het einde van het voorwoord. Vermaak voert in een kluchtboek weliswaar de boventoon en maakt lering daaraan ondergeschikt, maar ook ontspanning is een serieuze zaak: je kunt niet altijd hard werken. De volgende anecdote maakt dit duidelijk:

De apostel Johannes maakt op zekere dag plezier met de discipelen. Een voorbijganger toont zich gechoqueerd over de uitgelatenheid van deze als devoot bekend staande personen. Johannes wijst de voorbijganger op de boog in diens hand, en vraagt of hij die altijd gespannen houdt. ‘Zeker niet,’ antwoordt de man, ‘want dan wordt het koord slap en zal het tenslotte breken.’ ‘Zo is het ook met de mens,’ zegt Johannes, ‘wanneer hij niet af en toe met ontspanning vermaakt wordt.’

Eeuwenlang was de noodzaak de geest te ontspannen verbonden met de christelijke zondenleer. De exempla dienden niet alleen tot lering, ze speelden ook een rol bij het verdrijven van de ledigheid, een der hoofdzonden. De zorg om verveling te vermijden en ledigheid te verdrijven stonden echter niet alleen in het perspectief van de zondenleer. De zonde van de ledigheid - des duivels oorkussen - werd allengs meer in verband gebracht met de lichamelijke conditie. Zij groeide uit tot een ziektebeeld: ledigheid en gepieker kunnen leiden tot melancholie, en dat was een ziekte waaraan je uiteindelijk dood kon gaan.

De medische wetenschap heeft zich, zowel bij preventie als bij medicatie, tot in de zeventiende eeuw laten leiden door de leer der humoren of lichaamsvochten, die door de Griekse arts Galenus in de tweede eeuw na Christus ontwikkeld was. Volgens deze leer is in het menselijk lichaam een mengsel van vier vochten aanwezig: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. De verhouding van de vochten in dit mengsel verschilt per individu. Het mengsel voorziet iedere mens van een eigen identiteit of complexie. Op grond van overheersing van één der vochten zijn vier temperamenten te onderscheiden: de sanguinicus, de cholericus, de melacholicus en de flegmaticus. Wanneer men een relatieve overvloed aan zwarte gal bezat, dan behoorde men tot het melancholische type: het meest ongezonde. De melancholicus was mager, had een grauw uiterlijk, leed aan slapeloosheid, was kwaadaardig, jaloers en treurig, en werd gekweld door angstaanvallen. Hij wordt als een peinzende, sombere studeerkamergeleerde afgebeeld.

[pagina VI]
[p. VI]

Het bevorderen danwel het instandhouden van het evenwicht tussen de vochten was uitermate belangrijk. Het mengsel was namelijk niet statisch, maar kon door allerlei factoren worden beïnvloed. De melancholicus werd geadviseerd het koude en droge van zijn complexie te neutraliseren met warmte en vochtigheid. Het ziektebeeld van de melancholie werd gezien als een volmaakte psychosomatische eenheid. Populair-medische handboekjes, de zogenaamde regimenten van gezondheid, gingen ervan uit dat emoties een sterke invloed konden uitoefenen op de werking der vochten. Bij de melancholici nu diende het bloed - warmte en vochtigheid - geactiveerd te worden. Met sanguiniteit kon het getob en gepieker worden bestreden. De stroming van het bloed werd geactiveerd als de patiënt ontspanning zocht. Deze kon hij vinden door te gaan wandelen en te genieten van de natuur, maar ook door naar muziek te luisteren of door opwekkende literatuur te lezen.

Vanaf de zestiende eeuw maken bestrijding en preventie van de melancholie deel uit van de literatuurtheorie. Verstrooiende literatuur is een van de aanbevolen remedies tegen melancholie. Het accent ligt daarbij op scherts en vrolijke verhalen. De literatuur kreeg hierdoor niet alleen een nieuwe functie; ook de ontwikkeling van voor dit specifieke doel geschikte genres werd bevorderd. Het zijn in het bijzonder de klucht- en liedboeken die een teveel aan zwarte gal moeten uitdrijven en het wordt dan ook al gauw een gemeenplaats om ze ter verlichting van de geest en als verdrijver van ziekten te presenteren. Niet alleen wordt dat op de titelpagina's en in de voorwoorden aangevoerd als rechtvaardiging voor de produktie van zulke teksten, het wordt ook gehanteerd als aanbeveling.

Lezerspubliek

Voor wie waren de kluchtboeken eigenlijk bedoeld? Titelpagina's en voorwoorden geven aanwijzingen welk publiek de samensteller of uitgever van het boekje op het oog had, maar het bedoelde publiek wordt helaas in zodanig algemene termen beschreven, dat we moeten aannemen dat er slechts sprake is van een algemene vorm van reclame maken. Als publiek wordt genoemd ‘een eerlijk gezelschap’, ‘de kluchtlievende jonkheid’, ‘de kluchtlievende lezer’, ‘kortswijlige geesten’ of ‘zwaarmoedige en bedrukte lieden’ aan wie het boek ‘tot verkorting van dese lange avonden’ of ‘tot een aangename tijdkorting’ wordt aangeraden. Een enkele keer dient het kluchtboek ‘tot recreatie van de melancholijke en bedrukte geesten’.

Door wie werden kluchtboeken daadwerkelijk gelezen? Hierover is nauwelijks iets bekend; net zo min als we veel weten over de alfabetiseringsgraad van de bevolking, of dat we kunnen zeggen hoe goed men kon lezen. Los hiervan moet bij het ontstaan van het genre nog niet aan een lezers-publiek uit bredere lagen van de bevolking worden gedacht. Puntige ontknopingen, wijsgerige redeneringen, gebruik van Latijn en verwijzingen naar klassieke auteurs en teksten pleiten daar tegen. Aanvankelijk hoort het kluchtboek thuis in het milieu van patriciërs, klerken en geestelijken; ook het gebruik van romeinse letters wijst in die richting. Anders dan tegenwoordig konden alleen mensen met een voortgezette opleiding deze typisch humanistische letter lezen; in het gewone leesonderwijs werd de in alle volkstalen gangbare gotische letter onderwezen. Er zijn daarnaast echter ook minder moeilijke kluchtboeken, gedrukt in een toegankelijkere gotische letter die in de lagere regionen van de maatschappij gelezen worden en zelfs als leesboek in het onderwijs dienst doen. Natuurlijk zijn dit slechts zeer algemene observaties; concrete gegevens over het lezerspubliek zijn schaars. Een uitzondering vormen enkele bezitsvermeldingen in veilingcatalogi en inventarislijsten. Hierdoor weten we in ieder geval dat vertegenwoordigers van verschillende standen deze boekjes in hun bezit hebben gehad. Bekend is dat Philips Marnix, heer van St. Aldegonde en dichter van het Wilhelmus, Jan Dircksz. Brouchoven, burgemeester van Leiden, en Dirck Jansz., hereboer in Het Bildt in Friesland, ieder een kluchtboek bezeten hebben. Afgezien van het feit dat het boekenbezit niet ruim verspreid was, moet men zich realiseren dat de klucht-

[pagina VII]
[p. VII]

boeken niet erg waardevol waren. In catalogi en inventarislijsten zijn ze daarom veelal niet apart genoemd, maar vielen ze onder een nietszeggende omschrijving als ‘en nog enkele (kleine) boekjes’ of ‘enkele boekjes van weinig waarde’.

Verantwoording

Den kluchtigen bancket-kramer of 't leven en bedrijf van Frans de Gek werd in 1657 in Dordrecht gedrukt. De onbekende drukker werkte waarschijnlijk in opdracht van Cornelis Jansz. in Amsterdam bij wie de boeken te koop waren. Het boekje bevat 390 kluchten op 232 bladzijden duodecimo-formaat; gegevens omtrent samensteller en herkomst van de teksten ontbreken. Voorzover bekend zijn slechts twee exemplaren overgeleverd: in de Leidse universiteitsbibliotheek (collectie Boekenoogen nummer 292) en in de Amsterdamse universiteitsbibliotheek (OK 73-575). Deze uitgave is gebaseerd op het Leidse exemplaar aangezien aan het Amsterdamse de gegraveerde titelpagina en een deel van het voorwoord ontbreken. Ten opzichte van de originele tekst zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

-duidelijke zetfouten zijn verbeterd
-afkortingen zijn voluit geschreven
-woordscheidingen zijn genormaliseerd
-er is een moderne interpunctie aangebracht

De annotatie bevat zowel een woordverklaring als een toelichting bij historische personen en gebeurtenissen. Deze toelichting is gezien het karakter van de teksten beperkt gehouden. Enerzijds zijn sommige personen die worden aangeduid met ‘den seer vermaerden’ nu totaal onbekend; anderzijds zijn personen met dezelfde voornaam veelal niet van elkaar te onderscheiden, wat met name bij koningen en andere hooggeplaatste personen voorkomt. Voorts zijn (veelal plaatselijke) historische gebeurtenissen van een te geringe algemene bekendheid of zijn ze inmiddels in de vergetelheid geraakt. Ten slotte heeft zowel het proces van epische concentratie, alsook het simpelweg veranderen van namen van personen en aanduidingen van plaats en tijd van handeling in het proces van vertalen, doorvertellen en overschrijven er toe geleid dat zelfs een mogelijke historische achtergrond totaal onvindbaar is geworden. Bij lezing van verschillende kluchtboeken blijkt immers eenzelfde gebeurtenis meer dan eens door andere personen op een heel andere plaats te worden beleefd.

Geraadpleegde literatuur

E. Moser-Rath: Lustige Gesellschaft. Schwank und Witz des 17. und 18. Jahrhunderts in kultur- und sozialgeschichtlichem Kontext. Stuttgart 1984.
H. Pleij: ‘Literatuur als medicijn in de late Middeleeuwen.’ in: Literatuur. Tijdschrift over Nederlandse letterkunde 2 (1985), blz. 25-34.
J.A. Worp: Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Groningen 1904-1908.
J.A. Worp: Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772. Amsterdam 1920.
[pagina VIII]
[p. VIII]

Titels der kluchten

1Een geck spreeckt wel een wijs woordt
2Een subtijle versieringh baet dickwils veel
3Al te veel vryheyt met een prince past niet
4De jongen slaen, de ouden raên
5Princen konnen haer lichtlick verontschuldigen
6Men bemint de plaetsen om haer weldaedt
7't Gevaer met een praetjen afgeleydt
8De werelt is vol gecken
9Een schuldige subtijl beschermt
10Een gierig mensch bekomt dickwils niet met allen
11De eer verandert de zeden
12Onkosten qualijck besteet
13Boert vanwegen den tijtel
14Een quaedt hooft
15Moeijelicke snapachtigheydt
16Belaching van een ingebeelde straf
17Boevery uytgelaght
18Wie best eenig ampt bedient
19Hoe de bedriegers gestraft worden
20Hoovaerdije is een teecken van sotheydt
21De kleederen zijn tot noodtsakelickheydt maer niet tot hoovaerdije
22Straffe pedagoogh
23Deselfde wapenen zijn niet tot alle te gebruyken
24Die ymandt eer bewyst moet men weder eer bewijsen
25-
26Dartelheyt aertig afgeweert
27Wilt ghy wat wel gedaen hebben, doet het selfs
28Scherpsinnig antwoort van Romulus
29Een uytstekende beleeftheyt
30Goede remedie van vergetelheyt
31Ongemeene suyverheyt van een weduwe
32Meynedigheydt van dese eeuw
33Bewaringh van de tongh
34Belaghlycke verontschuldingh
35Remediën van de gesontheyt
36Onbeleeftheyt van een gast
37Belaglijcke verschricking
38Alle dingh heeft sijn verandering
39Men moet haesten met hetgene niet verborgen blijven kan
40De medicijn komt te laet na de doodt
41Lieden sonder herssenen
42Belaghlijke ydelheyt
43Een anders sotheyt baet anderen dickwils
44Aertige daadt van een bock
45Men moet ongelijck verdragen
46-
47Den eenen ezel heeft den anderen gekocht
48Een Platoos mensch
[pagina IX]
[p. IX]
49Hoeveel werelden dat er zijn
50Men moet 't ongelijck vergeven
51Van een onbequamen cancellier
52Die tegen de maen pissen
53Een yeder houdt hem by het sijne
54-
55De monichen moeten in haer grensen blijven
56Die tijdt wint, wint 't leven
57Belaghlijk grafschrift
58't Geluck wort met den ouderdom verandert
59In den oorlog moet men niet al te vèrsiende zijn
60Op wat manier men oorlogen moet
61Wat oorlogh hedensdaeghs gemeenlijck gevoert wordt
62Ongewoonheyt van oorlogh
63Den slechten afkomst moet niemandt verweten worden
64List door list bedrogen
65De dieven mach men niet lichtlijk voorstaen
66De rechters moeten ghesalft worden
67Tegens de begeerighe hovelingen
68Een konincklijck woordt van een cardinael
69Een fray en boertig antwoort van een ambassadeur
70Leugens der sterrekijkers
71-
72Van een die van schulden overladen was
73-
74Tegen de trage betaling der gages
75Boertig en belachlijck
76Onbeleefde daed van een medicijn
77Wat menschen de princen aldermeest moeten hebben
78Een wijs en gelijck oordeel van Salomon
79Hoe men de vyanden overwinnen moet
80Het goudt is een beul van 't gemoet
81Wie behooren te regeeren
82De goede princen sijn weynigh
83Men moet geen van beyden vertoornen
84Ontschulding van onvruchtbaerheyt
85Vrouwen klapachtigheyt
86Sy sijn niet wijs die wijs syn, maer die men meynt wijs te syn
87Hout dat ghy hebt
88Men moet hem aen geen soch wrijven
89Een teyljoorlikker uytgelaght
90Een hovelings streek
91-
92Loon van slaperigheyt
93Verkeerde reden van miltheydt
94Van 't onderscheyt der talen
95Goedertierentheyt der medicijnmeesters
96Ellendige gierigheyt
97Wie edel is
98Een sobere maeltyd
[pagina X]
[p. X]
99De fouten des lichaems moet men ontschuldigen
100De schoonheyt vergaet haest
101Natuer des wijns
102Groten betamen grote dingen
103Werelts goederen sijn verganklijck
104De proufijten van den ouderdom
105't Ryck is gevaerlijck voor de siel
106De haven des ziels
107-
108Idele sorg en onkosten
109De ydele glorie beschaemt sichselven
110Wat deel van 't jaer eenige aengenaemst is
111Tegen de dralers en wellustige menschen
112Tegens de slechten
113Wat letteren huydendaegs meest geacht worden
114Men moet geen sotten de regering bevelen
115De vriendtschap der grooten is onveyligh
116Vergetelheyt van weldaet
117Manier van rekeningh te maken
118Een andere rekening veel aertiger
119Een manier om wijs te schijnen
120Boersche vleyingen
121Tegens een quade vrouw
122-
123Ydelheyt der sterrekijkers
124Schoenmaker by uw leest
125-
126Wat de ware adeldom is
127De berisping moet tot zijnder tijt geschieden
128Ontfangen eer aertigh geëxcuseert
129Of een coninck beter is als anderen
130Men moet de kleynen niet verachten
131Of 't beter is Achilles of Homerus te wesen
132Sommige hebben ooren in de voeten
133Welke van hare officiën geset moeten worden
134Wie de vrouwen gelijck zijn
135Wat de liefde gelijck is
136Welck vrome mannen zijn
137Wie wijs zijn
138Men moet de gelegentheyt afsnijden
139Het aensien
140Stiefmoer en stiefsoon
141Vrouwen hertneckigheydt
142Diergelijck staeltjen
143Men moet langhsaem over straeten gaen
144De boosheyt van de werelt
145Wat dingen alderslimst gehandelt worden
146Noch slockachtig, noch gierigh
148Kluchtige vinding
149Onnoselheydt van een mof
[pagina XI]
[p. XI]
150Een belachlijck ding
151De gansen konnen Latijn verstaen
152Hoe een Franciscaner met twee roovers te werck ging
153Van een jongen welck geslagen wierd omdat hy gedroomt had dat hy koning was en sijn meester te weynig geven wou
154Van een jongman welck daegs na sijn bruyloft veele giften van sijne oude vrijsters kreeg en van 't fray antwoordt van sijne vrouw
155Loosheyt van een jongvrou om hare bastard met believen van haer man in huys te krygen
156Boertigh antwoort van een clerk tegen een koning van Vranckrijck
157Een ontschuldingh over een dreet
158Van een dochter, paep en ruyter
159Van een bedelaer en een Italiaen
160Van een Switser die de beesten weyde
161Van een jongman en meysjen
162Streeck van een Fransman
163Antwoord van een man die zijn verdroncken vrouw tegens stroom soght
164Van een gehangen ketelboeter en eenige andere maets
165Antwoord van een doorbrenger, die der weesen goederen verteert had
166Kluchtige streek van een reyser en een waerd
167Geestig antwoord van een advocaet
168Kluchtig antwoord van een soldaet tegens een priester
169Kluchtighe inbeeldingh van een Gojer
170Wie de soldaeten gelijck sijn
171Belaglijck antwoort van een siek mensch
172Tegens dengenen welck een rijck wijf getrouwt had
173Aertigh antwoordt van een smit tegens een meester in de seven vrije konsten
174Een Turck geleek het Christendom by een luyt
175Acht hoofddeugden en sooveel gebreken
176Jonge onbedaghtheyt
177Genoeglijk verhael van een priester
178Slechtigheyt van een boer en boeren
179Kluchtig antwoordt van een edelman en monick
180Dispuyt van een Christen en een Jode
181Aertich antwoord van een borgermeester van Ulms
182Klucht van een boer tegens een Gelderschen joncker
183Aertigh besluyt van een geestlick heer tegens Calvijn
184Genoeghlijcke spreuck van een droncken man
185Genoeglijck antwoord van een man die gegeesselt wierd
186Van een vrou van Touraine tot haer man
187Gau antwoordt van een vrou tot haren man
188Boertigh antwoordt van een edelman
189Uytlegging van de figure van Moyses
190Het orgel van den abt van Baigne
191Stoute reden van Blanche, dochter van coning Carel de Schone
192Hoe den hertogh van Milanen met een astrologus spotte
193Geveynstheyt van een jonge weduwe
194Vreemt toeval welck een sot gebeurde
195Genoeghlijcke redenen van een vrou aen haren man, die klaegde dat sijn vrou hem teveel koste
196Genoeglijck verhael van een houwelijck
[pagina XII]
[p. XII]
197Reden van een heer van een dorp, welck fraey is
198Een opmerkende daedt van Alphonsus, koning van Arragon en Napels
199Twee studenten verkochten een fles wijns voor twintig pistoletten
200Genoeglicke redenen van een sergent voor Amiens
201Van een beursesnyder welck een ander buersensnijder berooven wou
202Een genoeglijcke verontschulding van een paerdedief
203Van 't geen een priester gebuerde in d'offerhande
204Van een schoelapper welck een paer laersen voor vijftigh dreeten gaf
205Van een bastaerdt van een groot heer welck quaet was dat men hem van de galgh holp
206Om een goede salade te maken
207Van een doctor tastende de pols van een joffrouw
208Antwoordt van een boer tegens den bisschop van Keulen
209Reden van Raphael d'Urbyn tegens twee cardinalen
210Belaghlijcke dancksegging
211-
212Belachlick opschrift van een brief
213-
214Men moet hem met geen anders dingen bemoeyen
215Men moet hem van twist wachten
216Goedt groet, goedt antwoordt
217-
218-
219-
220Schijnheyligheyt
221Geen ongeluck alleen
222Men moet niet op sijn loosheydt pochen
223-
224Sommige gaen verciert met haer lant en gront
225Waerom 't hayr eerder gryst als den baert
226Eén vyandt is te veel
227Gelijckenis van een voorstelling
228Men moet geen onseker voor seker nemen
229De schattingen zijn hatelijck
230't Spel van de fortuyn
231Sorgvuldigheyt
232De sachtmoedigheydt is een prins eygen
233Tegens de tyrannen of die de regering met gewelt aentasten
234Genoeglicke daet en seggen van Gonella
235Men moet opstaen en wat doen
236't Geloof der koopluyden
237Onrechtvaerdige rijckdommen
238Men moet sich voor gecken wachten
239Den reuck met 't gehoor betaelt
240Men moet sijn vaderlant niet verachten
241Niemant sonder gebreck
242De konst van regeren
243Sot
244Spot tegens een Jode
245Der astrologische leugens
246Vele jaren 't beste huwelicxgoet der vrouwen
[pagina XIII]
[p. XIII]
247Raet voor den dorst
248Men moet de tegenwoordigheyt genieten
249Een ongeleerdt rechter
250Tegens de geveynsde
251De menschelijcke loosheyt overtreft dickwils de duyvelsche
252't Gestolen wordt selden weder gegeven
253Gelijck met gelijck vergelden
254Elck heeft zijn fouten
255Een krijghsmans boert
256Rijcker dienaers als hare meesters
257De aerd is ons aller moeder
258Elck begeert het hoogste
259Andere dingen betamen een prince, andere een gemeen persoon
260De slechte afkomst is niemant tot verwijt
261Een stoute begeert uytgelacht
262-
263Wat het sterckste steun van een rijck is
264Een val van een leydecker welcke een ander doode
265Aerdige handelingh van den koning Carel de Groote
266Van een welck in 't scheyden dergener die vochten, gequetst wierdt
267Subtijl verhael van een Dauphinois landtman tegens eenige scholiers van Lyon
268Verhael van een oneerlijke vrouw
269Een vermaecklijck pleydoy over een dooden hondt
270Van een hoefsmit welck meynde dat hy by een doctor vergeleken wierdt
271Aertige streeck van een Jode die men ter straffe leyde
272Genoeghlijck verhael van Alphonsus, coningh van Arragon, tegens een van sijn knechts welck sijn ringh gehouden had
273Antwoort van een misdadige tegens sijn rechter
274Grootsheyt van Jan de Medices
275Vermaecklijck antwoort van een boer tegens een abt
276Een bisschop willende een boer uytlachen wierd wel van hem betaelt
277Van een welck in een winckel gestolen had
278Fraije vinding van een Frans edelman om syn leven te behouden
279Klughtige antwoord van een landman tegens den keyser Karel de V
280Om sijn vrou te doen sterven zonder in de handen van justitie te vallen
281Verwondering van paus Urbaen de V
282Aertigheyt van den kock van den hertog van Milanen
283Van den heer van Moruiliers en een sot welck hem in 't gemoet quam
284Spreuck van den coningh Lowijs de XII tot degene welck officiën krijgen
285Geestigh verhael van een dochter aen een die haer ten huwelick versocht
286't Ongeluck welck een pander overquam in 't uytpanden van een huysman
287Fraije daedt van een man naedat hy sijn vrou geslagen had
288Kluchtige reden van een dief die men ter galgen leyde
289Genoeglick antwoordt tegens een joffrou welck in 't wit gekleet was
290Van den hertog van Ferrare en sijn sot
291Een goede vindingh om de spoocken te verjagen
292Een aerdige antwoordt over een kindt te vroeg geboren sijnde
293Verhael van een verlooft vrijer aen sijn vrijster en desselfs antwoort
294Van een procureurs vrou en haer klerck, en hoe een kindt haer onnosel beklapte
295Antwoordt van paus Clement de VII aen een cardinael die in de hel geschildert was
[pagina XIV]
[p. XIV]
296Aardige ontmoeting van een schilder des konings van Vranckrijck
297't Vernuft van een schilder
298Eenvuldigheydt van een oude vrouw welck een brandende kaers aen S. Jan te Lyon offerde en deselve op 't voorhoofd van een soldaet stelde die op een sarck sliep
299Aerdigh antwoort van een Franciskaner tegens een predicant
300Een subtijl versoeck van Jean de Meun om van raserny der vrouwen ontslagen te wesen
301Een vreemde manier van penitenci welck een Franciscaner aen een jongvrou geboodt
302Vaerdige antwoort van een jonge dochter tot bescherming van haer eer
303Van een gierig reyser en den waerdt
304Van een karman gaende over den Rhyn by Straetsborg
305Argheydt van een boer om sijn pleydoy voor den rechter te winnen
306Voor de vuyst, niet met bedrogh
307Een dingh dat selden gevonden wort
308Den oorspronck van onse ziel
309Een antwoort van een groots gemoet baet dikwijl meer als 't schaet
310Het leven der grooten
311Een schoon hooft sonder hersenen
312De fouten van eenige sijn openbaer, maer van andere verborgen
313Klucht
314Te stout tegens een prince gesproken
315Men magh de menschen niet licht geloven
316Verkeerde aelmis
317Gelijck by gelijck
318Wie gedult heeft
319Ontaerde sonen
320De manieren der wijven
321Van een vreesachtigen
322Wie tot verradery goet sijn
323Boertigheyt van de dwergen
324Van de slockers
325Geestig uythangbord van Simon Kronach
326Kluchtigh grafschrift van Semiramis
327Aertig antwoort van Carel de Vijfde
328Een goede vrou is een swarte swaen gelijck
329Het is sichtlijcker een saeck na te volgen als te vinden
330Van een halve maen
331Van een glasen man
332Een ongerijmde inbeelding
333Een eergierigen student
334Half grooter als heel
335-
336Een kerckrovery met een gek afgeleyt
337-
338Men moet sijn vyant niet schelden
339Het is de wil der goden
340Het is beter sotlijck als booslijck te doen
341De kloeckmoedigheyt van Zenon
342Eendracht
343Een rechter moet nuchteren wesen
344De weyde tusschen de waerheyt en logen
[pagina XV]
[p. XV]
345Van de schaduw des esels
346Onbeschoftheyt gestraft
347Geveynsde tranen
348De krijgsraden moeten heymelijck sijn
349Hoedanig 't leven der princen wesen moet
350Men magh niet lichtelijck gelooven
351Men moet sich wachten voor twijfelachtige woorden
352Men moet den wijn veel toegeven
353Een quaet vermoeden van 't huwelijck door een boerte aen kant geset
354De liefde wort niet gedwongen maer met smekingen gevoedt
355't Spel verswackt de middelen
356Men moet de princen niet tergen
357Hy is ellendiger die leyt als die geleden heeft
358Aerdigheydt van een boer, maer godtvruchtige
359Vrouwen en kinderen regeren dikwils de werelt
360-
361Hoedanig men de kinderen beminnen moet
362De snorckingh van een jongh verstandt uytgelaght
363Nieusgierigheyt
364Een yder word door eygen vermaek geleydt
365Der vrouwen swackheyt
366Den omgang der menschen is genoeglijck
367Of men met de quaden oock omgaen mag, en hoe men deselve gebruyken moet
368Een eensaem leven
369Hoe men te grooten lof aenvaerden moet
370Uytgelaghte eergierigheyt
371-
372Men moet gematigt zyn
373Wat de werelt gelijck is
374Men moet de dooghnieten oock gebruycken
375Tegen de gierigaerts
376Tegens een verlopen monich
377Een tyran hout alle oorsaecken voor krachtig
378-
379Met een gift alle man beschenken
380Kluchtig voorstel van een boer
381Genoeglijcke predicatie van een Franciscaner monik
382Van een trompetter welck men niet in sijne gewoonderlijcke herbergh logeren wou in het afwesen van den waerd en hoe hy sich wreeckte over de waerdin
383Van drie vrouwen welck hare mans in dronkenschap bedrogen
384Van twee Franciscaners die om hare nieusgierigheyt in grooten angst waren
385Van een kint welck sijn vader ontdeckte dat een priester by sijn moeder was geweest
386Kluchtigh antwoordt van een boer aen soldaten
387Kluchtige koopwaren veyl gebracht tot Amsterdam
388Couragie van een soldaet die op schiltwacht gaen sou
389Trouw van twee kameraets
390Remedie voor de winden


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken