Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2
Afbeelding van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2Toon afbeelding van titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.98 MB)

Scans (25.72 MB)

ebook (8.83 MB)

XML (1.96 MB)

tekstbestand






Editeur

Bart Besamusca



Genre

poëzie

Subgenre

ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2

(1991)–Anoniem Lanceloet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 163]
[p. 163]

7 De verzen van de compilator

7.1. Inleiding

In een recente publikatie heeft E. van den Berg de stand van het onderzoek naar het aandeel van Velthem in de totstandkoming van de Lancelotcompilatie als volgt weergegeven: er is onmiskenbaar een relatie tussen de dichter en de compilatie, maar de aard ervan blijft vooralsnog onopgehelderd.Ga naar voetnoot1 Het vorige hoofdstuk heeft naar ik meen aannemelijk gemaakt dat de vertaling van de Lancelot en prose in de compilatie niet op zijn naam kan worden geschreven. De vraag die in dit hoofdstuk aan de orde komt, luidt: is Velthem wel de samensteller van de codex?

De Lancelotcompilatie wordt vaak gekarakteriseerd als een verzameling Arturromans. Deze aanduiding kan onbedoeld de suggestie wekken dat het gaat om in willekeurige volgorde naast elkaar geplaatste teksten die geen onderling verband vertonen. Niets is minder waar. De kern van de verzameling wordt gevormd door de vertaling van de Oudfranse prozacyclus Lancelot - Queste - Mort Artu: Lanceloet - Queeste van den Grale - Arturs doet. Vóór en na de Queeste zijn in totaal zeven romans ingevoegd. Tot op zekere hoogte liggen compositorische bedoelingen ten grondslag aan de volgorde. Zo zijn de Perchevael en de Moriaen vóór de Queeste geplaatst omdat Perchevael, die sterft in de Queeste, in deze twee verhalen een belangrijke rol speelt.Ga naar voetnoot2 Verder zijn sommige romans met elkaar verbonden door het systeem van verwijzingen dat zo kenmerkend is voor de prozacyclus. In de Queeste wordt bijvoorbeeld vooruitgewezen naar de Wrake van Ragisel en

[pagina 164]
[p. 164]

teruggegrepen op de Perchevael.Ga naar voetnoot3 De romans zijn bovendien aan elkaar gekoppeld door verbindende episoden en overgangsformules.Ga naar voetnoot4

De ingevoegde romans zijn veelal niet ongewijzigd in de compilatie opgenomen. Vier teksten blijken ten opzichte van hun Middelnederlandse origineel aanzienlijk te zijn bekort: Perchevael, Wrake van Ragisel, Van den riddere metter mouwen en (waarschijnlijk) Lanceloet en het hert met de witte voet.Ga naar voetnoot5 Daarnaast zijn aan twee romans episoden toegevoegd: Perchevael en Wrake van Ragisel.Ga naar voetnoot6 De bekortingen lijken door de compilator te zijn aangebracht, maar zeker is dat niet. Wellicht maakte hij gebruik van leggers waarin de tekst al bekort was.Ga naar voetnoot7 De toevoegingen daarentegen zijn zonder twijfel afkomstig van de samensteller van de codex. Hun functie is immers volledig bepaald door de compositie van de Lancelotcompilatie.Ga naar voetnoot8 Deze verzen worden in dit hoofdstuk bestudeerd.

Een van de meest intrigerende teksten in de compilatie is de Perchevael. Deze roman, die volgt op Lanceloet, wijkt zeer sterk af van Chrétien de Troyes' Perceval en de Middelnederlandse vertaling van deze roman. In de compilatieversie zijn alleen de avonturen van Walewein behouden gebleven, aangevuld met enkele episoden uit (de Middelnederlandse vertaling van?) de eerste Continuation-Perceval die eveneens aan Walewein gewijd zijn en met enkele tekstgedeelten van de hand

[pagina 165]
[p. 165]

van de compilator.Ga naar voetnoot9 De roman is daarmee geworden tot een verhaal over Walewein, waarin de entrelacement-structuur van Lanceloet is voortgezet.Ga naar voetnoot10

In een aantal episoden zien we de compilator als oorspronkelijk dichter aan het werk. Deze tekstgedeelten, waarvoor de mogelijkheid kan worden uitgesloten dat zij al voorkwamen in de Middelnederlandse Perchevael die aan de compilatieversie ten grondslag ligt, zullen in par. 7.2. aan de orde komen. Het betreft de volgende verzen:Ga naar voetnoot11 37584-38232 (avonturen van Keye, Acgravein en Perchevael; Ywein en Gariet; Mordret en Griflet; Perchevael, Keye en Acgravein), 40787-41420 (avonturen van Keye, Dodineel, TristamGa naar voetnoot12 en Lancelot; Perchevael; Acglavael), 41660-41844 (Gariet, Griflet, Hestor, Perchevael en Acglavael), 42406-42546 (slot).

Ook in de Wrake van Ragisel komen episoden voor die geheel op naam van de compilator kunnen worden geschreven. Het betreft de volgende tekstgedeelten:Ga naar voetnoot13 vs. 1-74 (hoofdstuk dat Queeste en Wrake verbindt), 1475-1894 (‘Hoe Walewein wilde weten vrouwen gepens’), 2025-2426 (‘Van Maurus. ende van Gariette’), 2977-3414 (‘Hoe Lanceloet vacht jegen Ydire’; ‘Hoe Lanceloet ende Bohord die joncfrouwe verloeste die opten boem sat’).

In een recente publikatie heeft Maartje Draak laten zien dat ook Lanceloet een episode bevat die van de compilator afkomstig is.Ga naar voetnoot14 Het slot van de tekst bevat een passage (vs. 36599-36704)Ga naar voetnoot15 waarin Perchevael en Hestor achtereenvolgens onderdak vinden bij een kluizenaar en bij een ‘goet man’ in een stad. Deze episode ontbreekt in de Lancelot en prose.

Een onderzoek naar de identiteit van de compilator aan de hand van de circa 3000 oorspronkelijke verzen in Lanceloet, Perchevael en de Wrake van Ragisel zou zich kunnen richten op bijvoorbeeld de woordenschat van de dichter of de thematiek in zijn werk. Hier is voor een andere ingang gekozen. Op grond van de overtuiging - want meer is het niet - dat een dichter te herkennen valt aan zijn rijmen, zijn de verzen van de compilator bestudeerd met het oog op de

[pagina 166]
[p. 166]

rijmtechniek. (De bekorte tekstgedeelten in de compilatie zijn ongeschikt voor zo'n onderzoek omdat niet uit te maken valt of, als hij verantwoordelijk was voor de bekorting, een bepaald rijm van de compilator is, of al voorkwam in de oorspronkelijke langere versie.) Dat een studie van de rijmtechniek aanwijzingen kan opleveren voor de identiteit van een dichter is een opvatting die niet alleen gedeeld wordt door de germanist Leclercq,Ga naar voetnoot16 maar die ook bevestiging heeft gevonden in een verkennend onderzoek dat in de eerste helft van 1987 is uitgevoerd door een werkgroep onder leiding van W.P. Gerritsen.Ga naar voetnoot17 Men dient echter ook te beseffen dat een theoretisch kader nog ontbreekt, waardoor met de resultaten van dit soort onderzoekingen tot nader orde voorzichtig moet worden omgegaan.

7.2. Rijmtechniek

In deze paragraaf wordt de rijmtechniek van de compilator bestudeerd. Daarbij gaat het om de vraag of Velthem en de compilator één en dezelfde persoon zijn. Dat maakt het noodzakelijk Velthems werk bij de onderzoekingen te betrekken. De circa 1400 Middelnederlandse verzen van zijn Merlijn-continuatie (vgl. hoofdstuk 6) en een even groot aantal verzen uit zijn Vijfde Partie van de Spiegel Historiael zijn eveneens op rijmtechnische aspecten onderzocht. De verzen uit de Spiegel zijn zo gekozen dat we er Velthem als oorspronkelijke dichter aan het werk zien.Ga naar voetnoot18

Een studie van de rijmtechniek van de compilator en Velthem heeft baat bij de vergelijking van de resultaten met soortgelijke gegevens van andere dichters. Voor dit doel was de tekst beschikbaar die hiervoor uitgebreid bestudeerd is: Lanceloet. Daarnaast zijn soms ook andere romans (Ferguut, Walewein, Lantsloot vander Haghedochte, de tweede Rose) in de beschouwing betrokken.

Het is uitgesloten dat de rijmtechniek hier volledig kan worden onderzocht. Daarvoor is het terrein nog onvoldoende in kaart gebracht. Ik heb mij beperkt tot een verkennend onderzoek naar drie aspecten die veelbelovend leken. Aan de orde komen (1) de gemeenschappelijke rijmcombinaties,Ga naar voetnoot19 (2) de specifieke rijmcombinaties en (3) de nadrukformules.Ga naar voetnoot20

[pagina 167]
[p. 167]

(1) Het lijkt aannemelijk dat werken die van één dichter zijn, meer gemeenschappelijke rijmcombinaties vertonen dan teksten die aan verschillende dichters worden toegeschreven. Om dit aspect van de rijmtechniek te kunnen toetsen, werden de verzen van de compilator in twee groepen verdeeld. De rijmcombinaties in de aan de compilator toegeschreven gedeelten van de Perchevael en Wrake van Ragisel vormden afzonderlijke bestanden, aangeduid als Perc en Wrake. De rijmen in de Lanceloet-episode werden aan de Perchevael toegevoegd, omdat die tekst er onmiddellijk op volgt. De verzen van Velthem uit de Merlijn-continuatie en uit de Vijfde Partie van de Spiegel Historiael vormden het derde (Merl) en vierde (Spie) bestand. Bij de bestudering van de gemeenschappelijke rijmcombinaties werden homonieme vormen als verschillende rijmwoorden beschouwd. Ook de flexievormen van substantiva en verba, de prefixvormen, de suffixvormen, en de dialectische varianten heb ik als aparte rijmwoorden in het onderzoek opgenomen.

Het onderzoek naar de gemeenschappelijke rijmcombinaties in de vier bestanden, die wat omvang betreft niet veel van elkaar afwijken, kon leiden tot verschillende conclusies. Als Perc en Wrake enerzijds veel rijmcombinaties zouden delen en Merl en Spie anderzijds, dan zou dat pleiten tegen de veronderstelling dat Velthem de compilator is geweest. In het tegenovergestelde geval werd die hypothese gesteund. Het resultaat van de vergelijking, die met hulp van een computer kon worden gerealiseerd,Ga naar voetnoot21 heb ik in de onderstaande tabel gepresenteerd. De bestanden bevatten samen 285 verschillende rijmcombinaties die in meer dan één bestand voorkomen. Terwijl sommige combinaties in twee bestanden aangetroffen worden, vindt men andere combinaties in drie of vier bestanden terug. Dit leidt tot de volgende verdeling van de 285 gemeenschappelijke rijmcombinaties over de vier bestanden:

Merl - Spie 27
Wrake - Perc 58
Wrake - Spie 25
Wrake - Merl 22
Perc - Spie 28
Perc - Merl 23
Wrake - Spie - Merl 13
Perc - Spie - Merl 13
Wrake - Perc - Spie 20
Wrake - Perc - Merl 29
Wrake - Perc - Merl - Spie 27

Uit de tabel valt af te leiden dat de onderzochte gedeelten van de Perchevael en de Wrake opvallend veel rijmcombinaties gemeen hebben. Dat ondersteunt de hypothese dat deze verzen van één dichter, de compilator, afkomstig zijn. De

[pagina 168]
[p. 168]

overige gegevens lijken zich niet te lenen voor een eenduidige interpretatie. Zo delen de bestanden Spiegel en Merlijn samen slechts 13 rijmcombinaties met respectievelijk Wrake en Perchevael, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat Velthems werk weinig gemeen heeft met de compilatieteksten, maar hier staat bijvoorbeeld tegenover dat de bestanden Wrake, Perchevael en Merlijn samen niet minder dan 29 identieke rijmcombinaties kennen.

De verwantschap van de bestanden Wrake en Perchevael wordt bevestigd in het volgende overzicht, waarbij voor iedere combinatie van twee bestanden de gemeenschappelijke rijmcombinaties zijn geteld. Zo bevatten Merlijn en Spiegel samen 80 gemeenschappelijke rijmcombinaties: 27 (Merl en Spie) + 13 (uit Wrake, Merl, Spie) + 13 (uit Perc, Merl, Spie) + 27 (uit Wrake, Perc, Merl, Spie). Dit levert het volgende beeld op:

Merl - Spie 80
Wrake - Perc 134
Wrake - Spie 85
Wrake - Merl 91
Perc - Spie 88
Perc - Merl 92

Deze tabel laat eveneens zien dat de bestanden Wrake en Perchevael opvallend veel gemeenschappelijke rijmcombinaties bevatten. Zij maakt echter ook duidelijk dat dit onderzoek naar de gemeenschappelijke rijmcombinaties ten hoogste enige steun biedt voor het beantwoorden van de vraag of Velthem de compilator is geweest. De speurtocht naar de specifieke gemeenschappelijke rijmcombinaties en de analyse van de nadrukformules die ik hierna zal bespreken, zullen aanvullende gegevens moeten opleveren.

(2) Het tweede aspect van de rijmtechniek dat hier aan de orde komt, volgt uit het eerste. Ik heb onderzocht of gemeenschappelijke rijmcombinaties aangewezen kunnen worden die specifiek zijn voor Velthem en/of de compilator. De achterliggende gedachte is de volgende. Het lijkt waarschijnlijk dat een dichter beschikte over rijmen die in vrijwel iedere Middelnederlandse epische tekst voorkwamen (bijv. u:nu). Daarnaast zal hij rijmen gebruikt hebben die bijvoorbeeld regionaal (door de invloed van een streektaal of een literair centrum) bepaald waren. Een derde categorie rijmen heb ik hier op het oog: strikt individuele combinaties. Een dichter zou beschikken over rijmcombinaties die vrijwel alleen door hem gebruikt werden, en waaraan hij te herkennen valt.

Om deze specifieke gemeenschappelijke rijmcombinaties op te sporen werd het leeuwedeel van de Middelnederlandse Arturepiek in het onderzoek betrokken. De 285 rijmcombinaties werden vergeleken met de rijmparen in Lanceloet, Queeste vanden Grale en Arturs doet,Ga naar voetnoot22 Ferguut en Walewein,Ga naar voetnoot23 en Lantsloot vander Haghe-

[pagina 169]
[p. 169]

dochteGa naar voetnoot24 (samen zo'n 84000 verzen). Om het onderzoek zuiver te houden was de selectie uitermate streng: iedere rijmcombinatie die, ook al was het slechts één maal, in de genoemde teksten voorkwam, viel af. Het spreekt voor zich dat op deze wijze uitsluitend de hoogst specifieke rijmcombinaties overblijven. Het zijn er vier:

Gariet : ongelet (Wrake - Perc)
ongelet : met (Perc - Spie - Merl)
gereit : beleit (Merl - Spie)
parlement : omtrent (Merl - Spie)

Deze vier rijmcombinaties zal ik nu bespreken.

De verzen van de compilator bevatten de uitzonderlijke combinatie Gariet: ongelet. Het gaat om drie gevallen:Ga naar voetnoot25

Perc 38075 Nu es Mordret ende Gariet
Comen met haesten ongelet
Daer die tenten sijn geslagen,
 
Wrake 2118 Doen riep Maurus harde sere
(...)
  20 Laet ons pinen te verslane
Dese rote al ongelet
Mettien quam vord Gariet
Ende sprac (...)
 
Wrake 2145 Ende Maurus ende Gariet
Voren vore al ongelet
Ende slogen (...) vresselike slage

In Perc vs. 38075 is Gariet een verschrijving van kopiist B. Uit de context blijkt dat hij Griflet had moeten afschrijven. Dit brengt de combinatie Gariet:ongelet in verband met kopiist B, die immers ook voor het afschrift van de Wrake verantwoordelijk is. Zijn werkzaamheid zal in paragraaf 7.3. worden besproken.

Door de eigennaam Gariet is Gariet:ongelet gebonden aan specifieke teksten. Om twee redenen kan de combinatie echter toch karakteristiek genoemd worden voor de compilator. In de eerste plaats komt de naam ook in andere teksten in rijmpositie voor, maar niet met ongelet.Ga naar voetnoot26 In de tweede plaats heeft de compilator blijkens de verkorte romans (die men eveneens aan hem mag toeschrijven; zie hierna par. 7.3.) een voorkeur voor de combinatie eigennaam + ongelet. In de bekorte Wrake-gedeelten komt Gariet:ongelet nog drie maal voor (editie-

[pagina 170]
[p. 170]

Gerritsen, vs. 1095-1096, 1273-1274 en 2963-2964). De verzen van de compilator bevatten in de Perchevael ook Griflet:ongelet (vs. 38055-38056). De bekorte tekstgedeelten van Perchevael en Wrake kennen eveneens Gringolet:ongelet (Perc, vs. 39225-39226; Wrake, vs. 391-392: tGringalet). Het lijkt waarschijnlijk dat de combinatie eigennaam op -et + ongelet een aanwijzing vormt ten gunste van de hypothese dat de compilator verantwoordelijk was voor de betrokken verzen.Ga naar voetnoot27

Deze constatering levert - bij mijn weten voor het eerst - een aanwijzing op voor de betrokkenheid van de compilator bij Walewein ende Keye. Deze ingevoegde roman bevat namelijk het rijmpaar Gringalet:ongelet (vs. 19401-19402).Ga naar voetnoot28 Het spreekt echter voor zich dat voor een stellige uitspraak zo'n kleine aanwijzing onvoldoende gewicht in de schaal legt.

Het rijmwoord ongelet komt ook voor in de tweede karakteristieke rijmcombinatie: ongelet:met. Drie bestanden, Perchevael, Spiegel en Merlijn, bevatten de volgende gevallen:Ga naar voetnoot29

Perc 38157 Voer hi henen ongelet
Ende gemoette dese heren met,
Spie 1313 Entie slotel sendense met.
Her Gy geboet doen ongelet,
Merl 13125 Ende so gi heimelijcs moget met
Ende gi selt doen voren ongelet
Spise ende vitaelge (...)
Merl 16532 Si drogen overeen dat si souden
Binnen .xiiij. nachten porren met
Dus scieden si daer ongelet

Deze rijmcombinatie houdt onmiskenbaar een aanwijzing in ten gunste van Velthems compilatorschap. Hier kan nog aan worden toegevoegd dat ongelet:met ook voorkomt in de bekorte versie van de Wrake (ed. Gerritsen, vs. 1281-1282) en in Van den riddere metter mouwen (vs. 2068-2069).Ga naar voetnoot30 Er is echter één gegeven rond ongelet dat slecht in dit beeld past. Velthem deelt de voorkeur van de compilator voor een eigennaam op -et + ongelet niet. Ik heb zijn Merlijn-continuatie onderzocht op de in aanmerking komende eigennamen. Daarbij bleek dat hij twee maal een naam in rijmpositie aan ongelet gekoppeld heeft: Griflet (vs. 14473) en Gringalet (vs. 30143).Ga naar voetnoot31 Niet minder dan 19 maal komt echter een eigennaam die

[pagina 171]
[p. 171]

eindigt op -et in rijmpositie voor zonder de verbinding met ongelet.Ga naar voetnoot32 De combinatie die twee maal voorkomt wijst naar één dichter, de afwijkende voorkeur doet dat niet.

De twijfels aan het compilatorschap van Velthem worden versterkt door de overige twee specifieke rijmcombinaties. Alleen Merlijn en de Spiegel bevatten de combinaties gereit:beleit en parlement:omtrent. Het betreft vijf gevallen:Ga naar voetnoot33

Merl 25367 Merlijn hiet den iij coningen doe
ende Walewein, datsi dapperlijc alsoe
te Trebes werd voren gereit,
  370 want hijs in vier sinnen beleit,
 
Spie 1331 So hadde Willem van Guelke beleit
Te Cas[s]ele den castele gereit.
 
Merl 13332 Ten inde vander maent daernare[]
Hadden s[ ] groet parlement
Tusche [ ] van gorre omt[ ]
  335 Ende tlant van scotlant medeGa naar voetnoot34
 
Merl 13351 Doe sciet onder hem dat parlement
Ende elc ontboet sinen vrient omtrent
 
Spie 907 In desen tiden recht omtrent
Dat gehouden was dit parlement,
So es Simpoel al om gereden,

De compilator was zeer waarschijnlijk bekend met de vorm gereit: het woord komt onder meer voor in Perchevael, Wrake van Ragisel, Van den riddere metter mouwen en Walewein ende Keye.Ga naar voetnoot35 De combinatie met beleit vindt men echter niet terug. De compilator had uitsluitend de vorm belegen tot zijn beschikking.Ga naar voetnoot36

Velthem gebruikte graag het rijmwoord omtrent. Behalve in de hierboven geciteerde gevallen, komt het woord nog acht maal voor in de twee bestanden: Spie vs. 313, 525, 553, 569, 679, Merl vs. 18714, 18720 en 18986. Ook voor de compilator bood omtrent rijmmogelijkheden, maar in veel mindere mate (in de hier onderzochte bestanden drie maal: Perc vs. 37981 (omtrint) en 42541, Wrake vs. 3398

[pagina 172]
[p. 172]

(omtrint)). De compilator kende eveneens het rijmwoord parlement (vgl. Perchevael vs. 37278 en 39246), maar de karakteristieke combinatie met omtrent zoekt men bij hem vergeefs. De specifieke rijmcombinaties gereit:beleit en parlement:omtrent vormen aanwijzingen voor de veronderstelling dat Velthem de compilator niet is geweest.

(3) Het derde aspect van de rijmtechniek dat hier aan de orde komt, betreft de nadrukformules. Al eerder (vgl. par. 3.2.7. en 6.3.) heb ik aandacht besteed aan deze retorische onderstrepingen en verzekeringsformules,Ga naar voetnoot37 die zeer vaak worden gebruikt ter completering van een rijmpaar. Het lijkt waarschijnlijk dat een dichter een zekere voorkeur had voor bepaalde uitdrukkingen en andere ongebruikt liet. Nadrukformules kunnen om die reden een aanwijzing verstrekken over de identiteit van een dichter.

Alle in aanmerking komende uitdrukkingen in de vier bestanden heb ik hieronder in een overzicht bijeengebracht.Ga naar voetnoot38 De gegevens voor Lanceloet (vs. 5531-10740) zijn eraan toegevoegd:

Nadrukformule Lanc Merl Spie Perc Wrake
 
sonder waen 57 7 9 12 9
tuwaren 21 13 2 9 9
bi mire trouwe(n) 14 2 - 3 10
wat(s) (soes) gesciet 16 1 - 2 3
d(i)es geloeft 7 2 - - -
sekerleke 7 3 2 2 -
des sijt gewes 5 - - 2 1
sijt seker des 3 14 5 4 6
over waer 2 1 3 - -
God weet 2 4 4 3 7
(wet) vorwaer - 29 7 12 4
(dat) wet - 10 - - 4
des sijt vroet - 3 - - -
dat (wel) verstaet - - 5 8 4
wetet wale - - - 3 2
(dat) seggic u 13 44 3 23 15
dat suldi weten 11 - - - -
als ict las 4 - 1 1 3
als ict vernam 2 1 - - 1
als ict versta - 1 5 3 1

[pagina 173]
[p. 173]

De tabel laat duidelijk zien dat er nadrukformules zijn die in alle bestanden teruggevonden worden. Het betreft uitdrukkingen als sonder waen, tuwaren, sijt seker des, God weet en dat seggic u. Te overwegen valt of deze nadrukformules tot het vaste repertoire van vrijwel iedere Middelnederlandse epische dichter behoorden.Ga naar voetnoot39

Twee formules wijzen onmiskenbaar naar overeenkomst in rijmtechniek tussen Velthem en de compilator: (wet) vorwaer en als ict versta. De vier bestanden delen de aanwezigheid van (wet) vorwaer.Ga naar voetnoot40 Velthem gebruikt deze nadrukformules zelfs buitensporig vaak in zijn Merlijn-continuatie.Ga naar voetnoot41 De onderzochte Lanceloet-verzen bevatten de formule echter niet. Ook in de steekproeven uit Ferguut, Walewein en Lantsloot vander Haghedochte komen de woorden niet voor. De tweede Rose daarentegen kent de formule wel.Ga naar voetnoot42 De tweede formule, als ict versta, vindt men in de bestanden van Velthem en de compilator.Ga naar voetnoot43 In de onderzochte verzen van de andere teksten (Lanceloet, Ferguut, Walewein, Lantsloot vander Haghedochte, tweede Rose) komt zij niet voor. Men zou kunnen aannemen dat dit wijst op een verwante rijmtechniek.

Twee gegevens uit de tabel laten zich moeilijk interpreteren. Het betreft het gebruik van (dat) wet en dat suldi weten. De eerste nadrukformule komt voor in Merl en Wrake, maar niet in Spie en Perc.Ga naar voetnoot44 De overige teksten bevatten de uitdrukking evenmin. Behoorde deze nadrukformule tot de voorraad van Velthem en de compilator? De gegevens spreken elkaar tegen. Het ontbreken van (dat) wet in Spie en Perc maakt het naar ik meen onverantwoord verwantschap te veronderstellen.

In het tweede geval ligt de zaak iets anders, maar de gevolgtrekking is dezelfde. In Lanceloet komt dat suldi weten regelmatig voor.Ga naar voetnoot45 Ook de dichter van de tweede

[pagina 174]
[p. 174]

Rose gebruikt deze nadrukformule,Ga naar voetnoot46 die ontbreekt in de bestanden van Velthem en de compilator, Ferguut, Walewein en Lantsloot vander Haghedochte. Wijst dit op overeenkomst in rijmtechniek tussen Velthem en de compilator? Het gegeven zegt waarschijnlijk uitsluitend iets over de dichter van Lanceloet.

De tabel bevat drie nadrukformules die wijzen op een verschil in rijmtechniek tussen Velthem en de compilator. Het betreft des sijt gewes, over waer en wetet wale. De formule des sijt gewes is heel gebruikelijk in de Middelnederlandse epiek. In vrijwel alle bestanden treft men de vorm dan ook aan.Ga naar voetnoot47 Er zijn twee uitzonderingen: Merl en Spie. Velthem kent het rijmwoord wel (vgl. de enige plaats in de twee bestanden waar gewes voorkomt, Merl vs. 18890: Leodegan overtuigt zich ervan - des binic gewes - dat Artur dapper is), maar de nadrukformule des sijt gewes had kennelijk niet zijn voorkeur. Voor de tweede formule, over waer, geldt het tegenovergestelde. Velthem gebruikt deze uitdrukking, al is het niet vaak.Ga naar voetnoot48 Ook bij de dichter van Lanceloet vindt men deze nadrukformule (vs. 8487 en 8651), die door de compilator niet wordt gebruikt. De derde formule, wetet wale, lijkt kenmerkend voor de compilator, want alleen zijn teksten bevatten haar.Ga naar voetnoot49

De nadrukformules maken naar ik meen duidelijk dat de rijmtechnieken van Velthem en de compilator op dit punt overeenstemming vertonen, maar evenzeer van elkaar afwijken. De formules (wet) vorwaer en als ict versta tonen de overeenkomst in rijmtechniek, maar de formules des sijt gewes, over waer en wetet wale wijzen op de verschillen.

De studie van de rijmtechniek van Middelnederlandse dichters staat nog in de kinderschoenen. Ik ben mij ervan bewust dat de voorgaande bladzijden daarvan de sporen dragen en het is denkbaar dat het ontbreken van een theoretische grondslag voor de onderzoekingen invloed heeft uitgeoefend op de hier gepresenteerde resultaten. Toch meen ik dat de onderzochte aspecten van de rijmtechniek - met name de specifieke rijmcombinaties en de nadrukformules - bruikbaar zijn voor het beantwoorden van de vraag of Velthem de compilator is geweest. Ik licht deze stelling hieronder toe.

Het onderzoek naar de rijmtechnieken van Velthem en de compilator heeft geen eenduidig resultaat opgeleverd. Sommige kenmerken van de rijmtechnieken, zoals het specifieke rijmwoord ongelet en de karakteristieke nadrukformules (wet) vorwaer en als ict versta, lijken te wijzen naar Velthems compilatorschap, maar in de voorgaande bladzijden zijn ook opvallende verschillen in rijmtechniek besproken die de hypothese kunnen steunen dat Velthem de compilator niet is geweest. Hoewel dit onderzoeksresultaat enigszins tegenvalt, omdat het geen direct antwoord geeft op de vraag of Velthem als de compilator mag worden beschouwd, is het bruikbaar als uitgangspunt voor verder onderzoek. De verschillen tussen de rijmtechnieken van Velthem en de compilator geven aanleiding tot een hernieuwd onderzoek naar de werkzaamheid van de man die naast

[pagina 175]
[p. 175]

Velthem onmiskenbaar nauw betrokken was bij de Lancelotcompilatie: kopiist B. Hij was de voornaamste afschrijver van handschrift 129 A 10, wiens activiteiten in paragraaf 7.3. zullen worden geanalyseerd. De overeenkomsten in de rijmtechnieken van Velthem en de compilator ondersteunen een hypothese die in paragraaf 7.4. zal worden besproken.

7.3. Kopiist B

In het onderzoek is tot nu toe weinig aandacht besteed aan de mogelijkheid dat kopiist B voor de samenstelling van de codex verantwoordelijk geweest kan zijn. Men herkent in hem bovenal de voornaamste afschrijver. Gerritsen heeft in een noot die verderop nog ter sprake zal komen, als eerste het compilatorschap van B overwogen.Ga naar voetnoot50 Lieftinck volgde hem twee jaar later: ‘Maar ook de persoonlijkheid van B zelf komt m.i. in aanmerking voor identificatie met de compilator van de grote Lancelot van Den Haag. Ook dit moet eens nader bekeken worden.’Ga naar voetnoot51 Latere onderzoekers hebben deze wegaanduiding niet gevolgd. Toch dringt de suggestie dat B de compilator was zich op als men zijn werkzaamheden overziet.Ga naar voetnoot52

Handschrift 129 A 10 is voor het grootste deel afgeschreven door B: de folia 99-238 zijn van zijn hand. Daarmee hield zijn werk echter niet op. In de voorgaande folia, die de Lanceloet bevatten, nam hij soms het werk van de andere vier kopiisten over. A schreef fol. 1-47V. B voltooide op rasuur kolom c en bracht het werk tot en met fol. 50R. Een volgende kopiist, C, schreef fol. 50V-63R (kolom c door B voltooid) en 63V-69V (B voltooide kolom a van fol. 63V) Kopiist D nam fol. 70aR-87R voor zijn rekening; B voltooide fol. 87R vanaf r. 25 in kolom a. Kopiist E tenslotte schreef fol. 87V-98V, waarna B de laatste twee regels radeerde en er vier regels bijschreef.Ga naar voetnoot53

Tot zover kan B gekarakteriseerd worden als de hoofdkopiist, die hoogstwaarschijnlijk het werk aan de codex op gang wilde houden. Maar er is meer. De laatste regel van Van den riddere metter mouwen (fol. 177V) is afgeschreven in een afwijkende kleur inkt, waaruit men mag afleiden dat hij oorspronkelijk opengelaten was en later werd ingevuld om de las met Walewein ende Keye tot stand te brengen. Hieruit blijkt dat B rekening hield met eventuele wijzigingen in de tekstvolgorde. De Wrake van Ragisel kon worden gevolgd door Van den riddere

[pagina 176]
[p. 176]

metter mouwen of door Walewein ende Keye, en pas in een later stadium werd beslist tot de overgeleverde volgorde.Ga naar voetnoot54

Uit de kleur van de inkt kan men eveneens opmaken dat ook de las die Torec met Arturs doet verbindt (fol. 200V) later is ingevuld. Blijkbaar werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat nog meer romans moesten worden ingevoegd.Ga naar voetnoot55

Folium 99 toont de compilator het meest direct (‘rauw’ is de treffende omschrijving van Maartje Draak) aan het werk.Ga naar voetnoot56 Oorspronkelijk hebben de eerste twee kolommen van dit blad het slot van de Perchevael bevat (verzen van de compilator), waarop een gedeelte uit Lanceloet volgde. Hieruit blijkt dat de Perchevael in een eerder stadium van de wordingsgeschiedenis van de Lancelotcompilatie in de vertaling van de Lancelot en prose was opgenomen, na de episode waarin Perchevael door zijn broer Agloval aan het hof van Artur wordt geïntroduceerd. Toen de compilator ook Moriaen een plaats wilde geven in zijn verzameling stuitte hij op compositorische moeilijkheden. In Moriaen speelt Perchevael een rol, zodat deze roman moest worden opgenomen vóór de Queeste van den Grale, waarin Perchevael immers sterft. Dit had tot gevolg dat Moriaen op Lanceloet aansloot, hetgeen verhaalkundig een merkwaardige overgang met zich meebracht. Terwijl Lanceloet zich tegen het einde van de vertaling van de Lancelot en prose in ellendige omstandigheden bevindt (hij zwerft lange tijd waanzinnig rond) zou hij direct na zijn herstel een grootse rol spelen in Moriaen. De compilator achtte deze gang van zaken kennelijk te onwaarschijnlijk, aldus Draak, en wijzigde de tekstvolgorde, waardoor niet Moriaen, maar Perchevael op Lanceloet volgde.

Al deze handelingen die de plaatsing van de teksten betreffen, kenmerken de compilatie als ‘werk-in-uitvoering’. Dit blijkt ook uit het hoge afschrijftempo, de minimale hoeveelheid perkament (ook nog van slechte kwaliteit) en de hoofdstuktitels die pas tijdens het schrijven lijken te zijn bedacht.Ga naar voetnoot57 Maar wiens werk betreft het? Er wordt verondersteld dat de compilatie de schepping is van een ‘Arthurian architect’Ga naar voetnoot58 met wie B als ‘uitvoerder’ een zeer nauwe relatie onderhield. De gegevens laten echter evenzeer de hypothese toe dat B zelf de compilator zou zijn geweest.

Deze laatste veronderstelling vindt belangrijke steun in de verdere gang van zaken rond fol. 99. Het blad werd niet weggegooid, maar de eerste twee kolommen - met de verzen uit de Perchevael - werden geradeerd en opnieuw gevuld met een Lanceloet-episode van eigen vinding (vs. 36599-36704)Ga naar voetnoot59 die de verzen op de overgebleven kolommen van fol. 99 verbond met de tekst van fol. 98. Het

[pagina 177]
[p. 177]

verworpen tekstgedeelte telt evenwel minder verzen dan het overeenkomstige Perchevael-gedeelte dat op fol. 115 te vinden is. Hieruit maakt Maartje Draak op ‘dat B zijn legger vrijpostig kon (mocht) opvullen of inkrimpen - in casu dat X hem de mogelijke versificatie daartoe leverde.’Ga naar voetnoot60 Het lijkt vast te staan dat we hier te doen hebben met een bewijs voor de dichterlijke werkzaamheid van B. Dat brengt zijn compilatorschap een stap dichterbij. Hij zou immers ook verantwoordelijk geweest kunnen zijn voor de verzen die in paragraaf 7.2. zijn bestudeerd. Het lijkt onnodig om - zoals Draak doet - aan te nemen dat iemand hem de verzen aanreikte.

De gang van zaken rond fol. 99 steunt naar ik meen onmiskenbaar de hypothese dat B als dichter de hand kan hebben gehad in de totstandkoming van de compilatie. Zekerheid is daarmee echter nog niet bereikt. Er zou een bewijs van zijn dichterschap aan moeten worden toegevoegd. Om die reden is handschrift 129 A 10 onderzocht op correcties. Het lijkt aannemelijk dat een compilatie in wording ingrepen zal vertonen van de dichter-compilator die zijn werk wilde wijzigen (zo men wil: vervolmaken). Als zo'n dichterlijke ingreep op naam van B kan worden geschreven, lijkt de argumentatie rond. Het onderzoek bracht twee gevallen aan het licht, op fol. 161R en fol. 163R. Beide correcties vonden plaats in de Wrake van Ragisel.

Op fol. 163R komen de volgende verzen voor:Ga naar voetnoot61

1993[regelnummer]
Nu was die coninc Bandemagu
 
Ende her Druidein dat secgic u
95[regelnummer]
Comen gereden opten pleine
 
Daer si wisten Waleweine
 
Die Ydeinen brachte daer
 
Sonder sorge ende sonder vaer
 
Daer die camp om sal wesen

Vers 1998 is met een verwijsteken in de bovenmarge toegevoegd. De rimpelloze aansluiting van vs. 1997 op vs. 1999 doet vermoeden dat het toegevoegde vers ook al ontbrak in een eerdere versie. Gerritsen merkt in de aantekening bij deze plaats op: ‘Het vergeten vers is misschien niet uit de legger overgenomen, maar door de kopiist gedicht.’Ga naar voetnoot62 B kan hebben gemerkt dat hij een steek had laten vallen. Met een handige invoeging completeerde hij het verspaar.

De voorgaande correctie kan afkomstig zijn van de dichter die zijn werk goed kende (en tijdens het afschrijven nakeek) of van een oplettende kopiist. Deze keuze gaat voor het tweede geval niet op. Hier is een dichter aan het werk. Op fol. 161R zijn in de binnen- en ondermarge in totaal zes verzen toegevoegd die een verhaaltechnische onvolkomenheid herstellen. De correctie vindt plaats in de episode die beschrijft hoe Walewein Ydeine bevrijdt van haar belager, Licoridon. Walewein richt zich in de correctie tot de overwonnen ridder:

[pagina 178]
[p. 178]
1185[regelnummer]
Walewein sprac ‘nu bevelic u
 
Dat gi vard ter joncfrouwen nu
 
Van Galestroet ende segt haer saen
 
Dat icse sal wel scire bestaen
 
Met sconincs Arturs macht al’
1190[regelnummer]
Lycoridon seide ‘here ic sal’

Gerritsen heeft de passage met deze correctie uitvoerig besproken.Ga naar voetnoot63 Een schijnbaar onbelangrijke verkorting in de compilatie-versie van de Wrake leidde tot een onlogisch element in het handelingsverloop, dat door de ingevoegde passage werd hersteld.

Het gegeven dat de verzen in de marge zijn bijgeschreven, is onbegrijpelijk als men aanneemt dat de compilator en B niet identiek zijn. Dit blijkt duidelijk uit de verlegenheidsoplossing die Gerritsen presenteerde:

Het is waarschijnlijk niet meer dan een raadselachtig toeval, dat de interpolatie waarmee de compilator zijn verhaaltechnische ‘fout’ heeft hersteld, in handschrift 129 A 10 terecht is gekomen als een marginale interpolatie waarmee de kopiist een fout bij het afschrijven heeft hersteld. (p. 183)

De plaats van de bijgeschreven verzen is daarentegen goed verklaarbaar als we aannemen dat B de passage zelf heeft gedicht. Gerritsen wees deze mogelijkheid af op grond van het karakter van de interpolatie, ‘waaruit immers een helder inzicht in de compositie van de roman blijkt’ (p. 183), maar sloot in een noot (n. 73) niet uit dat B met de compilator zou kunnen worden geïdentificeerd. Nu we weten hoe B handelde met een aantal verzen uit de Perchevael, lijkt deze suggestie de juiste verklaring te bieden. De correctie toont hoe B niet als een ‘mechanisch’ afschrijvende kopiist te werk ging, maar de tekst, die hij waarschijnlijk zelf verkort had (zoals hierna aannemelijk gemaakt zal worden) zorgvuldig in zich opnam en ontdekte dat hij een steek had laten vallen bij de compositie van de roman, waarna hij heeft geprobeerd de fout te herstellen.

Ik meen dat de dichterlijke werkzaamheden van B op fol. 99 en fol. 161 een sterke aanwijzing vormen voor zijn compilatorschap. Hij was naar alle waarschijnlijkheid de samensteller van de codex, die de aangeleverde teksten soms ingrijpend wijzigde (Perchevael) en met elkaar verbond. Eén vraag moet nog beantwoord worden: maakte hij gebruik van bekorte leggers of bekortte hij zelf? Ook in dit geval wijst fol. 99 de weg. De Perchevael-verzen op dat blad bewijzen dat B de vrijheid had teksten naar goeddunken aan te vullen of te bekorten. Dat maakt het zeer aannemelijk dat B ook verantwoordelijk kan worden gesteld voor het bekorten van de Middelnederlandse romans die in de compilatie moesten worden opgenomen.

In het geval van Van den riddere metter mouwen kunnen we nog één stap verder gaan. De roman vult exact een eigen katern (fol. 167-177), dat in de codex een aparte plaats inneemt door de afwijkende opmaak.Ga naar voetnoot64 De afgemeten omvang doet

[pagina 179]
[p. 179]

vermoeden dat aan de verkorting van de romanGa naar voetnoot65 een kwantitatief principe ten grondslag lag. De compilator had Van den riddere metter mouwen één katern toebedacht, waardoor het Middelnederlandse origineel tot circa een derde moest worden bekort.

Als deze theorie juist is, hebben we nog een aanwijzing dat Walewein ende Keye niet ongewijzigd in de compilatie is opgenomen. Immers, ook deze roman vult precies een eigen katern: fol. 178-187. Daarbij moet men wel bedenken dat de bekorting niet aantoonbaar lijkt. Een fragment van de oorspronkelijke Walewein ende Keye is immers niet bewaard gebleven.

De analyse die in deze paragraaf is gepresenteerd van de werkzaamheden van kopiist B levert duidelijke aanwijzingen op voor de identiteit van de compilator. Uit de wijze waarop B te werk ging, kan worden afgeleid dat hij naar alle waarschijnlijkheid moet worden beschouwd als de dichter-kopiist die voor de samenstelling van de compilatie verantwoordelijk is geweest. Zowel de overgangsformules tussen de romans en de verwijzingen naar andere tekstgedeelten die de romans met elkaar verbinden, als de oorspronkelijke verzen in de compilatie lijken van zijn hand te zijn, en het is eveneens aannemelijk dat hij zelf enkele van zijn leggers heeft bekort.

7.4. Besluit

In paragraaf 7.2. traden bij het vergelijken van de rijmtechnieken van Velthem en de compilator verschillen aan het licht die de aanleiding vormden voor een hernieuwd onderzoek naar de activiteiten van kopiist B. Dit had tot gevolg dat in paragraaf 7.3. aannemelijk kon worden gemaakt dat de dichter-kopiist B de compilator is geweest. Omdat hoofdstuk 6 aanwijzingen opleverde ten gunste van de hypothese dat Velthem niet als de dichter van Lanceloet mag worden beschouwd, kan worden geconstateerd dat het hier beschreven onderzoek de veronderstelde dichterlijke werkzaamheid van Velthem ten behoeve van de compilatie minder waarschijnlijk maakt. Toch is Velthems naam met de compilatie verbonden en moet geprobeerd worden zicht te krijgen op zijn relatie met het werk.Ga naar voetnoot66 Ik meen dat twee hypotheses mogelijk zijn, waarvan de eerste veel minder waarschijnlijk is dan de tweede, die ik hieronder zal beschrijven.

De meest wankele hypothese wordt ondersteund door de overeenkomsten in de rijmtechnieken van Velthem en de compilator die in paragraaf 7.2. besproken zijn. Als we aanvaarden dat deze overeenkomsten wijzen naar het compilatorschap van Velthem, dan moet hij, gezien het onderzoeksresultaat van paragraaf 7.3., geïdentificeerd worden met de dichter-kopiist B. Hoewel deze mogelijkheid niet uit te sluiten valt, kan gewezen worden op twee argumenten die de hypothese verzwakken. In de eerste plaats heeft Lieftinck de identificatie van Velthem met kopiist B uitgesloten op grond van het gegeven dat de hand van B sterk

[pagina 180]
[p. 180]

afwijkt van de hand die we aantreffen in het Büdinger fragment dat afkomstig is uit de vermoedelijke autograaf van Velthems Vijfde Partie van de Spiegel Historiael.Ga naar voetnoot67 In de tweede plaats lijkt het overige werk van kopiist B, hij heeft naast 129 A 10 nog één of meer Lanceloet-codices afgeschreven,Ga naar voetnoot68 slecht verenigbaar met de omvangrijke dichterlijke activiteiten van Velthem, die niet alleen de Vierde Partie van de Spiegel Historiael heeft voltooid en de Vijfde Partie eraan toegevoegd, maar ook de Merlijn-continuatie heeft gedicht. Deze twee tegenwerpingen maken het naar mijn mening minder waarschijnlijk dat Velthem en B één en dezelfde persoon zijn.

De tweede hypothese over de relatie tussen Velthem en de compilatie is gebaseerd op de veronderstelde connectie van Velthem met het hof van Voorne.Ga naar voetnoot69 Als het juist is dat Velthem met dat hof in verband mag worden gebracht, dan is het zeer wel denkbaar dat hij heeft gefungeerd als intermediair tussen Gerard van Voorne en de dichter-kopiist B. Wellicht heeft Velthem in opdracht van de heer van Voorne een codex laten maken door B, waarvan de Lanceloet-fragmenten die in Brussel en 's-Gravenhage bewaard worden, de restanten zouden kunnen zijn.Ga naar voetnoot70 Of dit handschrift de gehele compilatie bevatte of alleen een afschrift van Lanceloet (wellicht gevolgd door Queeste van den Grale en Arturs doet) valt strikt genomen niet uit te maken, maar als we de eerste mogelijkheid als de meest waarschijnlijke aanvaarden, dan mag handschrift 129 A 10, op grond van het karakter van werk-in-uitvoering, beschouwd worden als een voorgaande (eerste?) versie van het werk, die op een of andere wijze, hetzij gekocht, hetzij gekregen, in het bezit van Velthem is gekomen. Omdat B gebruik maakte van bestaande teksten, moet ook de vraag worden gesteld hoe hij aan zijn leggers kwam. Wellicht trof hij de romans aan in zijn omgeving, mogelijkerwijs een scriptorium, maar het is ook denkbaar dat Velthem de teksten aanreikte, waarbij hij gebruik kan hebben gemaakt van de hofbibliotheek op Voorne. Hoewel deze tweede hypothese niet meer is dan een waarschijnlijkheidsredenering die nader onderzocht moet worden, biedt zij naar mijn mening vooralsnog de beste verklaring voor de relatie van Velthem met de Lancelotcompilatie.

voetnoot1
E. van den Berg, ‘Genre en gewest. De geografische spreiding van de ridderepiek’. In: TNTL 103 (1987), p. 1-36 (met name p. 19).
voetnoot2
Opmerkelijk genoeg komt Perchevael ook voor in Van den riddere metter mouwen, terwijl hij in de Queeste is gestorven! Vgl. Roman van den riddere metter mouwen. Uitgeg. door M.J.M. de Haan e.a. Utrecht, 1983.
voetnoot3
Vgl. W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel. 2 dln. Assen, 1963, p. 207-208 en B. Besamusca, ‘Een verdwenen Perchevael-episode in de Lancelotcompilatie’. In: Liber amicorum Jules van Oostrom. Utrecht, 1985, p. 12-14 (met name p. 14).
voetnoot4
Vgl. bijv. Wrake van Ragisel (n. 3), vs. 1-74: ‘Vander joncfrouwen van Galastroet warombe si Waleweine minnende ward’. De overgangsformule die Walewein ende Keye met Lanceloet en het hert met de witte voet verbindt, luidt: ‘Nu latic dese tale wesen / Ende sal vorward tellen nu / Van ere joncfrouwen, dat secge ic u, / Die boetscap brachte ins conincs hof / Daer prijs an lach ende groten lof’ (Lanceloet en het hert met de witte voet. Uitgeg. door M. Draak. 4e dr. Culemborg, 1974, p. 31).
voetnoot5
Vgl. J. te Winkel, ‘De Perchevael en het Haagsche Lancelothandschrift’. Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 223-236; W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 3), hfdst. 3; J. Deschamps, ‘Een fragment van de onverkorte versie van “Die riddere metter mouwen”’. In: Liber alumnorum prof. dr. E. Rombauts. Leuven, 1968, p. 61-78; Lanceloet en het hert met de witte voet, uitgeg. door M. Draak (n. 4), p. 17-18; R. Hamburger, ‘Nog meer aanwijzingen voor de bekorting van Lanceloet en het hert met de Witte Voet?’. Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 333-336. De handschriftelijke overlevering van Walewein ende Keye en Torec beperkt zich tot 129 A 10, waardoor over een eventuele bekorting vooralsnog niets te zeggen valt. Het Moriaen-fragment is te klein om er met enige zekerheid iets uit te mogen opmaken (vgl. W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 3), p. 164-165).
voetnoot6
De driedelige kern bevat ook een toevoeging: in Lanceloet. Zie verderop.
voetnoot7
Vgl. M. Draak, Oude en nieuwe Lancelot-problemen, en de noodzakelijkheid van lezen. Amsterdam, 1976, p. 4. Ik kom hier in par. 7.3. op terug.
voetnoot8
De proloog van Arturs doet vormt hierop een uitzondering. Het is de vraag of deze verzen van de compilator zijn. Zij zijn bestudeerd in Hoe Artur sinen inde nam. Studie over de Middelnederlandse ridderroman Arturs doet. Door een werkgroep van Groninger neerlandici. 2e dr. Groningen, 1983.
voetnoot9
Een studie over de Perchevael - en met name over de unieke versie in de compilatie - behoort tot de nijpendste desiderata van de Middelnederlandse Arturistiek. Gegevens over de opbouw van de Perchevael vindt men bij: Roman van Moriaen. Uitgeg. door J. te Winkel. Groningen, 1878, p. 4-7; M. Joye, ‘De Middelnederlandse Graalromans: overzicht en enkele vaststellingen’. Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 209-222 (met name p. 219-220); M.J. Hogenhout-Mulder, Proeven van tekstkritiek. Diss. Groningen, 1984, p. 176-177; R.H.D. Stufkens, ‘“Perchevael”: de rode ridder’. In: Bzzlletin 13 (1985), nr. 124, p. 58-63.
voetnoot10
Vgl. voor deze verteltechniek E. Vinaver, The rise of romance. Oxford, 1971, p. 68-98.
voetnoot11
Uitgeg. door W.J.A. Jonckbloet: Roman van Lancelot. 2 dln. 's-Gravenhage, 1846-1849. Perchevael: Bk. II, vs. 36951-42546 (dl. 1, p. 247-284). Ik ben Roel Zemel dank verschuldigd voor onze gesprekken over de structuur van de Perchevael.
voetnoot12
Het optreden van dit personage in de Perchevael zou eens nader onderzocht moeten worden.
voetnoot13
Ik volg hier de visie van Gerritsen. Vgl. zijn Wrake van Ragisel (n.3), p. 204-212, 217-233, 236-244, 250-259. Versnummering naar zijn editie.
voetnoot14
M. Draak, ‘Enkele raadsels opgelost van “fo.99” in de Lancelotcompilatie ('s-Gravenhage, K.B., 129 A 10)’. In: Tussentijds, p. 71-81, 335.
voetnoot15
Uitgeg. door W.J.A. Jonckbloet (n. 11), dl. 1, p. 245.
voetnoot16
R. Leclercq, Aufgaben, Methode und Geschichte der wissenschaftlichen Reimlexikographie. Amsterdam, 1975, par. 1.1.2. en hfdst. 2.
voetnoot17
Er zal mogelijkerwijs een artikel worden gewijd aan de resultaten van dit onderzoek.

voetnoot18
Lodewijk van Velthem, Voortzetting van den Spiegel Historiael (1248-1316). Opnieuw uitgeg. door H. vander Linden, W. de Vreese, P. de Keyser en A. van Loey. 3 dln. Brussel, 1906-1938. Steekproef: Boek IV, vs. 1-1420.
voetnoot19
Ook hier (vgl. par. 3.3.) ga ik niet uit van rijmparen, maar van rijmcombinaties: de plaats van een rijmwoord binnen een rijmpaar laat ik buiten beschouwing.
voetnoot20
Een vierde aspect dat veelbelovend leek, leverde geen bruikbare gegevens op: woordsoorten in rijmpositie. Het onderzoek, waarbij ook Lanceloet en Lantsloot vander Haghedochte (vs. 1-1500) betrokken waren, bracht vrijwel geen opvallende verschillen tussen de werken aan het licht. Een uitzondering wordt gevormd door het gebruik van een conjunctie in rijmpositie (bedi), dat men alleen in Lanceloet vindt (in het hier uitgegeven tekstgedeelte 19 maal!).
voetnoot21
Ik ben Leen Breure (Computer en Letteren, RU Utrecht) dank verschuldigd voor het schrijven van een programma dat mij in staat stelde de bestanden op verschillende wijzen te alfabetiseren (gewoon en retrograde op eerste en tweede rijmwoord). Lidy van Roosmalen was tot mijn vreugde bereid de gegevens in te voeren.
voetnoot22
Voor Lanceloet heb ik ten dele gebruik kunnen maken van eigen gegevens en van de informatie die Frank Brandsma leverde. Verder steunt het onderzoek van Lanceloet-Queeste-Arturs doet op B.J.P. Salemans en P.W.M. Wackers, Woordenlijsten bij de Lancelotcompilatie. 2 dln. Nijmegen, 1986.
voetnoot23
Willem Kuiper was zo vriendelijk de rijmcombinaties te vergelijken met de verzen van de Ferguut en Walewein. Ik ben hem daarvoor zeer veel dank verschuldigd.
voetnoot24
Voor Lantsloot heb ik gebruik gemaakt van het rijmwoordenregister in Lantsloot vander Haghedochte. Fragmenten van een Middelnederlandse bewerking van de Lancelot en prose. Uitgeg. door W.P. Gerritsen e.a. Amsterdam, 1987.
voetnoot25
De verzen uit de Perchevael worden geciteerd naar de uitgave van Jonckbloet (n. 11), voor de verzen uit de Wrake volg ik Gerritsen (n. 3).
voetnoot26
Vgl. bijv. Arturs doet, uitgeg. door W.J.A. Jonckbloet (n. 11), vs. 807-808 (geset), 981-982 (wet), 4929-4930 (gelet, voltooid deelwoord), 5069-5070 (beset).
voetnoot27
Men moet dit niet opvatten als: andere dichters volstrekt uitsluitend. Zo vermeldt het MNW (5, 586) de combinatie ongelet:Nazareth in Jan van Boendales Der leken spieghel.
voetnoot28
Uitgave W.J.A. Jonckbloet, dl. 2 (n. 11).
voetnoot29
Vgl. voor de Spiegel-verzen de editie H. vander Linden e.a. (n. 18). De Merlijn-verzen worden geciteerd naar T. Sodmann, ‘Die Münsterschen Fragmente von Lodewijks van Velthem Boec van coninc Artur’. In: Niederdeutsches Wort 23 (1983), p. 39-81.
voetnoot30
Ed. De Haan e.a. (n. 2).
voetnoot31
Uitgeg. in Jacob van Maerlant, Merlijn. Ed. J. van Vloten. Leiden, 1880.
voetnoot32
In de editie-Van Vloten (n. 31) betreft het de volgende namen: Dagenet (vs. 28657: wet, 28677: met), Frangolet (19736: wet), Galet (17939: met), Griflet (12314: met; 12452: wet; 13791: met; 14535: wet; 15143: met; 23951: met; 27571: wet; 28960: met; 29692: met; 31951: bet), Gringalet (29998: met; 30114: wet; 31016: met), Lambalet (17932: met), Mordret (27372: met).
voetnoot33
De verzen 25367-25370 worden geciteerd naar de editie-Stallaert (vs. 93-96): K.F. Stallaert, ‘De Merlijn van Jacob van Maerlant’. In: Nederlandsch Museum 1 (1880), 1, p. 51-63. In vs. 25368 is Walewein een stilzwijgende verbetering. Vgl. voor de overige edities n. 29.
voetnoot34
Lees daernaren (13332), si een (13333), Tuschen dat lant en omtrent (13334).
voetnoot35
Vgl. B.J.P. Salemans en P.W.M. Wackers, Woordenlijsten (n. 22), p. 307.
voetnoot36
Vgl. Perchevael vs. 38027 en 41043, Wrake van Ragisel vs. 981, Van den riddere metter mouwen vs. 2837a, 3094 en 3492 (B.J.P. Salemans en P.W.M. Wackers, Woordenlijsten (n. 22), p. 48).
voetnoot37
Vgl. De fragmenten van de tweede Rose. Uitgeg. door K. Heeroma. Zwolle, 1958, p. 74.
voetnoot38
Men zou bezwaar kunnen maken tegen de subjectiviteit waarmee nadrukformules zouden worden aangewezen. Naar ik meen valt dat in de praktijk mee. De enkele gevallen waarin men van mening zou kunnen verschillen en niet met zekerheid valt uit te maken of een formule iets toevoegt aan het verhaalde, betekenisdragend is, of als een nadrukformule moet worden beschouwd, vormen hier geen storend element, omdat de tabel de uniforme beoordeling van één onderzoeker representeert. Nadrukformules die in de vier bestanden samen slechts één maal voorkomen, heb ik niet vermeld.
voetnoot39
Een opmerkelijk gegeven wil ik hier terzijde vermelden. Velthem, de compilator en de dichter van Lanceloet lijken geen gebruik te maken van een formule die een geheel vers omvat. Dat is bij andere dichters wel het geval. In de verzen 1 - ca. 1500 van Ferguut, Walewein en Lantsloot vander Haghedochte trof ik gevallen aan als ‘Des sijt seker ende ghewes’ (LH vs. 994), ‘Weet dat wel over waer’ (LH vs. 1508), ‘Dies zijt seker ende wijs’ (Wal vs. 711). Dit verschil in verstechniek zou eens nader onderzocht moeten worden. Vgl. onder meer Lantsloot vander Haghedochte (n. 24), vs. 82, 121, 341, 387, 610, 627, 986, 994, 1508; Penninc en Pieter Vostaert, De jeeste van Walewein en het schaakbord. Uitgeg. door G.A. van Es. Reprint tekstdeel Culemborg, 1976, vs. 135, 264, 711, 1300, 1477; Ferguut. Uitgeg. door E. Rombauts, N. de Paepe en M.J.M. de Haan. 2e dr. 's-Gravenhage, 1982, vs. 546.
voetnoot40
Perc: vs. 36610 (Lanceloet), 37607, 37620, 37648, 37820, 37984, 38000, 38205, 41060, 41118, 41192, 41221; Wrake: vs. 2114, 2242, 2385, 3175; Spie: vs. 116, 214, 500, 618, 677, 710, 1176.
voetnoot41
Niet minder dan 29 maal. Vgl. Merl vs. 13044, 13093, 13120, 13200, 13241, 13254, 13330, etc.
voetnoot42
Vgl. de uitgave van Heeroma (n. 37), p. 74.
voetnoot43
Merl: vs. 16402; Spie: vs. 38, 100, 456, 526, 539; Perc: vs. 38062, 40794, 41830; Wrake: vs. 29.
voetnoot44
Merl: vs. 13040, 13339, 16435, 16584, 16620, 18731, 18842, 25592 (320), 25600, 26843; Wrake: vs. 1653, 3002, 1788, 2166.
voetnoot45
Vgl. par. 3.2.7.
voetnoot46
Vgl. Heeroma (n. 37), p. 75.
voetnoot47
Ik volsta met de verzen van de compilator: Perc vs. 37596 en 41754, Wrake vs. 1893.
voetnoot48
Merl: vs. 13023; Spie: vs. 86, 92, 286.
voetnoot49
Perc: vs. 37883, 41020, 41792; Wrake: vs. 1746 (‘ic segt u wale’), 2047.

voetnoot50
W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 3), p. 182, n. 73.
voetnoot51
G.I. Lieftinck, ‘Pleidooi voor de philologie in de oude en eerbiedwaardige ruime betekenis van het woord’. Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 49-75; citaat op p. 59.
voetnoot52
Vgl. hiervoor een drietal publikaties van M. Draak: De Middelnederlandse vertalingen van de proza-Lancelot. 2e dr. Amsterdam, 1977, p. 37-43; ‘The workshop behind the Middle Dutch Lancelot manuscript The Hague K.B. 129 A 10’. In: Neerlandica manuscripta. Essays presented to G.I. Lieftinck 3. Amsterdam, 1976, p. 18-37; ‘Enkele raadsels opgelost’ (n. 14).
voetnoot53
Vgl. M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen (n. 52), p. 37-38.
voetnoot54
Vgl. M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen (n. 52), p. 41-42.
voetnoot55
Vgl. M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen (n. 52), p. 42-43.
voetnoot56
Vgl. M. Draak, ‘Enkele raadsels opgelost’ (n. 14).
voetnoot57
Vgl. F.P. van Oostrom, ‘Maecenaat en Middelnederlandse letterkunde’. In: Hoofsheid en devotie in de middeleeuwse maatschappij. Ed. J.D. Janssens. Brussel, 1982, p. 21-40 (met name p. 37; aldaar ook de omschrijving ‘werk-in-uitvoering’).
voetnoot58
De term is van M. Draak. Vgl. haar ‘The workshop’ (n. 52), p. 18.
voetnoot59
Vgl. n. 15.
voetnoot60
M. Draak, ‘Enkele raadsels opgelost’ (n. 14), p. 80.
voetnoot61
Ed. Gerritsen (n. 3).
voetnoot62
W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 3), p. 418-419.
voetnoot63
W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 3), p. 182-185.
voetnoot64
Vgl. M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen (n. 52), p. 41.
voetnoot65
Vgl. J. Deschamps, ‘Een fragment van de onverkorte versie van “Die riddere metter mouwen”’ (n. 5).

voetnoot66
Vgl. de notitie op fol. 238R van handschrift 129 A 10: Hier indet boec van lancelote dat heren lodewijcs es van velthem.
voetnoot67
Vgl. G.I. Lieftinck, ‘Pleidooi’ (n. 51), p. 59.
voetnoot68
Vgl. J. Deschamps, Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. 2e herz. dr. Leiden, 1972, nr. 11 en B. Besamusca, Repertorium van de Middelnederlandse Arturepiek. Utrecht, 1985, p. 22-23, 30-31.
voetnoot69
Vgl. onder meer F.P. van Oostrom, ‘Maecenaat’ (n. 57), p. 36.
voetnoot70
Vgl. F.P. van Oostrom, ‘Maecenaat’ (n. 57), p. 37.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken