Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2
Afbeelding van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2Toon afbeelding van titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.98 MB)

Scans (25.72 MB)

ebook (8.83 MB)

XML (1.96 MB)

tekstbestand






Editeur

Bart Besamusca



Genre

poëzie

Subgenre

ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2

(1991)–Anoniem Lanceloet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

1 Lanceloet

1.1. Stand van het onderzoek

Op de laatste bladzijde van zijn omvangrijke, in het tweede deel (1849) opgenomen inleiding bij de uitgave van de Lancelotcompilatie karakteriseert Jonckbloet de vertaling van de Lancelot en prose als volgt: ‘In den regel heeft de vertaler zijnen grondtekst letterlijk gevolgd, gelijk men reeds kan opmaken uit de vergelijking van de stukken van het origineel, in de vorige bladzijden opgenomen, met de overeenkomende plaatsen in onze vertaling’.Ga naar voetnoot1 Deze visie is tot op heden in het onderzoek naar de Middelnederlandse versvertaling van de Lancelot en prose aanvaard gebleven; de volgende bladzijden leggen daar getuigenis van af.

Het zou meer dan een eeuw duren voor Lanceloet als vertaling weer in de aandacht kwam. In 1954 publiceerde Draak een baanbrekende studie over de Middelnederlandse vertalingen en bewerkingen van de Lancelot en prose.Ga naar voetnoot2 Na een vergelijking van twee passages in Lanceloet met de overeenkomstige gedeelten in het Oudfranse origineel, typeerde zij de Middelnederlandse roman zeer voorzichtig en voorlopig: ‘de vertaling schijnt “nauwer te luisteren” dan men oppervlakkig zou menen’ (p. 8). Even voorlopig, maar iets preciezer is de observatie van Gerritsen in 1963: ‘de vertaler (heeft) de bedoeling (...) gehad zijn origineel zo getrouw mogelijk in verzen weer te geven. Waar hij niet om compositorische redenen ingrijpt, zijn de verschillen vrijwel steeds op te vatten als afwijkingen onder dwang van rijm en metrum.’Ga naar voetnoot3

De publikaties die na 1963 zijn verschenen, kunnen in twee categorieën onder-

[pagina 8]
[p. 8]

gebracht worden. In het merendeel der gevallen betreft het een bevestiging van de opvatting dat de Middelnederlandse versvertaling zeer getrouw is.Ga naar voetnoot4 Daarnaast zijn er twee bijdragen die uitgebreider aandacht besteden aan de wijze waarop de vertaler zijn origineel heeft weergegeven. Op deze twee studies ga ik wat dieper in; hun belang voor het onderzoek naar de vertaaltechniek van de Middelnederlandse dichter rechtvaardigt een uitvoerigere bespreking.Ga naar voetnoot5

In het artikel van M. Joye, ‘De Middelnederlandse Lancelot: de Rotterdamse prozafragmenten vergeleken met de Haagse versvertaling’,Ga naar voetnoot6 staat de invloed van verstechnische eisen op de vertaling centraal. Terwijl de Rotterdamse prozavertaler zijn origineel vrijwel woord voor woord van een Middelnederlands equivalent kon voorzien, zag de Middelnederlandse versvertaler zich gedwongen tot afwijkingen. Hij moest voldoen aan de eisen van de versvorm: ‘een regelmatig vers met een lengte van bij voorkeur 9 of 10 lettergrepen, met zeker 4 heffingen en een gepaard rijm’ (p. 424). Dit leidde tot veel passages waarin de dichter zijn origineel in ‘enigszins andere en vooral meer bewoordingen’ (p. 424) weergaf. Daarnaast behandelt Joye enige passages waarin het Middelnederlands bondiger is dan het Oudfrans; ook hier betreft het verstechnische aanpassingen. De inhoudelijke wijzigingen zijn zeer gering: drie maal wordt de ‘abbreviatiotechniek’ (p. 425) toegepast, waarbij onder meer herhaling wordt vermeden, en twee maal lijkt er sprake van een verbetering ten opzichte van het Oudfranse origineel.

Veel van Joye's observaties zullen in de volgende hoofdstukken terugkomen. Zijn gegevens illustreren vaak de procédé's en patronen in de afwijkingen (zie hierna de hoofdstukken 3 en 4) die in de vertaling te onderscheiden vallen. Toch is enige behoedzaamheid geboden. Joye heeft uitsluitend de editie-SommerGa naar voetnoot7 gebruikt als representant van de Lancelot en prose. Deze uitgave biedt onvoldoende zicht op de teksttraditie van de Lancelot en prose, waardoor Joye's resultaten geba-

[pagina 9]
[p. 9]

seerd kunnen zijn op de vergelijking met een verkeerde representant van de Oudfranse grondtekst.Ga naar voetnoot8

Dit voorbehoud hoeft voor de tweede studie die ik wil bespreken niet te worden gemaakt. In The Middle Dutch Prose Lancelot baseert O.S.H. Lie haar gegevens op een uitputtende vergelijking met de overgeleverde Oudfranse handschriften, die het grootste gedeelte van haar boek in beslag neemt.Ga naar voetnoot9 Dat maakt haar observaties over de vertaaltechniek van de Lanceloet-dichter (p. 154-164) bijzonder betrouwbaar.

Naast inhoudelijke afwijkingen onderscheidt Lie ‘poetically conditioned variants’ waaraan ‘different techniques to produce a rhymed translation that also preserved the meaning of the original French reading’ (p. 154) ten grondslag liggen. Het betreft vooral kleine toevoegingen aan het einde van het vers - bij wijze van voorbeeld worden ‘formulaic phrases’ (p. 155) als sonder waen en metter vart behandeld - en uitbreidingen door middel van herhaling. Daarnaast is er sprake van bekorting op grond van verstechnische overwegingen ‘by omitting some adjectives or by replacing descriptive phrases with a one-word synonym’ (p. 158). De inhoudelijke wijzigingen lijken te zijn veroorzaakt door kopiistenfouten. Op grond van één van die afwijkingen maakt Lie aannemelijk dat de vertaler currente calamo werkte: ‘a translation method in which the translator transformed the text as he went along without having knowledge of subsequent narrative developments’ (p. 163).

Met de bespreking van de studies van Joye en Lie heb ik het overzicht afgerond. Zij hebben de belangrijkste bijdragen geleverd aan het onderzoek naar de vertaaltechniek van de Middelnederlandse dichter van Lanceloet in de Lancelotcompilatie. Hun werk heeft echter zijn beperkingen: het aantal onderzochte verzen is gering, waardoor hun een aantal karakteristieken van de vertaling ontgaan is; van een systematische beschrijving en ordening van de procédé's en patronen in de afwijkingen is geen sprake.Ga naar voetnoot10 In het vervolg van deze inleidende studie zal ik verslag doen van mijn onderzoek, waarin ik, met vs. 5531-10740 als uitgangspunt, getracht heb aan beide bezwaren tegemoet te komen.

1.2. Vertaling

In de vorige bladzijden is het woord ‘vertaling’ vaak gebruikt, zonder dat ik het precies heb omschreven. Aan de bespreking van het begrip is deze paragraaf gewijd.

De 20e-eeuwse vertaalwetenschap kent vele definities van vertalen en vertalingen. Vrijwel altijd speelt equivalentie als norm een beslissende rol in de omschrijvingen: de vertaling dient een volstrekt gelijkwaardige vervanging te zijn van de

[pagina 10]
[p. 10]

oorspronkelijke tekst.Ga naar voetnoot11 Middeleeuwse vertalingen voldoen zelden aan deze norm. In veel gevallen veroorloven de vertalers zich diepgaande inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van hun origineel, op grond waarvan wij hun werk als ‘bewerking’ typeren. Verdam heeft de houding van een bewerker tegenover zijn voorbeeldtekst als volgt onder woorden gebracht: ‘De middeleeuwsche vertalers, hetgeen voor een goed deel hetzelfde is als “de middeleeuwsche dichters”, waren ander soort menschen en werkten anders dan zij die men thans met dien naam bestempelt. Zij beschouwden zich niet als slaven van het oorspronkelijk, maar plaatsten zich zelfstandig er tegenover, zooals ook de afschrijvers tegenover hun tekst. Zij waren meer bewerkers dan vertalers, dat wil niet zeggen dat men niet nu en dan gedeelten vindt, die woordelijk zijn gevolgd, maar daarnaast treft men andere aan, waar de bewerker aanleiding vond of het wenschelijk achtte om door eene toevoeging den tekst vollediger, schooner of boeiender te maken, of door eene aangebrachte wijziging hem meer in overeenstemming te brengen met zijne eigene historische beschouwingen, of aesthetische opvattingen.’Ga naar voetnoot12 De typering van Verdam is slechts ten dele van toepassing op de dichter van Lanceloet, die weliswaar in zijn vertaling van de Lancelot en prose soms afweek van zijn origineel, maar die bovenal een zo letterlijk mogelijke weergave nastreefde. Hoewel zijn werk op grond van deze intentie eerder een vertaling dan een bewerking moet worden genoemd, is daarmee nog niet precies omschreven wat onder ‘vertaling’ moet worden verstaan. Ik zou willen aansluiten bij de definitie van Gerritsen, die vertalingen, bewerkingen en omwerkingen heeft onderscheiden. De dichter ‘d'une traduction proprement dite a l'intention de rendre le texte de son original aussi fidèlement que le lui permettent les données linguistiques et la poétique de la langue dans laquelle il traduit.’Ga naar voetnoot13 In het vervolg van deze bijdrage zal ik bij het gebruik van het begrip ‘vertaling’ de geciteerde omschrijving voor ogen houden.

[pagina 11]
[p. 11]

Op de vraag of Lanceloet in de Lancelotcompilatie als een vertaling moet worden beschouwd kom ik in par. 4.6. terug.Ga naar voetnoot14

1.3. Tekstcorruptie

‘Wie studie maakt van de bewerkingstechniek van een Middelnederlandse vertaling van een Oudfranse roman wandelt door een mijnenveld.’ Met deze woorden, die het verdienen om klassiek te worden, opent Van Oostrom zijn hoofdstuk over de Oudfranse grondtekst van Lantsloot vander Haghedochte.Ga naar voetnoot15 De zin hoeft echter niet alleen betrekking te hebben op de problematiek van de grondtekst; tekstcorruptie kan evenzeer tot onjuiste gevolgtrekkingen leiden bij de beschrijving van de vertaal- en bewerkingstechniek van een Middelnederlandse dichter. Als men ingrepen van kopiisten op naam van de vertaler schrijft, geeft dat een vertekend beeld. Het is om die reden van groot belang oog te hebben voor de activiteiten van de afschrijvers.

Sinds 1975 beschikt de neerlandistiek over een voortreffelijk hulpmiddel bij de bestudering van kopiistengedrag: de dissertatie van Duinhoven.Ga naar voetnoot16 Zijn werk maakt het mogelijk de fouten en correcties van kopiisten met een zekere systematiek op te sporen om uiteindelijk de oorspronkelijke lezing te reconstrueren.Ga naar voetnoot17

[pagina 12]
[p. 12]

Deze laatste stap, die forse kritiek heeft ondervonden,Ga naar voetnoot18 lijkt voor de bestudering van de vertaaltechniek van belang. Immers, we hebben vaak te maken met ‘een tekst die eeuwenlang is gekopieerd en bewerkt, naverteld en voorgelezen’, waardoor ‘vele onvolkomenheden (...) ontstaan kunnen zijn in het vaak lange proces van herhaalde reproduktie en bewerking’.Ga naar voetnoot19 Dat brengt Duinhoven tot de constatering: ‘Onmisbaar is de reconstructie voor het comparatistische literatuuronderzoek en voor de bestudering van de vertaal- en bewerkingstechniek, waarbij sterk gewijzigde jonge afschriften een vergelijking bemoeilijken of onmogelijk maken.’Ga naar voetnoot20

Zit er nu niets anders op dan eerst te werken aan de reconstructie van de oorspronkelijke Middelnederlandse tekst voordat voorbeeld en vertaling met elkaar kunnen worden vergeleken?Ga naar voetnoot21 In het geval van Lanceloet valt dat gelukkig mee. Ik meen dat de tekstcorruptie in deze tekst geen grote vormen heeft aangenomen, doordat afschriften van Lanceloet relatief zeldzaam waren. Deze visie is gebaseerd op twee overwegingen die ik hieronder bespreek.

In de eerste plaats bedraagt de afstand in tijd tussen de vertaling en het bewaard gebleven afschrift vermoedelijk niet meer dan enige decennia. Hoewel de Lancelot en prose geschreven lijkt in de eerste helft van de 13e eeuw, waarschijnlijk ergens tussen 1220 en 1230,Ga naar voetnoot22 is daarmee de ontstaansdatum van Lanceloet nog niet gegeven. De receptiegeschiedenis van de Lancelot en prose in de Lage Landen lijkt te beginnen met Lantsloot vander Haghedochte, vermoedelijk rond 1260.Ga naar voetnoot23 Men kan

[pagina 13]
[p. 13]

aannemelijk maken dat Lanceloet na Lantsloot is ontstaan,Ga naar voetnoot24 waardoor de afstand tussen de vertaling en het bewaard gebleven afschrift, vervaardigd rond 1320,Ga naar voetnoot25 in het uiterste geval iets meer dan een halve eeuw bedraagt. Men dient echter ook rekening te houden met de (vele) jaren die de dichter nodig gehad moet hebben om zijn vertaling te vervaardigen,Ga naar voetnoot26 waardoor de tijdsperiode tussen origineel en afschrift kleiner zal zijn geweest. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat de tekst vele malen zal zijn afgeschreven.

Tegen deze redenering kan worden ingebracht dat het kopiëren van Lanceloet ook in korte tijd vaak kan hebben plaatsgevonden, afhankelijk van de belangstelling voor de roman, zodat er toch vele afschriften kunnen hebben bestaan. Dit brengt mij op de tweede overweging. Lanceloet moet worden beschouwd als een zeer exclusieve tekst. Niet alleen wijzen karakter van het werk en tijd van ontstaan naar een tamelijk kleine kring van geïnteresseerden die zich beperkte tot het adellijk milieu, de opdrachtgevers voor afschriften van Lanceloet moesten ook bereid zijn om veel geld te investeren in een literair produkt. De vervaardiging van de vertaling zal zonder twijfel de grootste kosten met zich meegebracht hebben,Ga naar voetnoot27 maar ook iemand die wilde beschikken over een afschrift van Lanceloet kon een hoge rekening verwachten. De produktie van een kopie vereiste immers niet alleen aanzienlijke hoeveelheden perkament, inkt en pennen, maar bovenal betaling van degenen die bij het afschrijven betrokken waren.Ga naar voetnoot28 Dit beperkte de kring van mogelijke opdrachtgevers tot personen die èn zeer in Lanceloet geïnteresseerd waren èn zich een Lanceloet-codex konden veroorloven.

De geringe afstand in tijd tussen de vertaling en het afschrift in handschrift 129 A 10 en de exclusiviteit van de tekst hebben vermoedelijk voorkomen dat Lance-

[pagina 14]
[p. 14]

loet moet worden beschouwd als een sterk gewijzigd en jong afschrift waarin de vele tekstcorrupties een vergelijking met het Oudfranse origineel onmogelijk maken.Ga naar voetnoot29 Deze hypothese wordt bevestigd door de getrouwheid van de vertaling. In vele passages volgt de Middelnederlandse dichter zijn voorbeeldtekst op de voet, zonder dat corrupties het zicht op zijn werk bemoeilijken. In al die gevallen hoeft voor de vergelijking met het origineel geen gebruik te worden gemaakt van omvangrijke tekstreconstructies, een gegeven dat mij bijzonder welkom is. Ik houd het namelijk voor onmogelijk dat gereconstrueerde lezingen de basis kunnen vormen voor een studie van de vertaaltechniek van een Middelnederlandse dichter. In alle gevallen dragen reconstructies een hypothetisch karakter. Dat sluit een adequate beschrijving van de vertaaltechniek uit.

Het voorgaande houdt niet in dat de tekst in handschrift 129 A 10 geen corrupties zou bevatten. De kopiisten, werkend aan een goedkope haastklus,Ga naar voetnoot30 maakten vele fouten. In de meeste gevallen betreft het echter voor de hand liggende verschrijvingen, waaruit de oorspronkelijke lezing zich eenvoudig laat afleiden.

Bovendien ondervindt de 20e-eeuwse onderzoeker hier steun van een 14e-eeuwse ‘collega’, de corrector. In grote delen van het handschrift voorzag hij de versregels van leesaanwijzingen ten behoeve van voordracht, bracht hij veranderingen aan om het verhaal begrijpelijker te maken voor een luisterend publiek en probeerde hij de tekst van Vlaamse dialecteigenaardigheden te zuiveren. Voor de studie van de vertaaltechniek is echter vooral van belang dat hij daarnaast ook kopiistenfouten verbeterde.Ga naar voetnoot31

Samenvattend: in het geval van Lanceloet in de Lancelotcompilatie staat tekstcorruptie een grondige studie naar de vertaaltechniek niet in de weg. Doorgewoekerde kopiistenfouten die omvangrijke reconstructies zouden vereisen, zijn zeldzaam en de kleine verschrijvingen laten zich zonder veel moeite herstellen.

voetnoot1
Roman van Lancelot (XIIIe eeuw). Uitgeg. door W.J.A. Jonckbloet. 2 dln. 's-Gravenhage, 1846-1849; citaat in dl. 2, p. CCVI. Met ‘de stukken van het origineel’ bedoelt Jonckbloet zijn uitgave van gedeelten van handschrift BN 339 van de Lancelot en prose.
voetnoot2
M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen van de proza-Lancelot. 2e dr. Amsterdam, 1977.
voetnoot3
W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel. Onderzoekingen over de Middelnederlandse bewerkingen van de Vengeance Raguidel, gevolgd door een uitgave van de Wrake-teksten. 2 dln. Assen, 1963; citaat op p. 163.
voetnoot4
Ik volsta met een opsomming: K. Heeroma, ‘Die gene die Lancelote maecte’. Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 179-208 (met name p. 180 en 184); M. Draak, Oude en nieuwe Lancelot-problemen, en de noodzakelijkheid van lezen. Amsterdam, 1976, p. 15-18; W.P. Gerritsen, O.S.H. Lie, F.P. van Oostrom, ‘Le Lancelot en prose et ses traductions moyen-néerlandaises’. Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 137-147; F.P. van Oostrom, ‘Origineel, vertaling, bewerking: een gevecht in Lancelot en prose, Lancelotcompilatie en Lantsloot vander Haghedochte’. In: Ntg 72 (1979), p. 322-334; W.P. Gerritsen, F.P. van Oostrom, ‘Les adaptateurs néerlandais du “Lancelot (-Graal)” aux prises avec le procédé narratif des romans arthuriens en prose’. In: Mélanges Charles Foulon. 2 dln. Rennes-Luik, 1980. Dl. 2, p. 105-114; F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte. Onderzoekingen over een Middelnederlandse bewerking van de ‘Lancelot en prose’. Amsterdam etc., 1981, p. 55-56.
voetnoot5
Mijn eigen bijdrage laat ik hier buiten beschouwing, omdat zij gebaseerd is op het onderzoek waar deze studie eveneens verslag van doet. Vgl. B. Besamusca, ‘Het Brusselse fragment van de Middelnederlandse vertaling-in-verzen van de Lancelot en prose’. In: Ntg 78 (1985), p. 305-315.
voetnoot6
In: LB 66 (1977), p. 403-432.
voetnoot7
The vulgate version of the Arthurian romances. Ed. from manuscripts in the British Museum by H.O. Sommer. 7 dln. (1e dr. 1916) New York, 1979.
voetnoot8
Vgl. hiervoor hoofdstuk 2.
voetnoot9
O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot. A study of the Rotterdam Fragments and their place in the French, German and Dutch Lancelot en prose tradition. With an edition of the text. Amsterdam etc., 1987.
voetnoot10
Deze bezwaren kunnen ook tegen mijn in n. 5 vermelde bijdrage worden ingebracht.

voetnoot11
Vgl. R. van den Broeck en A. Lefevere, Uitnodiging tot de vertaalwetenschap. Muiderberg, 1979, met name hfdst. 5. Vgl. ook G. Bärnthaler, Übersetzen im deutschen Spätmittelalter. Göppingen, 1983, p. 11-23 (p. 16: ‘Der zentrale Begriff für die Einteilung von Übersetzungen nach ihrem Verhältnis zur Vorlage ist ihre Treue oder Wörtlichkeit.’) en C. Lofmark, ‘Der höfische Dichter als Übersetzer’. In: Probleme mittelhochdeutscher Erzählformen. Berlin, 1972, p. 43: ‘Übersetzen bedeutet heutzutage die genaue Wiedergabe des ganzen Textes: man darf nichts einschieben, muss jede Einzelheit bewahren und den Sinn präzise treffen’.
voetnoot12
J. Verdam, ‘Over Maerlant's Historie van Troyen’. In: Verslagen en Mededelingen der KNAW. Amsterdam, 1904. Afd. Lett., Reeks 4, dl. 6, p. 366. Vgl. ook F.R. Amos, Early theories of translation. New York, 1920, p. 3-6, 15-18; G.P. Andrachuk, ‘Transmission, translation and creation in the Spanish Erasto’. In: The spirit of the court, p. 31-40; L.C. Brook, ‘Comment évaluer une traduction du treizième siècle? (...)’. In: The spirit of the court, p. 62-68; R. Kloepfer, Die Theorie der literarischen Übersetzung. Romanisch-deutscher Sprachbereich. München, 1967, p. 16-55; C. Lofmark, The authority of the source in Middle High German narrative poetry. London, 1981, p. 147. Vgl. ook C. Lofmark, ‘Der höfische Dichter als Übersetzer’ (n. 11), p. 40-62.
voetnoot13
W.P. Gerritsen, ‘Les relations littéraires entre la France et les Pays-Bas au Moyen Age’. In: Actes du Septième Congres National, p. 28-46; citaat op p. 34.
voetnoot14
De gewijzigde vorm, van proza naar verzen, kan vooralsnog niet opgevat worden als een aanwijzing dat van een bewerking dient te worden gesproken; de versvorm zou weleens een conditio sine qua non kunnen zijn geweest (vgl. hierna par. 4.5.). Zodoende kan Maerlant in de proloog van zijn Der naturen bloeme verklaren: Niemen en hebbe dies waen, Dat ic die materie vensede, Els dan ic die ryme pensede. (vs. 10-12). Vgl. Jacob van Maerlant, Naturen bloeme. Uitgeg. door E. Verwijs. 2 dln. Leiden, 1872-1878. Voor een soortgelijke omzetting, van proza naar verzen, in de 20e eeuw ligt dat anders. Leopold heeft onder de reekstitel ‘Soefisch’ in de bundel Oostersch; verzen naar Perzische en Arabische dichters ('s-Gravenhage, [1924]) tweeëndertig kwatrijnen gepubliceerd die vertaald zijn uit La roseraie du savoir, een grote verzameling Perzische kwatrijnen in een Franse prozavertaling. Hier is sprake van een bewerking, zoals al uit de gewijzigde vorm kan worden opgemaakt. In de woorden van Dorleijn: ‘Het was (...), mogen we aannemen, niet zozeer Leopolds bedoeling om een vertaling te leveren - dan had hij beter voor een weergave in proza kunnen kiezen -, maar om poëzie te maken.’ (dl. 2, p. 26). Vgl. voor een analyse van de bewerking vooral dl. 2, hfdst. 2 van J.H. Leopold, Gedichten uit de nalatenschap. Uitgeg. (...) door G.J. Dorleijn. 2 dln. Amsterdam etc., 1984.

voetnoot15
F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 9.
voetnoot16
A.M. Duinhoven, Bijdragen tot reconstructie van de ‘Karel ende Elegast’. 2 dln. Assen-Groningen, 1975-1981. Vgl. voor de methode vooral dl. 1.
voetnoot17
Duinhoven heeft zich ook in ruime mate beziggehouden met de tekstreconstructie van andere teksten dan de Karel ende Elegast. Te vermelden vallen onder meer Theophilus, Renout van Montalbaen, Beatrijs, Moriaen, Esmoreit, Lanseloet van Denemarken, Gloriant. Vgl. ‘De verdwaalde verzen in de Theophilus’. In: TNTL 85 (1969), p. 81-104; ‘Drie kopiistenfouten in de Renout van Montalbaen’. In: Ntg 66 (1973), p. 284-289; ‘Pleidooi voor reconstructie van “Esmoreit”’. In: SpL 17 (1975), p. 241-267; ‘Tekstreconstructie een abel spel’. In: SpL 19 (1977), p. 193-244; ‘Corruptie is overal’. In: Ntg 70 (1977), p. 97-120; ‘Haer moeder hiet Beatrijs’. In: Ntg 77 (1984), p. 287-303.
voetnoot18
Vgl. E. Rombauts, ‘Naar een “vernieuwde” Karel ende Elegast?’. In: SpL 21 (1979), p. 265-283, 22 (1980), p. 168-199 en 23 (1981), p. 1-26, E. Rombauts, ‘De Nederrijnse versie van “Karel ende Elegast”’. In: Uut goeder jonsten. Studies aangeboden aan prof. dr. L. Roose (...). Leuven-Amersfoort, 1984, p. 23-32 en, ten dele, H. Pleij, ‘Over de betekenis van Middelnederlandse teksten’. In: Spektator 10 (1980-1981), p. 299-339.
voetnoot19
A.M. Duinhoven, ‘De “Beatrijs” in rijm en proza; diachrone tekststudie’. In: TNTL 101 (1985), p. 251-282; citaat op p. 251.
voetnoot20
A.M. Duinhoven, ‘Raadsels in de Beatrijs’. In: Spektator 15 (1985-1986), p. 104-122; citaat op p. 104. Vgl. ook M.J. Hogenhout-Mulder, Proeven van tekstkritiek. Diss. Groningen, 1984, p. 16-17.
voetnoot21
M.J. Hogenhout-Mulder, Proeven van tekstkritiek (n. 20), p. 17.
voetnoot22
Vgl. F. Lot, Etude sur le Lancelot en prose. 2e dr. Paris, 1954, p. 126-140 (tussen 1214 en 1227; in Romania 57 (1931), p. 137-146 vermeldt Lot 1230 als tijdstip waarop de volledige cyclus compleet was; in Romania 64 (1938), p. 119-122 houdt hij het op 1220-1240); A. Pauphilet, Etudes sur la Queste del Saint Graal attribuée à Gautier Map. Paris, 1921, p. 11-12 (Queste rond 1220); J. Frappier, Etude sur la Mort le Roi Artu (...). Genève, 1972, p. 20, 132-138 (Sommer III: 1215-1220; S IV en V: 1220-1225; Queste: 1225-1230; Mort Artu: 1230-1235).
voetnoot23
Vgl. K. Heeroma, Moriaen, Lantsloot en Elegast luisterend gelezen. Leiden, 1973, p. 116 (midden 13e eeuw); J.D. Janssens, ‘Oude en nieuwe wegen in “het woud zonder genade”’. In: Ntg 75 (1982), p. 291-312 (p. 308: 2e helft 13e eeuw); F.P. van Oostrom, ‘Hoe snel dichtten middeleeuwse dichters? Over de dynamiek van het literaire leven in de middeleeuwen’. In: Literatuur 1 (1984), p. 327-335 (p. 332, schema: 1260); Lantsloot vander Haghedochte. Fragmenten van een Middelnederlandse bewerking van de Lancelot en prose. Uitgeg. door W.P. Gerritsen (...). Amsterdam etc., 1987 (p. V: midden 13e eeuw).
voetnoot24
Vgl. paragraaf 4.6.
voetnoot25
Vgl. J. Deschamps, Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. 2e herz. dr. Leiden, 1972, nr. 11. Zie ook B. Besamusca, Repertorium van de Middelnederlandse Arturepiek. Utrecht, 1985, p. 24.
voetnoot26
Ook al zou de vertaler veel sneller hebben gewerkt dan wij geneigd zijn aan te nemen, een gewijzigde optiek waar Van Oostrom voor gezorgd heeft, dan nog lijkt mij de gedachte aan meerdere jaren het meest waarschijnlijk (en zeker als de vertaling van La Queste del Saint Graal en La Mort le Roi Artu op naam van dezelfde dichter kan worden geschreven). Vgl. F.P. van Oostrom, ‘Hoe snel dichtten middeleeuwse dichters?’ (n. 23). Vgl. voor het schrijftempo ook J. Bumke, Höfische Kultur. Literatur und Gesellschaft im hohen Mittelalter. München, 1986, p. 679: ‘Es düfte [l. dürfte] aber wohl nicht falsch sein, wenn man damit rechnet, dass die Herstellung eines Epos von 10000 bis 20000 Versen in der Regel mehrere Jahre in Anspruch genommen hat.’
voetnoot27
Vgl. F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 215. Vgl. ook F.P. van Oostrom, ‘De Middelnederlandse Proza-Lancelot’. In: Spiegel Historiael 17 (1982), p. 626-633; met name p. 627.
voetnoot28
Zo'n reuzenkarwei lijkt eigenlijk alleen uitvoerbaar in een scriptorium waar meerdere afschrijvers inzetbaar waren. Hs. 129 A 10 zou afkomstig zijn uit een Antwerps scriptorium dat verscheidene ons overgeleverde codices heeft geproduceerd; vgl. M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen van de proza-Lancelot (n. 2), p. 45-46. Vgl. voor de produktiekosten ook J. Bumke, Höfische Kultur (n. 26), p. 595.
voetnoot29
De geringe handschriftelijke overlevering wijst ook niet in die richting. Hs. 's-Gravenhage, KB, 75 H 58 is het restant van een tweede kopie die tegelijkertijd met 129 A 10 in dezelfde werkplaats werd afgeschreven (vgl. M. Draak, ‘The Workshop behind the Middle Dutch Lancelot manuscript (...)’. In: Neerlandica manuscripta. Essays presented to G.I. Lieftinck 3. Amsterdam, 1976, p. 18-37). Hs. Brussel, KB, IV 636-4 heeft tot een later afschrift behoord met slechts geringe tekstafwijkingen (vgl. B. Besamusca en H. Kienhorst, ‘Een onbekend fragment van de Middelnederlandse vertaling van La Queste del Saint Graal’. In: Ntg 76 (1983), p. 496-500). De status van hs. Brussel, KB, II 115-3 is problematisch: wellicht behoorde het tot het verloren gegane eerste deel van 129 A 10, maar het kan ook het restant zijn van een tweede of derde kopie (vgl. hiervoor en voor verdere literatuur B. Besamusca, Repertorium van de Middelnederlandse Arturepiek (n. 25), p. 22-31).
voetnoot30
Vgl. M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen van de proza-Lancelot (n. 2), p. 40 en M. Draak, Oude en nieuwe Lancelotproblemen, en de noodzakelijkheid van lezen (n. 4), p. 5.
voetnoot31
Vgl. voor de activiteiten van de corrector M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen van de proza-Lancelot (n. 2), p. 43-44, W.P. Gerritsen, ‘Corrections and indications for oral delivery in the Middle Dutch Lancelot manuscript The Hague KB 129 A 10’. In: Neerlandica manuscripta. Essays presented to G.I. Lieftinck 3. Amsterdam, 1976, p. 38-59, en B. Besamusca, ‘De verzen van de corrector in handschrift 's-Gravenhage, KB, 129 A 10 (de Lancelotcompilatie)’. In: SpL 26 (1984), p. 83-88.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken