Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3
Afbeelding van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3Toon afbeelding van titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.14 MB)

Scans (36.03 MB)

ebook (9.61 MB)

XML (2.24 MB)

tekstbestand






Editeur

Frank Brandsma



Genre

poëzie

Subgenre

ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 3

(1992)–Anoniem Lanceloet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina VI]
[p. VI]
Voor Petra, Inger en Ruben
[pagina 1]
[p. 1]

Inleidende studie: De entrelacement-vertelwijze in de Lanceloet

[pagina 2]
[p. 2]


illustratie
's-Gravenhage, kb, 129 A 10, fol. 36V (verkleind); Lanceloet, vs. 13331-13510.


[pagina 3]
[p. 3]

1 Inleiding

1. Arturroman en prozakroniek

In de tweede helft van de twaalfde eeuw kwam in het oeuvre van Chrétien de Troyes de Arturroman tot grote bloei. Chrétien schiep de ‘klassieke’ Arturroman in verzen. Zijn eerste romans beschrijven de belevenissen van steeds één ridder (Erec, Lancelot, Yvain) in een gegeven tijdsspanne gedurende Arturs heerschappij. Nadat hij in Erec et Enide, Le chevalier de la charrette en Yvain ou le chevalier au lion de relatie tussen hoofse liefde, ridderschap en de Arturgemeenschap in de vorm van een idealiserend verhaal presenteerde, voegde Chrétien in zijn laatste werk, de Conte du Graal ou Perceval, aan deze stof een nieuw element toe: de Graal.Ga naar voetnoot1 In deze onvoltooid gebleven tekst krijgt de Arturroman een religieuze verdieping. De rol van Graalridder blijkt daarbij niet weggelegd voor traditionele coryfeeën als Gauvain of Lancelot, maar voor een ridder die van buiten de Arturgemeenschap komt, Perceval.

Met de Conte du Graal begint een reeks van Arturromans over de Graal, die uitmondt in de prozacyclus Lancelot en prose-La queste del Saint Graal-La mort le roi ArtuGa naar voetnoot2, waarin Lancelots levensloop, het verhaal van de Graal en de geschiedenis van Arturs rijk verteld worden. Chrétiens Graalroman wordt in eerste instantie voorzien van voortzettingen die qua vorm (octosyllabische verzen) vanzelfspre-

[pagina 4]
[p. 4]

kend op de onvoltooid gebleven tekst aansluiten. Afgezien van deze Perceval-vervolgen wordt de Graalstof aan het begin van de dertiende eeuw vooral in proza gepresenteerd, met name in de Perlesvaus en de zogenoemde Perceval en prose.Ga naar voetnoot3 Volgens Köhler hangt de groeiende voorkeur voor proza samen met de waarheidspretentie van de betreffende romans.Ga naar voetnoot4 De Arturroman in verzen maakte aanspraak op het presenteren van een morele waarheid in de gedaante van fictie: de les die in het verhaal verborgen ligt, weegt zwaarder dan de feitelijke waarheid van de beschreven gebeurtenissen. Door de intrede van de Graal en de daarmee samenhangende religieuze idealen komt deze aanspraak onder druk te staan. De kritiek, afkomstig van wat Köhler ‘der geistliche Rigorismus’ noemtGa naar voetnoot5, richt zich met name op de versvorm. Omwille van de eisen van rijm en metrum zou een dichter van verzen de waarheid geweld aandoen. Het proza is daarentegen bij uitstek geschikt voor het presenteren van de waarheid en niets dan de waarheid. De veroordeling van de versvorm als leugenachtig maakt het proza de aangewezen vorm voor romans die de hogere waarheid van de Graal willen uitdragen.Ga naar voetnoot6 De Perceval en prose beschrijft als eerste de geschiedenis van Arturs heerschappij en de Graal in proza. In de jaren 1215-1235 volgt de Lancelot-Queste-Mort Artu-cyclus.Ga naar voetnoot7

De waarheidspretentie ligt ook ten grondslag aan de kroniekachtige inkleding die de prozaroman kenmerkt. Het nieuwe genre sluit daarbij aan op de prozakroniek, die in de eerste decennia van de 13e eeuw floreert.Ga naar voetnoot8 In zekere zin gaat de presentatie van de Arturstof zo terug naar de oorsprong: de Latijnse

[pagina 5]
[p. 5]

(pseudo-)kroniek van Geoffrey van Monmouth, de Historia Regum Britanniae.Ga naar voetnoot9 Dit betekent echter niet dat de verworvenheden, waarmee de ‘matière de Bretagne’ sinds Geoffrey verrijkt werd, afgezworen worden. Integendeel, Chrétiens roman over Lancelot - een ridder die Geoffrey niet eens noemt - kan met slechts geringe wijzigingen in de Lancelot en prose opgenomen worden.Ga naar voetnoot10 Het gegeven van de overspelige verhouding tussen Lancelot en Arturs echtgenote is één van de dragende motieven van de Lancelot-Queste-Mort Artu. Het vernieuwende aspect van de prozaroman is vooral gelegen in de vorm waarin de Arturstof gegoten is: in proza wordt het verhaal van Lancelots leven, dat onlosmakelijk verbonden is met dat van Artur en de zijnen en met de Graal, verteld op een kroniekachtige wijze.Ga naar voetnoot11

Het verhaal beperkt zich niet langer tot één ridder in één bepaalde tijdsspanne; de levensloop van de titelheld is vervlochten met die van de andere personages in de Arturgemeenschap, wier verhaal eveneens een plaats vindt in deze panoramische roman, die een tijdperk in al zijn facetten beschrijft. In vergelijking met de versromans vertoont de Lancelot-Queste-Mort Artu een sterk realisme: tijd en ruimte spelen een belangrijke rol in het verhaalverloop en worden nauwkeurig beschreven op een wijze die een suggestie van werkelijkheid oproept.Ga naar voetnoot12 De ‘ewige Sonntag’Ga naar voetnoot13 van de versromans maakt plaats voor een levensechtere wereld, waarin met name de chronologie tot in de kleinste details blijkt te kloppen. De roman pretendeert authenticiteit en betrouwbaarheid door te suggereren dat hij een getrouwe weergave is van de verslagen die de ridders zelf van hun belevenissen hebben gegeven en die Artur door vier klerken op heeft laten schrijven.Ga naar voetnoot14

Ook de manier waarop het verhaal verteld wordt, is door een aantal onderzoekers beschouwd als een onderdeel van de inkleding als kroniek.Ga naar voetnoot15 In de Lancelot-trilogie wordt het leven van Lancelot niet dag voor dag chronologisch gepresenteerd. Het verhaal wisselt het verslag van Lancelots wedervaren voortdurend af met dat van de belevenissen van andere personages, die ruwweg gelijktijdig plaatsvinden. Zo volgt het verhaal eerst bijvoorbeeld Gauvain, schakelt dan over naar Bohort, vandaar naar Lancelot, om vervolgens weer naar Gauvain terug te keren. Ferdinand Lot heeft deze vertelwijze ‘entrelacement’ gedoopt.Ga naar voetnoot16 Een vergelijkbare presentatiewijze vindt men in de prozakroniek van Geoffroi de Villehardouin, La conquête de Constantinople, die dateert uit 1213.Ga naar voetnoot17 Wanneer in dit oog-

[pagina 6]
[p. 6]

getuigenverslag van de Vierde Kruistocht op een zeker moment het leger der kruisvaarders zich opsplitst in groepen, die in verschillende gebieden opereren, schakelt Villehardouin in zijn verslaggeving van deze operaties steeds tussen de verschillende groepen heen en weer. Hij beschrijft zo simultane gebeurtenissen op een wijze die de gelijktijdigheid suggereert. De Lancelot zou deze verteltechniek van de kroniekschrijver overgenomen kunnen hebben.

Daarnaast kan nog een andere beïnvloeding meespelen, die evenzeer past in de context van de prozaroman. Chrétien gebruikt de beschreven vertelwijze ook, met name in de Conte du Graal.Ga naar voetnoot18 In deze roman zet Chrétien het verslag van Percevals belevenissen op zoek naar de Graal af tegen dat van de avonturen die Gauvain, die een vergelijkbare queeste op zich genomen heeft, beleeft. Hij wisselt verhaalgedeelten waarin Perceval optreedt af met passages die over Gauvain gaan. Daarbij lijkt niet zozeer de gelijktijdigheid van de avonturen de reden voor het gebruik van de entrelacement-vertelwijze, maar het contrast tussen de Graalridder Perceval en de traditionele held Gauvain, dat thematisch van groot belang is in de roman. De Graalheld overtreft het summum van werelds ridderschap; het nieuwe ideaal overtreft het oude.Ga naar voetnoot19 Het entrelacement, dat bij Chrétien in dienst staat van de thematiek van de roman, kan ook als element uit de Artur/Graal-stof zijn weg naar de Lancelot-trilogie gevonden hebben.

In de Lancelot-Queste-Mort Artu neemt de ‘matière de Bretagne’ een nieuwe vorm aan, die in belangrijke mate aan de prozakroniek ontleend wordt. Eén van de meest kenmerkende elementen van deze vorm, het entrelacement, komt zowel voor in de prozageschiedschrijving als in het werk van Chrétien de Troyes. De vertelwijze vertoont in de Lancelot-trilogie in verteltechnisch opzicht overeenkomsten met de prozakroniek, terwijl het in de thematische lading van de afwisseling der verhaaldraden lijkt op Chrétiens toepassing van parallelle verhaalstrengen.Ga naar voetnoot20 Beide beïnvloedingsmogelijkheden sluiten elkaar geenszins uit. Zij vullen elkaar veeleer aan en komen samen in deze roman, waarin de entrelacement-vertelwijze voor het eerst systematisch en op grote schaal toegepast wordt.

2. De stand van het entrelacement-onderzoek

Tegenwoordig beschouwt men het systematische gebruik van entrelacement in de Lancelot-Queste-Mort Artu als een zeer belangrijke, vernieuwende bijdrage aan de ontwikkeling van de roman. De Lancelot-trilogie laat zien dat het mogelijk is door middel van de afwisseling van verhaaldraden meerdere verhalen, die samen de totale handeling van de roman vormen, tegelijk te vertellen. Het samenstel van verhalen wordt gepresenteerd op een manier die, enerzijds, de gelijktijdigheid van

[pagina 7]
[p. 7]

de handeling in de verschillende verhaaldraden suggereert en, anderzijds, het vlechtwerk van de verhaaldraden een thematische meerwaarde geeft. Hoewel de vertelwijze al op beperkte schaal in kroniek en Arturroman gebruikt was, wijkt de Lancelot-cyclus in hoge mate af van dergelijke eerdere werken, omdat het entrelacement - samen met de prozavorm - het gezicht van de roman volledig bepaalt. In eerste instantie bevreemdt en verbijstert de Lancelot-Queste-Mort Artu daardoor de moderne lezer, die in de wirwar van verhaaldraden het spoor al snel kwijtraakt. Thorpe heeft deze ervaring verwoord: ‘as one embarks upon part III (de zogenoemde “Préparation à la Queste” FB), one comes to the conclusion that this is a “roman fleuve”, and that there is no reason why it should ever end, and, of course, it never does, for it runs on into La Quête del Saint Graal and La Mort le roi Artu. The author or authors suffer from what seems to be a mania for irrelevancy, and the story wanders laboriously and often repetitiously on, up and down every side-track, until, with the best will in the world and with the closest attention possible, the reader relaxes his grip on the narrative line - unless he is taking very detailed notes, in which case he soon becomes lost in a maze of his own making’.Ga naar voetnoot21

Een vergelijkbare bevreemding verklaart waarschijnlijk het aanvankelijke negatieve oordeel over de roman. Zo noemt Bruce de tekst ‘unquestionably one of the most rambling productions in European literature’.Ga naar voetnoot22 Het verhaal is naar zijn mening onsamenhangend. De toepassing van de vervlechtingstechniek heeft het buiten proportie doen groeien: ‘the bulk of the narrative depends merely on the writer's whim as to the number of questers he will put on the hero's track and the number of adventures he will allow any individual quester to achieve. There is no organic plan to be interfered with.’Ga naar voetnoot23 Net als eerdere onderzoekers meent Bruce dat de overgeleverde Lancelot het werk is van meerdere auteurs, die onafhankelijk van elkaar elementen aan het verhaal toevoegden.Ga naar voetnoot24 Dit zou het gebrek aan samenhang, dat Bruce constateerde, verklaren.

Lijnrecht tegenover deze opvatting stelt F. Lot zich op in zijn fundamentele studie over de Lancelot en prose. Hij laat aan de hand van voorbeelden uit de tekst zien dat de entrelacement-structuur tot in details klopt, dat zij een hecht gestructureerd geheel is, waaruit niets kan worden weggelaten: ‘Autrement dit, le Lancelot n'est pas une mosaïque d'où l'on pourrait avec adresse enlever des cubes pour

[pagina 8]
[p. 8]

les remplacer par d'autres, c'est une sparterie ou une tapisserie: si l'on tente d'y pratiquer une coupure, tout part en morceaux.’Ga naar voetnoot25 Volgens Lot is het ondenkbaar dat de ingewikkelde, doordachte opbouw van de Lancelot het werk is van meer dan één auteur. Het entrelacement vertoont, net als de chronologieGa naar voetnoot26, een onnavolgbare consistentie en dat bewijst, volgens Lot, dat er slechts één auteur in het spel is.Ga naar voetnoot27

Lots Etude sur le Lancelot en prose leidde tot een grotere aandacht voor de Lancelot-Queste-Mort Artu: A. Pauphilet bestudeerde de Queste (Etudes sur la Queste del Saint Graal attribuée à Gautier MapGa naar voetnoot28) en J. Frappier schreef zijn Etude sur La Mort le Roi Artu.Ga naar voetnoot29 Ook in deze monografieën komt het entrelacement aan de orde. Pauphilet werkt Lots metafoor ‘une sparterie ou une tapisserie’ verder uit: ‘la trame narrative de ce roman est faite de ces récits biographiques (de verhaaldraden van de personages FB) qui, pareils à des fils diversement colorés, forment tour à tour le dessin principal, puis se perdent, reparaissent, s'entrecroisent, et dont les plus brillants seuls se réunissent enfin pour former un dernier et magnifique motif. Ce mode de composition a été justement appelé “le principe de l'entrelacement”.’Ga naar voetnoot30 De verweving van de draden in een middeleeuws wandtapijt verbeeldt de afwisseling der verhaaldraden in de roman. In de Queste wijkt het gebruik van entrelacement volgens Pauphilet enigszins af van de wijze waarop het in de Lancelot toegepast wordt. Hij wijst op de overkoepelende thematische structuur, die in de Queste het vlechtwerk der verhaaldraden faseert: ‘Au lieu d'une multitude d'aventures, elle offre trois grands ensembles qu'on pourrait intituler: le Départ, les Epreuves, les Récompenses’.Ga naar voetnoot31

Frappier beschrijft de compositie van de Mort Artu aldus: ‘elle est coupée comme le Lancelot propre et La Queste en chapitres, une vingtaine, qui débutent par la formule usuelle: Or dist li contes... ou En ceste partie dit li contes...- Ces divisions sont enchevêtrées entre elles, ou plutôt imbriquées en quelque sorte, chaque épisode étant tenu en suspens et laissant place à un autre, qui lui-même est à son tour interrompu pour permettre la continuation de l'épisode antérieur; bref, La Mort Artu applique le principe de l'entrelacement ou du parallélisme d'une double et triple action, tel que F. Lot l'a défini’.Ga naar voetnoot32 Hij stelt dat ook in de Mort Artu het entrelacement een eigen karakter vertoont. Naarmate het verhaal van de ondergang van Arturs rijk zich naar het onvermijdelijke rampzalige einde spoedt, worden tijdsstructuur en entrelacement ondergeschikt gemaakt aan de psychologische en dramatische factoren die het verhaalverloop bepalen: ‘Le plan du Lancelot propre est narratif, celui de La Queste est symbolique et didactique, celui de La Mort

[pagina 9]
[p. 9]

Artu est dramatique’.Ga naar voetnoot33 De herkomst van de vertelwijze wordt door Frappier kort besproken. Hij vond haar bij Homerus en Thucydides en bij VillehardouinGa naar voetnoot34: ‘Au Moyen Age, l'emploi du procédé ainsi que de la formule de transition rudimentaire (Le conte cesse de parler d'un tel et parle maintenant de tel autre), ne semble pas antérieur au Perceval de Chrétien de Troyes. Le Lancelot en prose a systématisé un procédé utilisé encore discrètement par Chrétien’.Ga naar voetnoot35

Het drietal studies over de afzonderlijke delen van de Lancelot-Queste-Mort Artu heeft de toon gezet voor verder onderzoek naar het entrelacement. Bij omschrijvingen van de vertelwijze wordt gewoonlijk verwezen naar Lot, Pauphilet en/of Frappier, terwijl de ‘tapisserie’-metafoor gemeengoed geworden is. Uit de metafoor zijn begrippen als ‘verhaaldraad’ en ‘verhaaldraadvlechtwerk’ afgeleid die bij de beschrijving van het entrelacement als technische termen dienst doen. Eén voorbeeld moge volstaan om de overname en uitwerking van Lots rake beeld door latere onderzoekers te illustreren: vol bewondering voor de intellectuele prestatie van de schepper van de entrelacement-structuur zegt W.W. Ryding: ‘there are so many threads carried forward simultaneously that there is a considerable danger of forgetting some minor knight in the midst of an uncompleted quest. But the writer of the prose Lancelot scarcely ever drops a stitch in his tapestry. Every series of actions, no matter how often it is interrupted, is taken up exactly where it was left off, no thread is abandoned once it is begun.’Ga naar voetnoot36

Rydings bewondering is exemplarisch voor de veranderde houding ten opzichte van de entrelacement-vertelwijze: veroordeling uit onbegrip heeft langzaam plaats gemaakt voor waardering op eigen merites. Dit is ten dele te danken aan het werk van Lot, maar vooral ook aan dat van E. Vinaver. In een lange reeks publikaties wijst Vinaver er steeds weer op dat de moderne lezer middeleeuwse literatuur in principe niet naar waarde kan schatten, tenzij hij al zijn moderne esthetische normen terzijde legt.Ga naar voetnoot37 De voorkeur voor een rechtlijnig, eenvoudig verhaal is grotendeels bepaald door de Aristotelische eis van ‘eenheid van handeling’, die vanaf de Renaissance één van de hoekstenen van de esthetica is. De ingewikkelde, ineengestrengelde Lancelot en prose mag niet vanuit deze moderne opvatting beoordeeld worden, maar dient bekeken te worden vanuit de contemporaine poetica's. Verwijzend naar de rhetorische procédé's digressio en amplificatio poneert Vinaver dat de middeleeuwse auteurs niet streefden naar

[pagina 10]
[p. 10]

enkelvoudigheid, maar juist naar veelvormigheid.Ga naar voetnoot38 Voor hen ligt de verdienste niet in de beperking tot één handeling, maar in de variërende uitbreiding van de ‘matière’, waarbij het literaire principe van de analogie, volgens Vinaver, een belangrijke rol speelt.Ga naar voetnoot39 Elke dichter legt bij het omwerken van bestaande stof nieuwe verbanden en laat het verhaal uitgroeien tot het schijnbaar geen begin of einde meer heeft:

This is precisely what the authors of the Arthurian Prose Cycle strove to achieve: the feeling that there is no single beginning and no single end, that each initial adventure can be extended into the past and each final adventure into the future by a further lengthening of the narrative threads. Any theme can reappear after an interval so as to stretch the whole fabric still further until the reader loses every sense of limitation in time or space. [...]
The next and possibly the decisive step towards a proper understanding of cyclic romance is the realization that since it is always possible, and often even necessary, for several themes to be pursued simultaneously, they have to alternate like threads in a woven fabric, one theme interrupting another and again another, and yet all remaining constantly present in the author's and the reader's mind. The adventures which constitute the great cycles of romances thus become part of a carefully thought-out design of fantastic dimensions - of a narrative composition in which a coherence of the subtlest kind exists, though it is conveyed, not, as most modern readers would expect, through explanatory observations and discourses, but through the amplification and expansion of the matter itself [...].Ga naar voetnoot40

De proza-Lancelot, waarin een bepaalde verhaaldraad na honderden pagina's lang in de achtergrond verborgen te zijn geweest weer kan op duikenGa naar voetnoot41, beantwoordt - volgens Vinaver - aan het middeleeuwse ideaal van de oneindigheid, de onbegrensdheid van het verhaal. Vinaver heeft een parallel voor dit schoonheidsideaal gezien in de beeldende kunst. De initialen uit deze periode vertonen een vlechtpatroon van bijv. ranken, dat interlace (entrelacement) genoemd wordt en dat zich verliest in steeds kleiner wordende details; deze ‘infinity of the small’ komt vol-

[pagina 11]
[p. 11]

gens Vinaver voort uit dezelfde esthetica als de ‘infinity of the great’ in de prozaromans.Ga naar voetnoot42 Alleen vanuit de contemporaine voorliefde voor veelvormigheid, variërende herhaling en schijnbare eindeloosheid kan de Lancelot naar waarde geschat worden. Alleen langs deze weg kunnen wij, twintigste-eeuwers, proberen te achterhalen hoe het middeleeuwse publiek de prozaroman waardeerde, zo schreef Vinaver keer op keer.

Vinavers publikaties, die het principe van de variërende herhaling zelf illustreren, zijn van groot belang, omdat zij met nadruk het bestuderen van de prozaromans ‘met ogen van toen’Ga naar voetnoot43 bepleiten. De voorbeelden van entrelacement die hij geeft, ondersteunen Vinavers argumentatie. Het blijft vooral bij voorbeelden; Vinaver gaat niet dieper in op bijv. de wetmatigheden in de afwisseling der verhaaldraden. Het gaat hem in hoofdzaak om de benaderingswijze en in mindere mate om het entrelacement als literair procédé. Overigens weerspiegelt dit het gebruikelijke patroon bij het entrelacementonderzoek: de bestudering van de vertelwijze is gewoonlijk ondergeschikt aan een ander onderzoeksdoel, zoals de auteurskwestie bij Lot, het onderzoek naar ruimte en tijd bij Ruberg of de theorie over het ontstaan van de prozaroman bij Köhler.Ga naar voetnoot44 De studie van ‘l'entrelacement pour l'entrelacement’ vindt men alleen bij Amelia Rutledge en Carol Chase, bij Elspeth Kennedy in haar studie over de niet-cyclische Lancelot, en in mindere mate bij de al genoemde W.W. Ryding, die Structure in medieval narrative onder de loupe neemt.

Ruimte en tijd in de Duitse proza-Lancelot zijn het object van U. Rubergs monografie Raum und Zeit im Prosa-Lancelot.Ga naar voetnoot45 Gezien de relatie tussen entrelacement en chronologie, die bij Lot beklemtoond wordt, is het vanzelfsprekend dat Ruberg een paragraaf wijdt aan het ‘Instrument der epischen Gleichzeitigkeit: Die “Schachtelung”’.Ga naar voetnoot46 In een zevental pagina's geeft hij een schat aan informatie over het entrelacement in de Duitse Prosa-Lancelot, die een woordelijke vertaling van de Oudfranse tekst is. Niet alleen gaat hij in op het nog nauwelijks bestu-

[pagina 12]
[p. 12]

deerde gelijktijdigheidsaspect van de vertelwijze, maar ook op de overgangsformules, de lengte van de verhaaldraadsegmenten, de spanning opwekkende afbreking enz. Hij zegt over de auteur: ‘Seine objektiv-mimetische Erzählhaltung ist darauf angelegt, der Mehrgleisigkeit der Handlung eine Mehrgleisigkeit der Erzählung entsprechen zu lassen’.Ga naar voetnoot47 Voor de motivering van de toepassing van het entrelacement sluit Ruberg aan bij Köhler: ‘Wie E. Köhler erkannt hat, steht hinter dem Prinzip des “entrelacement” “eine neue Erfahrung der Zeit, der den ewigen Sonntag der früheren Artusromane ablösenden, vielgliedrig-simultanen Ursachenverkettung des Lebens, und das in das dichterische Bewußtsein gerückte Krisenerlebnis der fatalen Unumkehrbarkeit geschichtlichen Geschehens...”’.Ga naar voetnoot48 Rubergs aandacht gaat vooral uit naar de verteltechnische kant van het entrelacement.

In de ontwikkelingsgang van verhaalstructuren, die W.W. Ryding schetstGa naar voetnoot49, vormt de entrelacement-structuur een apart stadium. In de twaalfde en dertiende eeuw ontwikkelt de verhaalstructuur zich volgens Ryding van het enkelvoudige verhaal via de ‘bipartite structure’ (of ‘Doppelweg-struktur’),Ga naar voetnoot50 die men bijvoorbeeld in de romans van Chrétien vindt, tot de omvangrijke en ingewikkelde entrelacement-structuren in de prozacycli. Bij zijn verklaring van deze ontwikkeling sluit Ryding aan bij Vinaver: hij legt het verband met de rhetorica (amplificatio en digressio) en wijst op de voorkeur voor uitbreiding en variërende herhaling bij de middeleeuwse auteurs. In de Lancelot-trilogie bereikt het streven naar complexiteit en veelvormigheid zijn fraaiste ontplooiing. Daarna gaat de groeiende ingewikkeldheid van het ineengestrengelde verhaal steeds meer ten koste van de samenhang (bijv. in de Tristan en prose), tot in de veertiende eeuw de ontwikkeling een keerpunt bereikt: men begint dan het entrelacement-vlechtwerk uiteen te rafelen en de eerst vervlochten verhaaldraden afzonderlijk te vertellen.Ga naar voetnoot51 Als voorbeeld van het entrelacement in de Lancelot-Queste-Mort Artu bespreekt Ryding de verhaalstructuur van de Queste del Saint Graal, waarin de afwisseling der verhaaldraden het contrast tussen bijvoorbeeld Lancelot en Galaad of Galaad en Gauvain beklemtoont.

Aan het gebruik van de entrelacement-vertelwijze in de Lancelot en prose zijn in de jaren zeventig twee Amerikaanse Ph.D.-dissertaties gewijd: Amelia A.

[pagina 13]
[p. 13]

Rutledge, Narrative structures in the Old French Prose ‘Lancelot’ (Yale, 1974) en Carol J. Chase, Etude sur la première partie du Lancelot en prose. Roman du XIIIe siècle (Chicago, 1977).Ga naar voetnoot52 De laatstgenoemde beperkt zich tot het eerste deel van de Lancelot (deel iii van S). Zij laat onder andere zien dat het contrast tussen de jonge Lancelot en Lioneel versterkt wordt door de afwisseling van beider verhaaldraden en dat de drie queesten naar Lancelot, die in dit deel van de roman voorkomen, steeds ingewikkelder van structuur zijn.Ga naar voetnoot53 Daarnaast gaat zij kort in op de chronologie en op de verhouding verteltijd-vertelde tijd. Chase houdt zich verder vooral bezig met het thematische aspect van het entrelacement, dat zij in één van haar latere publikaties onderscheidt van de verteltechnische functie van de vertelwijze. Bij een bespreking van het werk van Vinaver, waarin de begrippen ‘thema’ en ‘verhaaldraad’ ten onrechte als synoniemen gebruikt lijken te worden, komt Chase namelijk tot de veronderstelling ‘qu'il existe deux formes ou niveaux de l'entrelacement, qui sont liés: un premier au niveau de la “syntaxe narrative” et un autre au niveau thématique.’Ga naar voetnoot54 Het onderscheid tussen verteltechniek en thematiek zal bij de beschrijving van het entrelacement in de Lanceloet als uitgangspunt dienen, zoals in par. 4 uiteengezet zal worden.

Rutledge richt zich vooral op het entrelacement als ‘syntaxe narrative’. Een zeer formele benadering van het verteltechnische entrelacement in de gehele Lancelot kenmerkt haar studie. Zich baserend op het werk van vertegenwoordigers van het Formalisme als Bremond en ProppGa naar voetnoot55, probeert zij de entrelacement-structuren te beschrijven in de vorm van een soort verhaalgrammatica. De structurele eenheden waar deze grammatica mee werkt, leidt Rutledge af uit de tekst.Ga naar voetnoot56 De kleinste eenheid is het segment: het verhaalgedeelte dat door twee overgangsformules omsloten wordt. Deze segmenten worden getypeerd naar de functie die zij vervullen in het verhaal. Zij worden bijvoorbeeld gekenschetst als ‘development’ of ‘resolution’. De segmenten die betrekking hebben op één en hetzelfde personage vormen samen een ‘minor sequence’, een verhaaldraad. Afgewisseld met één of meer andere ‘minor sequences’ vormt deze verhaaldraad een ‘major sequence’, een verhaalgedeelte (bijvoorbeeld ‘The False Guenièvre Episode’). De vier ‘divisions’, die Rutledge in de Lancelot en prose onderscheidt (‘Enfances’, ‘Galehaut’, ‘Charrette-Suites’, ‘Préparation à la Queste’), bestaan uit een aantal van deze ‘major sequences’.

Rutledge werkt op een zeer hoog abstractieniveau, hetgeen haar in staat stelt complexe verhaaldraadvlechtwerken in eenvoudige schema's weer te geven. Zij beschrijft voor drie van de vier ‘divisions’ hoe deze opgebouwd zijn: de ‘major

[pagina 14]
[p. 14]

sequences’ worden in schema's gevat en kort besproken.Ga naar voetnoot57 De eigenlijke inhoud van de verhaalsegmenten speelt daarbij een geringe rol: relevant lijkt alleen of zij een ‘new minor sequence’, een ‘development’ of een ‘resolution’ representeren. Getuige de schema's zijn namelijk de ‘major sequences’ steeds opgebouwd volgens het patroon ‘Introduction-Central phase-Resolutions’. Het opzetten van een nieuwe verhaaldraad vindt plaats in de ‘Introduction’-fase, terwijl de hervatting(en) (‘development’) ervan tot de centrale fase behoort en de afsluiting van de verhaaldraad zich in de ‘Resolution’-fase voltrekt. Dit op zich niet opzienbarende patroon heeft veel weg van de overkoepelende driedeling, die Pauphilet in de Queste constateerde.Ga naar voetnoot58 Na het beschrijvende gedeelte geeft Rutledge aan hoe de auteur er in slaagt elke ‘major sequence’ tot een eenheid te maken: er kan bijv. een queeste-structuur zijn, waarbinnen alle segmenten een plaats vinden of er kan een overheersende verhaaldraad zijn - de ‘title sequence’ - die de handeling volledig bepaalt.Ga naar voetnoot59

De ‘Préparation à la Queste’ wordt door Rutledge apart behandeld.Ga naar voetnoot60 Hoewel de afwisseling van de verhaaldraden in dit tekstgedeelte haar meest ingewikkelde vorm aanneemt, stelt zij dat hier entrelacement niet aan de orde is, zonder die mening verder te beargumenteren. In ieder geval geeft Rutledge hier geen schema's, maar een beschrijving van de hiërarchische ordening van de ridders, die uit de ‘Préparation à la Queste’ naar voren komt. De zeer complexe structuur was naar alle waarschijnlijkheid niet te bevatten door Rutledge's verhaalgrammatica. Hoewel het hoofdstuk over de ‘Préparation’ buiten het kader van Rutledge's entrelacement-studie lijkt te vallen, is het van bijzonder belang voor de bestudering van het thematische aspect van de entrelacement-vertelwijze in de Middelnederlandse Lanceloet, die een vertaling van dit gedeelte van de Lancelot en prose is.

In 1986 verscheen de voortreffelijke studie Lancelot and the Grail van Elspeth Kennedy. De bespreking van dit werk vormt een passende afsluiting van het overzicht van het entrelacement-onderzoek.Ga naar voetnoot61 De ruime aandacht die Kennedy aan ‘The Tale and the Interlace’ besteedt (p. 156-201), illustreert de toenemende belangstelling voor deze vertelwijze. Indien de door Kennedy veronderstelde en gereconstrueerde niet-cyclische Lancelot inderdaad aan de Lancelot-Queste-Mort Artu voorafging, komt de auteur van deze versie van de Lancelot de eer toe als eerste het entrelacement systematisch en op grote schaal te hebben toegepast. De bestudering van de vertelwijze in de tekst staat bij Kennedy in dienst van de bewijsvoering voor het bestaansrecht van de niet-cyclische Lancelot. Zij probeert

[pagina 15]
[p. 15]

onder andere aan te tonen dat deze versie van de tekst meer dan voldoende cohesie bezit om als zelfstandige roman te kunnen hebben gefunctioneerd. Daarbij komen zowel het thematische aspect als de verteltechnische, kroniekachtige kant van het entrelacement aan de orde. Kennedy bespreekt de verweving van het identiteits- en het liefdesthema in de roman, maar ook bijvoorbeeld de overgangen van de ene naar de andere verhaaldraad. Zij volgt Lancelots verhaaldraad op de voet in de paragraaf ‘The interlacing of Lancelot's thread’ (p. 178-192) en doet hetzelfde voor Gauvain en Hector (p. 192-200). Hoewel Kennedy zich concentreert op de niet-cyclische Lancelot en zich nauwelijks met de ‘Préparation à la Queste’ bezighoudtGa naar voetnoot62, zijn haar beschouwingen over het entrelacement van groot belang voor de beschrijving van de toepassing van deze vertelwijze in de Lanceloet.

Zoals uit het overzicht blijkt, heeft de aanvankelijke veroordeling van de entrelacement-structuur als onsamenhangend plaats gemaakt voor het waarderen van deze vertelwijze als een doordachte en consistente manier om een verhaal te presenteren. De introductie van het entrelacement wordt beschouwd als een wezenlijke vernieuwing in de ontwikkeling van de roman. Hoewel bepaalde aspecten van de vertelwijze grondig onderzocht zijn en hoewel de entrelacement-structuur in de eerste delen van de Lancelot en prose uitgebreid beschreven is, heeft het entrelacement nog lang niet al zijn geheimen prijsgegeven. Enerzijds is het verteltechnische aspect van het entrelacement nog grotendeels onontgonnen gebied. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk in hoeverre het streven van de auteur het verhaal op een kroniekachtige, realistische wijze te presenteren een rol speelt bij de toepassing van de vertelwijze. Anderzijds is het thematische niveau van het entrelacement in met name de ‘Préparation à la Queste’ nog nauwelijks bestudeerd. Deze laatstgenoemde lacune in het entrelacement-onderzoek is van belang gezien de overleveringssituatie van de Middelnederlandse vertalingen van de Lancelot en prose, die in de volgende paragraaf behandeld wordt.

3. De Middelnederlandse Lanceloet

Er zijn drie onafhankelijke Middelnederlandse vertalingen van de Lancelot en prose bewaard gebleven. Elk van deze teksten is onvolledig overgeleverd; er is slechts één passage waarin het drietal vertalingen naast elkaar gelegd kan worden. Uit dit tekstgedeelte is het volgende voorbeeld genomen. Walewein, die op zoek is naar Lanceloet, is te gast bij een ridder en zijn vriendin. Hij heeft beloofd zijn gastheer de volgende dag terzijde te staan bij een toernooi. Het begin van de toernooidag wordt in elk van de drie Middelnederlandse vertalingen beschreven. De ridders en de jonkvrouwe maken zich op om naar het strijdtoneel te gaan. De prozavertaling, bewaard gebleven in de zogenoemde ‘Rotterdamse fragmenten’, luidt:

[pagina 16]
[p. 16]
Sanders dages smargens alsie op waren gestaen ende sie bereit waren, doe voerense enwech. Ende die jonfrouwe cleidde hare so rikelec dat noit engene bat gecleedt en was. (r. 21-23)Ga naar voetnoot63

Met deze regels corresponderen de volgende verzen uit de Lanceloet, de vertaling van de Lancelot en prose die de basis vormt van de Lancelotcompilatie:

3056[regelnummer]
Des ander dages sijn si op gestaen
 
Ende wapenden hem metter vart
 
Te varne ten tornoye wart.
 
Ga naar margenoot+ Die joncfrouwe begonste hare cleden
3060[regelnummer]
Ende pareren ende gereden
 
Herde fierlike ende scone, (...)Ga naar voetnoot64

De derde Middelnederlandse Lancelot-tekst, Lantsloot vander Haghedochte, beschrijft de voorbereidingen van de ridders veel uitgebreider:

6057[regelnummer]
Doet tijt was ende hem goet dochte
 
Ghingen die heren slapen sochte
 
Des men den sconen dach vernam
6060[regelnummer]
Ende dat licht in dien zale quam.
 
Ende teerste dat mene mochte bekinnen
 
Stont op die here van daer binnen
 
Entie ridders altemale
6064[regelnummer]
Die daer lagen achter dien zale,
 
Ende ghingen hem scoeien ende cleden
 
Ende daden hem wapinen ende gereden,
 
Alse die niet wilde sparen.
6068[regelnummer]
Van alle den ridders die daer waren
 
Daer ne was nieman so scire ghereet
 
No gewapent no ghecleet,
 
Alse Walewein, des heren gast,
6072[regelnummer]
Ende dede sijn ors zadelen vast
 
Ende vort bringhen in dat hof.
 
(het fragment breekt af)Ga naar voetnoot65

Terwijl de eerste twee teksten (de prozavertaling en Lanceloet) slechts even bij de ridders stilstaan om vervolgens de toebereidselen van de jonkvrouwe te beschrij-

[pagina 17]
[p. 17]

ven, gaat Lantsloot in detail in op de preparatieve handelingen van de heren. Waleweins voorbereidingen krijgen daarbij speciale aandacht. Aangezien er niet meer tekst bewaard gebleven is, valt niet te zeggen of Lantsloot ook de opmaak en aankleding van de jonkvrouwe nog beschreef.

Hoewel de drie vertalingen verschillende Oudfranse versies tot grondtekst hadden, is het, zoals Lie en Van Oostrom hebben laten zien, zeer onwaarschijnlijk dat de verschillen tussen Lantsloot enerzijds en de prozavertaling en Lanceloet anderzijds louter en alleen voortgekomen zijn uit het gebruik van verschillende versies van de Oudfranse voorbeeldtekst.Ga naar voetnoot66 De verklaring daarvoor is veeleer gelegen in het feit dat de Lantsloot-dichter zijn Oudfranse voorbeeld bewerkte, terwijl de beide andere dichters een vertaling leverden.Ga naar voetnoot67 De dichter van Lantsloot brengt bij het overzetten van de tekst naar eigen inzicht tal van wijzigingen aan, hij legt andere accenten en presenteert een uitgebreidere - zoals in het bovenstaande voorbeeld - of juist beknoptere weergave van de Oudfranse tekst. Tegenover deze bewerker staat de auteur van de prozavertaling, die zich tot doel stelde de Lancelot en prose zo getrouw mogelijk in het Middelnederlands over te zetten en daarbij ook qua vorm bij het origineel aansluiting zocht. De Lanceloet-dichter beoogde eveneens een woordelijke vertaling van het origineel te geven. Hij gebruikte daarbij echter geen proza, maar gepaard rijmende verzen, net als de Lantsloot-dichter. De eisen van rijm en metrum noodzaakten hem geregeld enigszins van zijn voorbeeldtekst af te wijken. Daarenboven bracht hij hier en daar kleine inhoudelijke wijzigingen aan, die niet aan de verstechnische beslommeringen toe te schrijven zijn.Ga naar voetnoot68

De receptie van de Lancelot en prose in de Nederlanden heeft - op zijn minstGa naar voetnoot69

[pagina 18]
[p. 18]

- twee vertalingen en één bewerking opgeleverd.Ga naar voetnoot70 Zoals de dichters van de drie teksten elk een standpunt innemen wat betreft de prozavorm van de Oudfranse tekst, doen zij dat mogelijkerwijs ook ten opzichte van de andere innovatie-bij-uitstek van de Lancelot en prose, het entrelacement. In zijn fundamentele studie over de bewerkingstechniek van de Lantsloot-dichter merkt Van Oostrom over diens ingrepen met betrekking tot de verhaalstructuur op: ‘Dergelijke compositorische herordeningen in Lantsloot hebben, voor zover de overgeleverde tekstfragmenten ons kunnen tonen, geen betrekking op de structurele hoofdlijnen van de roman: daarin volgt de Middelnederlandse auteur - per saldo niet meer dan een bewerker - zijn origineel getrouw. Van wijzigingen in de verhaalcompositie kan in Lantsloot eigenlijk slechts sprake zijn binnen het overzienbare kader van een veel kleiner tekstgedeelte.’Ga naar voetnoot71 De extra aandacht die Lantsloot in het bovenstaande voorbeeld - in afwijking van het Oudfrans - aan de zich gereedmakende ridders schenkt, zou als zo'n compositorische wijziging op kleine schaal kunnen gelden, wanneer we er zeker van konden zijn dat de Lantsloot-dichter zich hier tot het toernooibegin op de ridders zou concentreren, ten koste van de jonkvrouwe. Tot de verteltechnische ingrepen die Van Oostrom onder de noemer ‘verstrakking’ beschreef, behoort namelijk ook het afzwakken van ‘een al te flitsende compositie’ in de voorbeeldtekst: ‘Lantsloot houdt zo lang mogelijk één figuur aaneengesloten in beeld.’Ga naar voetnoot72 Het afbreken van het fragment maakt het echter onmogelijk vast te stellen of de Lantsloot-dichter daadwerkelijk de overgang naar de jonkvrouwe achterwege liet. Van Oostroms voorbehoud betreffende de onvolledige overlevering (zie boven) is zeker op zijn plaats: inzicht in de wijze waarop de Lantsloot met de entrelacement-structuur van de Lancelot en prose omgaat is slechts te bereiken voor zover de overlevering in onregelmatige brokstukken dat toelaat. Als slotsom op deze plaats kan gelden: ‘Deze Middelnederlandse auteur neemt [juist] een gereserveerde houding in tegenover de op complexiteit gerichte structuurprocédé's.’Ga naar voetnoot73

Terwijl de fragmentarische overlevering het onderzoek van het entrelacement in Lantsloot belemmert, maar niet verhindert, maakt het feit dat van de prozavertaling slechts twee bladen bewaard zijn gebleven het onmogelijk de verwerking van de vertelwijze in deze vertaling te bestuderen. De overgeleverde fragmenten bevatten bijvoorbeeld geen enkele overgangsformule. Geen van de door Lie geconstateerde wijzigingen van de vertaler is van belang voor de verhaalstruc-

[pagina 19]
[p. 19]

tuur.Ga naar voetnoot74 Vol ontzag lijkt de prozavertaler zijn voorbeeld zo getrouw mogelijk te volgen, qua inhoud èn qua vorm. Het is daarom aannemelijk dat hij ook de compositie van de Oudfranse tekst integraal en onvoorwaardelijk overnam. De zeer beperkte tekstoverlevering van de prozavertaling levert een te gering areaal voor vruchtbaar onderzoek op het gebied van de entrelacement-vertelwijze. De tekst zal dan ook verder buiten beschouwing gelaten worden.

Wat betreft de overlevering is de situatie bij de Lanceloet rooskleuriger. De bewaard gebleven tekst vormt een vrijwel aaneengesloten geheelGa naar voetnoot75, dat correspondeert met het laatste deel van de Lancelot en prose, de zogenoemde ‘Préparation à la Queste’.Ga naar voetnoot76 De Lanceloet beschrijft een langdurige zoektocht naar de verdwenen Lanceloet, waaraan een vijftiental Tafelronderidders deelneemt. Een aantal gebeurtenissen tijdens deze queeste bereidt de Queeste van den Grale voor; onder andere wordt de uiteindelijke Graalheld, Galaät, in dit tekstgedeelte door Lanceloet verwekt. Nadat de zoektocht is volbracht, wordt beschreven hoe Lanceloets conflict met koning Claudas, dat nog uit het begin van de Lancelot en prose stamt, in het voordeel van Lanceloet en de zijnen beslist wordt.

Wanneer we spreken van de Middelnederlandse Lanceloet dient te worden aangetekend dat in deze tekst eigenlijk twee lagen onderscheiden moeten worden. De overgeleverde tekst in de Lancelotcompilatie is gebaseerd op een eerdere vertaling van de Lancelot-trilogie. In hoeverre de compilator deze Vlaamse vertaling ongewijzigd heeft overgenomen is moeilijk te achterhalen. Waarschijnlijk weerspiegelt de compilatie-tekst de oorspronkelijke vertaling getrouw. Wij zullen daarvan uit moeten gaan, omdat de compilatie-versie het enige is dat ons van de oorspronkelijke Lanceloet rest. In ieder geval is het uitgesloten dat de compilator de basisvertaling evenzeer bekortte en wijzigde als de episodische Arturromans

[pagina 20]
[p. 20]

die hij in het raamwerk van de Lancelot-Queste-Mort Artu-vertaling invoegde.Ga naar voetnoot77 Aangezien de vertaler ernaar streefde de Oudfranse tekst zo getrouw mogelijk in Middelnederlandse verzen om te zetten, is het aannemelijk dat hij ook wat betreft de entrelacement-vertelwijze de Lancelot en prose op de voet volgde. Onder de geconstateerde verschillen tussen de Lanceloet en de voorbeeldtekst, waarvoor de vertaler verantwoordelijk is, zijn geen ingrijpende wijzigingen op het gebied van de verhaalcompositie te vinden.Ga naar voetnoot78 De activiteiten van de Lanceloet-vertaler, die currente calamo vertaaldeGa naar voetnoot79, spelen zich af op het niveau van woorden en versparen, niet op dat van verhaaldraadsegmenten of episoden. Op het eerste gezicht lijkt er dus weinig te onderzoeken op het gebied van de entrelacement-structuur in deze vertaling-in-verzen. Toch zal deze studie zich daar in hoofdzaak op concentreren, zoals in paragraaf 4 uiteengezet zal worden.

Op het niveau van de compilatie-tekst van de Lanceloet ligt één van de meest intrigerende problemen van de Nederlandse Arturistiek: de invoeging van zeven Arturromans in het kader van de Lancelot-Queste-Mort Artu-vertaling. Tussen de Lanceloet en de Queeste van den Grale zijn twee romans ingepast, tussen Queeste en Arturs Doet vijf. Bij de invoeging van de teksten in de Lanceloet-trilogie heeft het entrelacement ongetwijfeld een rol gespeeld, hoewel nog lang niet duidelijk is welke. Heeft de afwisseling van de verhaaldraden van Lanceloet en Walewein de volgorde en compositie van de ingevoegde romans bepaald?Ga naar voetnoot80 Bewijst de toevoeging van overgangsformules en extra verhaaldraden dat de compilator ‘applique, d'une façon créatrice et parfois même brillante, le procédé narratif des romans en prose à des romans moyen-néerlandais en vers’, zoals Gerritsen en Van Oostrom stellen?Ga naar voetnoot81 Deze reeds gestelde (en voor een deel ook beantwoorde) vragen zijn nog uit te breiden met een aantal nieuwe, waarvan de belangrijkste is: in hoeverre heeft de compilator bij de invoeging van de romans rekening gehouden met de wetmatigheden en structuurprincipes van de entrelacement-vertelwijze? Met andere woorden, heeft het inpassen van zeven Arturromans in de Lancelot-Queste-Mort Artu-vertaling een naadloos geheel opgeleverd?

[pagina 21]
[p. 21]

Om deze vraag - en daarmee ook de andere - te kunnen beantwoorden, is inzicht in de wijze waarop het entrelacement werkt een eerste vereiste. Wanneer we weten hoe de entrelacement-structuur in de Lanceloet-Queeste-Arturs doet in elkaar steekt, kunnen we onderzoeken of en hoe de compilator van de mogelijkheden die deze verhaalstructuur bood gebruik maakte. Aangezien de versvertaling naar alle waarschijnlijkheid de structuur van de Oudfranse voorbeeldtekst ongewijzigd overnam, lijkt deze kennis eenvoudig te verwerven. Hoewel het entrelacement in de Lancelot-Queste-Mort Artu veelvuldig onderzocht is (zie par. 2), kan de wetenschappelijke literatuur de gewenste informatie echter niet leveren. Met name het met de Lanceloet corresponderende gedeelte van de Lancelot en prose is in het eerdere onderzoek zelden aan de orde gekomen. Bovendien hebben de onderzoekers niet of nauwelijks systematisch onderzocht hoe de entrelacementvertelwijze werkt. Het fundament van romanistisch onderzoek voor de bestudering van het entrelacement in de Lanceloet ontbreekt.

4. Methode en opzet

De kenmerkende manier waarop in de Lancelot en prose het verhaal van Arturs rijk en de Graal gepresenteerd wordt, bepaalt in hoge mate het gezicht van de roman. Hetzelfde geldt voor de Middelnederlandse Lancelot-teksten, die naar het zich laat aanzien deze vertelwijze zonder ingrijpende wijzigingen hebben overgenomen. Vanwege de fragmentarische overlevering kunnen we ons hiervan bij de Lantsloot en bij de prozavertaling slechts een onvolledig en beperkt beeld vormen. Bij de Lanceloet liggen de zaken anders: van deze woordelijke vertaling is ongeveer een derde deel integraal overgeleverd. In dit aaneengesloten stuk tekst kunnen we het entrelacement op de voet volgen in al zijn verwarrende verwikkelingen.

Aangezien de entrelacement-structuur voor de moderne lezer ondoorzichtig is, kan de editie van de Lanceloet eigenlijk niet zonder een inleiding die de gebruiker helpt zijn weg te vinden door het narratieve labyrint van de tekst. Deze studie beoogt die functie te vervullen en onder andere te laten zien welke wegwijzers het middeleeuwse - en dus ook het moderne - publiek tot zijn beschikking had om het ingewikkelde verhaal te volgen en te overzien. Het is de bedoeling enerzijds te demonstreren hoe het entrelacement werkt, welke wetmatigheden en structuurprincipes te onderkennen zijn enzovoort, en anderzijds te beschrijven welke rol het entrelacement speelt bij de presentatie van de thematiek van dit verhaalgedeelte. Daarbij vormt de Middelnederlandse vertaling het onderzoeksobject en niet het Oudfranse origineel.

De Lanceloet is een woordelijke vertaling; qua inhoud en structuur weerspiegelt de tekst het ‘Préparation à la Queste’-gedeelte van de Lancelot en prose getrouw. Juist omdat de Lanceloet een woordelijke vertaling geeft en wat betreft de vertelwijze niet of nauwelijks eigen inbreng vertoont, is het toegestaan om de Middelnederlandse tekst als uitgangspunt te nemen voor de beschrijving van het entrelacement in dit tekstgedeelte. Wanneer men ervan uitgaat dat de Middelnederlandse en de Oudfranse grondtekst wat de entrelacement-structuur betreft congruent zijn, is het niet noodzakelijk het onderzoekterrein van de Middelneder-

[pagina 22]
[p. 22]

landse Lancelotromans te verruilen voor dat van de Lancelot en prose.Ga naar voetnoot82 Op deze manier is de beschrijving van het entrelacement in de Lanceloet hoofdzaak, zoals passend is voor een studie in deze reeks. Vanzelfsprekend zal de voorbeeldtekst, die de entrelacement-structuur aanleverde, daarbij voortdurend betrokken worden. Terwijl de schijnwerper gericht wordt op de vertaling, zal er ook licht vallen op de Lancelot en prose. De beschrijving van de entrelacement-structuur in de Middelnederlandse tekst is grotendeels overdraagbaar op die van het Oudfranse origineel.Ga naar voetnoot83 Vanuit deze optiek spreekt het vanzelf dat de aandacht niet primair uitgaat naar de verschillen tussen vertaling en grondtekst. De nadruk zal liggen op het beschrijven van zaken als de afwisseling van verhaaldraden en de thematische lading daarvan, de plaats en functie van de overgangsformules en de tijd- en ruimte-structuur; zaken waarbij de overeenkomsten tussen Oudfrans en Middelnederlands veel meer in het oog springen dan de geringe verschillen.

Bij de beschrijving van de entrelacement-structuur van de Lanceloet zullen het verteltechnische en het thematische aspect van de vertelwijze in aparte hoofdstukken behandeld worden. Hoewel beide aspecten natuurlijk nauw met elkaar

[pagina 23]
[p. 23]

samenhangen, is het zinvol eerst en afzonderlijk het ‘hoe’ van het entrelacement te bekijken (hoofdstuk 2 ‘Verteltechniek’), om daarna het accent te leggen op ‘wat’ en ‘waarom’ (hoofdstuk 3 ‘Thematiek’). Het afsluitende vierde hoofdstuk is gewijd aan het entrelacement in de Lanceloet en in de Lancelotcompilatie.

Aangezien het zeker niet in de bedoeling ligt de beschrijving van het entrelacement in de Lanceloet te laten verworden tot een beredeneerde samenvatting van de inhoud van de tekst, is het van belang een beknopt overzicht van de verhaalinhoud te verschaffen, alvorens tot die beschrijving over te gaan. Dit inleidende hoofdstuk wordt daarom besloten met een synopsis van de Lanceloet.

5. Samenvatting van de Lanceloet

5.1. Korte inhoud van het voorafgaandeGa naar voetnoot84

In Gaule verovert koning Claudas ook de laatste burcht van koning Ban, één van Arturs leenmannen overzee. Ban vlucht met vrouw en kind, maar sterft onderweg bij de aanblik van de verwoesting van zijn kasteel. Zijn zoon wordt op hetzelfde moment door de fee Niniane ontvoerd. Zij voedt hem op, en later ook zijn neven Bohort en Lionel, in een geheimzinnig rijk dat zich onder de illusie van een meer verschuilt. Op achttienjarige leeftijd wordt Lancelot door de fee naar Arturs hof gebracht om daar ridder te worden. De jongeling, die zijn eigen naam nog niet kent, vat terstond een hartstochtelijke liefde op voor Guenièvre, Arturs echtgenote. Al zijn daden zullen door haar worden geïnspireerd. Terwijl het hof heel langzaam via een aantal zoektochten meer te weten komt over de raadselachtige, veelbelovende, jonge ridder, maakt Lancelot, die bij zijn eerste grote succes te weten is gekomen hoe hij heet, naam als ridder. Hij toont zijn toewijding aan de koningin door haar alle ridders die hij verslaat te zenden. In een gesprek waarin zij alle voor haar verrichte daden de revue laat passeren, bekent Lancelot haar zijn liefde. De liefdesrelatie wordt gestimuleerd door Niniane en door Galehaut, één van Arturs vijanden, die omwille van Lancelots vriendschap vrede met de koning sloot.

De verhouding tussen Lancelot en Guenièvre ontwikkelt zich pas tot daadwerkelijk overspel als Artur buitenechtelijke contacten onderhoudt met de Schotse schone Camille. De koning wordt daarbij gevangengenomen en uiteindelijk door Lancelot bevrijd. Daarna wordt Lancelot lid van de Ronde Tafel. Vermoedend dat hij bij zijn huwelijk het slachtoffer is geweest van een persoonswisseling verstoot Artur zijn echtgenote ten faveure van de ‘fausse Guenièvre’. De koningin verblijft dan lange tijd ‘comme une soeur’Ga naar voetnoot85 met Lancelot in Galehauts rijk. Wanneer de paus Arturs rijk in de ban doet vanwege de verstoting van

[pagina 24]
[p. 24]

de rechtmatige vorstin krijgt de koning berouw. Op aandringen van Lancelot keert Guenièvre naar haar echtgenoot terug. De liefdesrelatie kan alleen in het verborgene standhouden; in de openbaarheid heeft zij geen bestaansrecht. Alleen Lancelots neven Bohort en Lionel, die de gelieven waar mogelijk helpen, zijn op de hoogte.

De geheime liefde voor de koningin beheerst Lancelots leven volledig. Wanneer hij door Morgaine (Arturs halfzuster, die het overspel wil blootleggen) in de waan gebracht wordt dat de koningin hem bedriegt, wordt Lancelot tijdelijk waanzinnig. Niniane geneest hem. Galehaut ziet in dat hun vriendschap altijd voor Lancelots liefde zal moeten wijken, en sterft. Wanneer de koningin door Meleagant ontvoerd wordt, is Lancelot degene die er alles voor over heeft om haar te vinden, zelfs - na een korte aarzeling - een rit op de schandekar. Hij is uiteindelijk succesvol en niet zijn medezoeker Gauvain. De laatstgenoemde brengt tenslotte de koningin terug naar het hof; Lancelot is door Meleagant, tegen wie hij nogmaals om de koningin moet duelleren, gevangengezet. Aan het hof heft Bohort het stigma van de schandekar op: hij bewerkstelligt dat iedereen, zelfs Artur, in de kar plaatsneemt. Lancelot - inmiddels weer vrij - verslaat ten overstaan van Artur en de zijnen Meleagant en onthoofdt hem.

Na verslag te hebben uitgebracht van zijn avonturen, verlaat hij het hof weer, net als Bohort. Zij beleven verscheidene avonturen. Bohort verwekt een zoon bij de dochter van koning Brangoire. Hij wordt verleid tot de belofte de koningin te zullen ontvoeren. Lancelot komt bij twee personages in het krijt te staan: hij belooft een bejaarde jonkvrouwe, die hem de weg wijst naar een opponent, haar te zullen volgen als zij dat vraagt en leent de wapenrusting van een ridder (Grifon) tegen de belofte dat de ridder eens zijn wapenrusting op mag eisen. Al deze beloftes hebben gevolgen in het laatste deel van de Lancelot, de ‘Préparation à la Queste’, waarvan het overgeleverde gedeelte van de Lanceloet de vertaling is.

5.2. De LanceloetGa naar voetnoot86

Tijdens een jachtpartij op de achtste dag na Pinksteren poogt een huilende ridder (Bohort incognito, zie boven) de koningin te ontvoeren. Drie van haar begeleiders - Keye, Sagrimor en Dodineel - worden door hem uit het zadel gestoten. De vierde, Lanceloet, maakt zich op voor het beslissende tweegevecht als de bejaarde jonkvrouwe (zie boven) tussenbeide komt. Zij verzoekt Lanceloet haar te volgen en staat hem ternauwernood toe de koningin te verdedigen. Lanceloet steekt de aanvaller van zijn paard en redt zo zijn geliefde. Hij raakt daarbij ernstig gewond

[pagina 25]
[p. 25]

in zijn zij, maar rijdt toch de oude jonkvrouwe achterna. Met haar overgebleven begeleiders en de gewonde ridder gaat Genevre naar ‘der elvinnen fonteine’. Sagrimor en Dodineel worden op eten uitgestuurd. Nadat hun wegen zich gescheiden hebben, belanden zij beide in gevangenschap.

Lanceloet ontmoet Griffoen (zie boven: Grifon) en staat hem zijn wapenrusting af, alvorens de ‘quene’ weer te volgen. Griffoen draagt het afgehouwen hoofd van een verslagen ridder aan zijn zadelknop mee. Dit zorgt voor grote opschudding als hij even later de koningin en haar gezelschap tegenkomt. Zij vreest dat deze ridder in Lanceloets wapenrusting haar minnaar verslagen heeft en zijn hoofd als trofee meevoert. Keye wordt op onderzoek uitgestuurd, maar Griffoen overwint hem. Hij neemt de Arturridder gevangen, zodat de koningin van verder nieuws verstoken blijft. Terwijl Lanceloet en zijn leidsvrouwe onderdak vinden op een plaats waar zij zullen verblijven tot Lanceloet hersteld is, keert Genevre met de gewonde ridder ontredderd naar het hof terug.

Zij vertelt Artur en de anderen van haar belevenissen. Haar vermoeden dat Lanceloet dood is, doet Walewein besluiten met negen andere ridders op queeste te gaan om zekerheid omtrent Lanceloets lot te verkrijgen. De tien zoekers blijven bij elkaar tot zij bij het zwarte kruis komen. De voorgeschiedenis van dit monument wordt verhaald.Ga naar voetnoot87 Nadat uit een gebroken-zwaard-test gebleken is, dat geen van de tien de uitverkoren Graalheld is, gaat de groep uiteen. De afspraak is dat zij elkaar na een week weer treffen. Gedurende deze week worden Keye, Sagrimor en Dodineel bevrijd door respectievelijk Aglovael, Walewein en Hestor, zodat op de afgesproken dag dertien ridders samenkomen. Aangezien geen van hen iets over Lanceloet vernomen heeft, besluit men tot een hernieuwde opsplitsing, teneinde elk afzonderlijk de zoektocht te hervatten.

Walewein bereikt, na samen met Hestor tevergeefs geprobeerd te hebben een avontuur te volbrengen dat aan de Graalheld voorbestemd is, de Graalburcht. Zijn oneerbiedige reactie op de verschijning van de Graal is er de oorzaak van dat hij de volgende morgen na een avontuurlijke, maar onaangename nacht weinig eervol uit het kasteel verwijderd wordt. Op zoek naar Lanceloet beleven Hestor, MordretGa naar voetnoot88, Agravein, Gurreës en Gaheret tal van avonturen, die hoofdzakelijk het redden en helpen van jonkvrouwen betreffen. Zij vernemen geen nieuws over Lanceloet. Gaheret bevrijdt zijn broers Gurreës en Agravein, die door Sornahan gevangengenomen zijn. Gedrieën staan zij hertog Cales bij in de strijd tegen zijn zoons.Ga naar voetnoot89

Lioneel arriveert aan het verontrust afwachtende hof. Men licht hem in

[pagina 26]
[p. 26]

omtrent de gebeurtenissen. Hij herkent zijn broer Bohort in de gewonde ridder, die daar al zes weken verpleegd wordt. De koningin kan haar zorgen nu met hen delen. Na een onheilspellende droom waarin zij Lanceloet verstoot, stuurt zij een boodschapster naar Nimiane in het land van Gaule. Wanneer Bohort en Lioneel het hof verlaten, geeft zij de eerstgenoemde een ring mee voor Lanceloet, met de boodschap haar zo snel mogelijk op te zoeken.

Lanceloet helpt twee jonkvrouwen en stuurt daarna één van hen naar het hof met de boodschap dat hij gezond en wel is. Kort daarop drinkt hij van een vergiftigde bron. Voor zijn leven wordt gevreesd, maar in zijn gezelschap is een jonkvrouwe die in staat blijkt hem te genezen. Hij is aan de beterende hand als Lioneel en Bohort ter plaatse aankomen. Lioneel wordt met het laatste nieuws naar Genevre gestuurd, terwijl Bohort zijn weg vervolgt. De koningin en Lioneel weten Artur ertoe te brengen een groot toernooi te organiseren om alle uitgetrokken ridders - en vooral Lanceloet - naar het hof terug te lokken. Bij Lioneels terugkomst blijkt Lanceloets toestand ten kwade gekeerd: de jonkvrouwe is ziek van liefde voor hem en daardoor niet langer in staat hem te verzorgen. Via Lioneels bemiddeling staat de koningin Lanceloet toe de liefde van de jonkvrouwe te beantwoorden. Lanceloet bezweert de jonkvrouwe dat zij de enige jonkvrouwe is waarvan hij houdt. Hij stelt met nadruk dat deze uitspraak alleen betrekking heeft op jonkvrouwen en niet op vrouwen, aangezien hij zijn liefde voor de koningin niet wil verloochenen. Zij belooft dan om zijnen wille maagd te zullen blijven en geneest hem.

De bejaarde jonkvrouwe voert Lanceloet en Lioneel vervolgens naar Cales' zoons. In de strijd verslaan zij Waleweins broers. Daarna belandt Lanceloet via een kortstondige gevangenschap en een toernooi (waarin hij onder andere Mordret overwint) op het Graalkasteel bij koning Pelles. Hij slaagt, waar Walewein faalde: de Graal spijzigt hem net als de andere aanwezigen. In tegenstelling tot Walewein brengt hij de nacht niet temidden van angstwekkende avonturen in de Graalburcht door. Onder het voorwendsel dat Genevre er overnacht, lokt men hem naar een naburig kasteel. Hij wordt met behulp van een toverdrank in de waan gebracht met de koningin naar bed te gaan, terwijl hij in werkelijkheid met Pelles' dochter slaapt. Hij verwekt bij haar Galaät, de toekomstige Graalheld. Nadat hij de volgende morgen het bedrog ontdekt heeft, vertrekt Lanceloet diep bedroefd. Hij hoort dat Hestor zijn (half)broer is en weet de jonkvrouwe die hem genezen heeft voor verkrachting te behoeden, alvorens hij verstrikt raakt in een magische dans.Ga naar voetnoot90

Ywein ontmoet Bohort en wordt op de hoogte gebracht van het komende toernooi en van het laatste nieuws over Lanceloet. Hij ontketent de destructieve

[pagina 27]
[p. 27]

reus Maunduit, die daardoor in staat is het schrikbewind over zijn gebied te hervatten. Zijn onderdanen nemen Ywein gevangen, teneinde hem aan Maunduit te kunnen uitleveren. Bohort belandt op Corbenic (het Graalkasteel) en ziet de Graal, waarvan hij zeer onder de indruk is. Men bespaart hem de overnachting in het paleis der avonturen, die Walewein eerder moest ondergaan. Walewein ontmoet de jonkvrouwe die Lanceloet heeft genezen. Zij vertelt hem onder andere over het toernooi en over Lanceloet.

De betovering van de dans wordt door Lanceloet verbroken. Na een korte gevangenschap, waaruit hij - zoals gebruikelijk - door een jonkvrouwe bevrijd wordt, maakt hij zich op om naar het toernooi te Kameloet te gaan. Via een brief verneemt hij van de koningin dat de ridders van de Tafelronde van plan zijn zich tegen hem te keren om zijn ridderlijke kwaliteiten op de proef te stellen. Vermomd als rode ridder verslaat Lanceloet op het toernooi de andere Tafelronderidders (waaronder Walewein en Bohort), alvorens zich bekend te maken. Artur laat de avonturen van Lanceloet en de teruggekeerde zoekers te boek stellen.Ga naar voetnoot91 Tijdens zijn verblijf aan het hof bloeit de liefde weer op tussen Lanceloet en de koningin, die in een gesprek met de jonkvrouwe die Lanceloet heeft genezen vastgesteld heeft dat hij haar uiteindelijk toch niet ontrouw geweest is. Al snel verlaat Lanceloet het hof echter weer. Net als Bohort, Gaheret, Bandamagus en Walewein gaat hij op zoek naar de ridders die niet van de Lanceloet-queeste zijn teruggekeerd (o.a. Lioneel, Hestor, Ywein).

Lanceloet c.s. bevrijden Ywein en gaan daarna uit elkaar. Lanceloet verslaat Terquijn, die een aantal van de gezochte ridders gevangen houdt. Hij laat de bevrijding van deze gevangenen aan zijn metgezel Gaheret over en zet de queeste onmiddellijk voort. Daardoor ontgaat hem dat het merendeel van de gezochten door Gaheret in Terquijns kerker aangetroffen wordt. Een jonkvrouwe doet Lanceloet in Morguweyns handen vallen. Zij zal hem gedurende twee winters en een zomer gevangen houden. In deze periode schildert Lanceloet het beeldverhaal van zijn liefde voor Genevre op de wanden van zijn verblijf. Morguweyn beseft dat deze afbeeldingen haar in staat stellen Artur van het overspel op de hoogte te brengen. Terwijl Lanceloet gevangen zit, dolen de queesteridders rond. Bij een eerste plenaire ontmoeting (op Allerheiligen) blijken alleen Bohort en Lanceloet te ontbreken. Men maakt een nieuwe afspraak en gaat hen zoeken. Slechts drie ridders komen op de afgesproken dag samen. Weer wordt de zoektocht hervat.

Na anderhalf jaar ontsnapt Lanceloet op een zondag in mei. Hij hoort over het avontuur van de ‘verbodene berch’Ga naar voetnoot92 en gaat daarheen om de ridder te bevechten, die daar als uitdager optreedt. Deze is volledig aan hem gewaagd. Het gevecht eindigt wanneer Lanceloet het zwaard van zijn tegenstander herkent als dat van Bohort en naar diens naam informeert. Bohort maakt zich bekend. Incognito heeft hij een groot aantal Tafelronderidders verslagen en gevangengezet, zonder van hun identiteit op de hoogte te zijn. Deze ridders worden nu vrijgelaten. Lanceloet verlaat de groep en beleeft een avontuur waarin hij - zoals

[pagina 28]
[p. 28]

al vaker geschiedde - geconfronteerd wordt met het feit dat hij vanwege zijn overspelige liefde niet succesvol zal kunnen zijn in de Graalqueeste. Hij verneemt dat Pelles' dochter bevallen is van een zoon en vermoedt dat hij de vader van het kind is. Lanceloet geneest een gewonde ridder die alleen door de beste ridder van de wereld genezen kan worden.

Artur roept voor Pinksteren een grote hofdag uit. De koningin hoort dat koning Claudas in Gaule haar boodschapster (zie p. 26) gevangen nam. Zij verzoekt om haar vrijlating, maar wordt door hem grovelijk beledigd. De verspreide ridders maken zich op om naar het hof te gaan, waar zij later - na tal van avonturen - zullen binnendruppelen. Lanceloet en Mordret trekken enige tijd samen op. Zodoende is Lanceloet getuige van de confrontatie van Mordret met een kluizenaar, die hem voorspelt dat hij zijn vader (d.w.z. Artur, en niet koning Lot, zoals Mordret tot op dat moment dacht) zal doden en dat hij de Tafelronde ten onder zal doen gaan. Bohort en Lanceloet reizen enige tijd samen. Hun wegen scheiden, waarna Bohort nogmaals te Corbenic komt. Ditmaal overnacht hij wel in het ‘paleys van avonturen’.Ga naar voetnoot93 Hoewel hij het er veel beter afbrengt dan Walewein, slaagt Bohort er niet in de avonturen te beëindigen. Bohort gaat vervolgens naar het hof. Lanceloet heeft ondertussen Keye gered van een aantal belagers. Na hun gezamenlijke overnachting trekt hij per ongeluk Keyes wapenrusting aan. Aldus vermomd overwint hij een aantal Tafelronderidders (waaronder Walewein en Hestor). Wanneer hij bemerkt wie hij voor zich gehad heeft, vlucht hij vertwijfeld.

Op Pinksterdag arriveert Lanceloet als laatste aan het hof, zodat nu eindelijk iedereen weer herenigd is.Ga naar voetnoot94 De koningin vertelt haar geliefde hoe zij door Claudas, Lanceloets erfvijand (zie p. 23), beledigd is. Men maakt zich dan op voor een oorlog tegen deze koning. De avonturenverslagen van Lanceloet en de anderen worden door Arturs klerken vastgelegd. De oorlog op het vasteland, waaraan Lanceloet en Artur pas in tweede instantie zelf deel gaan nemen, mondt uit in een eclatante overwinning op Claudas en de Romeinen. Lanceloet weigert echter het koningschap over zijn erflanden op zich te nemen en ook zijn naaste verwanten - Bohort, Lioneel en Hestor - voelen er nog niet voor het ridderleven in te wisselen voor een bestuurlijke taak. Zij keren met Artur naar Engeland terug.Ga naar voetnoot95

De koning roept zijn vazallen op tot een groots Pinksterhof. Ook Pelles' dochter komt met haar zoontje Galaät naar Kameloet. Lanceloet wordt nogmaals zozeer misleid dat hij met haar naar bed gaat in de veronderstelling dat hij met de koningin slaapt. Ditmaal wordt hij door Genevre betrapt. Waanzinnig vlucht hij weg van het hof. Lioneel, Bohort en Hestor gaan hem onmiddellijk zoeken, weldra gevolgd door Walewein en 31 anderen. Aglovael zoekt Lanceloet gedurende twee jaar en belandt uiteindelijk bij zijn moeder en zijn broer Perchevael.

[pagina 29]
[p. 29]

Hij neemt Perchevael mee naar het hof, waar hij door Artur tot ridder geslagen wordt. Een jonkvrouwe voorspelt dat de jongeling één van de uitverkorenen is die de Graal zullen zien. Daarna begint ook Perchevael de queeste naar Lanceloet. Na een gevecht tegen Hestor, dat onbeslist eindigt, worden beide zwaargewonde ridders door de verschijning van de Graal genezen. Het verhaal schakelt over naar Lanceloet, wiens waanzin voortduurt.

De vertaling breekt dan af.Ga naar voetnoot96 Op dit punt wordt de Perchevael ingevoegd, gevolgd door de Moriaen. De Oudfranse tekst verhaalt hoe Lancelot uiteindelijk te Corbenic door de Graal genezen wordt. Lange tijd verblijft hij met Pelles' dochter op een nabijgelegen eiland, waar hij tenslotte door Hestor en Perceval gevonden wordt. Met zijn zoon keert hij naar Arturs hof terug. Galaät verblijft in een klooster nabij Kameloet, totdat hij daar op achttienjarige leeftijd zijn opwachting zal maken als de toekomstige en voorspelde Graalheld.Ga naar voetnoot97

5.3. Korte inhoud van het vervolg

De Queeste van den Grale beschrijft hoe de ridders van Arturs hof op zoek gaan naar de Graal, die eenmaal in hun midden verschenen is. Lanceloets zoon Galaät is voorbestemd het mysterie van de Graal als enige volledig te mogen aanschouwen. Bij zijn intrede in de Arturgemeenschap blijkt reeds dat hij uitverkoren is: zijn naam verschijnt op de enige nog lege plaats aan de Ronde Tafel en hij neemt ongestraft in dit ‘vreesselike sitten’ plaats.Ga naar voetnoot98 Wanneer de ridders eenmaal uitgetrokken zijn, blijkt dat hun succes dan wel falen samenhangt met hun levenswijze. Voor kuise en vrome ridders als Bohort, Perchevael en natuurlijk Galaät zijn er beproevingen, die zij met meer of minder moeite glansrijk doorstaan. Voor anderen is er slechts een doelloos ronddolen. Dat laatste is met name het geval bij werelds georiënteerde ridders, zoals Walewein. Deze verstokte zondaar ziet geen spoor van de Graal; het enige resultaat van zijn queeste is dat hij een aantal van zijn medezoekers doodt. Lanceloet daarentegen toont berouw voor zijn overspelige liefde en streeft een kuis en ascetisch bestaan na. Als beloning ziet hij tweemaal de Graalprocessie en mag hij enige tijd in Galaäts gezelschap doorbrengen. Het volbrengen van de Graalqueeste is weggelegd voor degenen die hun ridderschap volledig in dienst van God stellen. Zij behoren tot een nieuw soort ridderschap, de ‘chevalerie célestielle’. Bohort, Perchevael en Galaät, de vertegenwoordigers van het nieuwe ideaal, vinden de Graal uiteindelijk. Christus verschijnt dan aan hen en legt uit dat de Graal de schotel is, waaruit Hij bij het Laatste Avondmaal met zijn apostelen at. Hij draagt de gezellen op naar Serras te gaan. Daar aanschouwt Galaät het onuitsprekelijke Goddelijke mysterie in de Graal. Vervolgens wordt hij, de ridder Gods, in de hemel opgenomen en verdwijnt de Graal voor altijd van de aardbodem. Perchevael wordt daarna kluizenaar. Hij sterft twee jaar later. Bohort begraaft hem naast Galaät en begeeft zich

[pagina 30]
[p. 30]

naar Arturs hof om verslag te doen van het wonderbaarlijke Graalavontuur. Zijn verhaal wordt met de verslagen van de andere queesteridders te boek gesteld.

Op dit punt worden in de Lancelotcompilatie vijf romans ingevoegd: Die Wrake van Ragisel, de Roman van den Riddere metter Mouwen, de Roman van Walewein ende Keye, Lanceloet en het hert met de witte voet en de Roman van Torec.Ga naar voetnoot99

Arturs doet tenslotte beschrijft de ondergang van Arturs rijk. De liefde tussen Lanceloet en Genevre blijkt sterker dan het schuldbesef dat Lanceloet in de Queeste tot berouw bracht. De animositeit tussen Lanceloets clan enerzijds en Waleweins broers Agravein, Gurreës en Mordret anderzijds groeit. Agravein c.s. proberen (net als Morguweyn, die Artur Lanceloets muurschilderingen toont) het overspel aan de dag te brengen op een zodanige wijze dat Artur wel zal moeten reageren. Zij slagen er in de steeds onvoorzichtiger wordende gelieven te betrappen. Lanceloet weet te ontkomen aan zijn belagers, maar de koningin wordt in staat van beschuldiging gesteld en tot de vuurdood veroordeeld. Wanneer zij, begeleid door Waleweins broers, naar de brandstapel gebracht wordt, komt Lanceloet haar met de zijnen redden. Behalve Agravein en Gurreës vindt in de schermutseling bij deze geslaagde reddingspoging ook de - onschuldige - Gaheret de dood, en wel door Lanceloets hand. Walewein zweert zijn geliefde broer te zullen wreken.

Ook wanneer de koningin uiteindelijk door bemiddeling van de paus naar haar echtgenoot teruggekeerd is en haar geliefde verbannen is naar zijn gebieden op het continent, blijft de onverzoenlijke Walewein aandringen op oorlog tegen Lanceloet. Artur vertrouwt zijn koninkrijk toe aan Mordret en trekt ten strijde. De oorlog wordt beslist door een tweegevecht, waarin Lanceloet Walewein overwint en ernstig verwondt, maar diens leven spaart. Op de terugweg wordt Arturs leger geconfronteerd met dat van de Romeinen, die wederom verslagen worden.Ga naar voetnoot100 Dan bereikt Artur de boodschap dat Mordret van zijn afwezigheid gebruik gemaakt heeft om de macht te grijpen.

Teruggekeerd in zijn rijk maakt de koning zich op voor de strijd tegen zijn zoon. In een droom ziet hij hoe Fortuna haar rad draait en hem van zijn positie boven op dit ‘wiel van aventuren’ nederwerpt.Ga naar voetnoot101 De ondergang is onontkoombaar. In de strijd doodt hij tenslotte Mordret, die hem op zijn beurt dodelijk verwondt. Bijna alle Tafelronderidders sneuvelen. Artur laat Griflet het zwaard dat hij uit de steen trok bij de aanvang van zijn heerschappij, toevertrouwen aan een meer, waaruit een hand oprijst om het te ontvangen. Hij wordt door Morguweyn op een schip weggevoerd. Enkele dagen later vindt Griflet Arturs graf. De koning is dood. Lanceloet wordt ingelicht over de gebeurtenissen. Hij komt naar Logres en verslaat Mordrets beide zoons, die zich van Arturs rijk meester gemaakt hebben. Net als Genevre voor hem wijdt hij zich daarna aan God, totdat hij als kluizenaar sterft en door Bohort naast Galehaut begraven wordt.

voetnoot1
De versromans van Robert de Boron, de Roman de l'Histoire du Graal (ook wel Joseph d'Arimathie genoemd) en de Merlin, zijn volgens Struss na Chrétiens Conte du Graal vervaardigd. In deze romans wordt eveneens de verbinding gelegd tussen de Arturstof en de Graal, vgl. Struss 1978, p. 361-375; Frappier 1954b, p. 165-210; Ruh 1969, p. 167-196 en Micha 1978, p. 590-599, m.n. p. 592. Zie voor de Middelnederlandse vertaling van de proza-bewerkingen van De Borons romans, Jacob van Maerlants Historie van den Grale en Boek van Merline (ed.-Sodmann 1980).
voetnoot2
De Lancelot-Queste-Mort Artu is, samen met het voorwerk (de Estoire dou Saint Graal, de Estoire de Merlin en de Suite-Vulgate du Merlin) uitgegeven in S (Sommer 1979). Bovendien zijn er kritische edities van elk van de drie delen van de trilogie: Lancelot: M (Micha 1978-1983); La queste del Saint Graal: ed.-Pauphilet 1949; La mort le roi Artu: ed.-Frappier 1954a.
voetnoot3
De versromans van Robert de Boron (zie noot 1) worden al kort na hun vervaardiging in proza omgezet. Samen met de zogenoemde Didot-Perceval vormen zij de Robert de Boron-trilogie, die ook wel Perceval en prose genoemd wordt. Deze prozaroman is zeker een voorloper van de Lancelot en prose, vgl. Bogdanow 1978, p. 513; Struss 1978, p. 21-41 en Le Gentil 1959, p. 251-262. De Perlesvaus is niet met zekerheid te dateren; Bogdanow betoogt - niet geheel overtuigend - dat de roman na de Lancelot-Queste-Mort Artu geschreven is, zie Bogdanow 1978, p. 43-52; Frappier 1978a, p. 317-318 en p. 328-331; Payen 1963, p. 570-585; Nitze 1959, p. 263-273 en Baumgartner 1987, p. 167-168. In de versvoortzettingen van de Conte du Graal speelt de Graal een minder allesoverheersende rol dan in de prozaromans, vgl. Thompson 1959, p. 206-217; Payen 1978, p. 354-361; Frappier 1978a, p. 317 en 321-323 en Frappier 1978c, p. 502-512.
voetnoot4
Köhler 1962, p. 213-223. Zie ook Köhler 1970, p. 256 en vgl. Chaytor 1966, p. 83-89; Guiette 1967, p. 1-12; Knapp 1980, p. 601-605; Hanning 1985, p. 347-365; Haug 1985, p. 239-249 en Spiegel 1986.
voetnoot5
Köhler 1962, p. 216 en p. 218-219. Köhler besteedt vooral aandacht aan de opvattingen van de ‘geistliche Rigorismus’. Hij geeft niet precies aan of hij met deze aanduiding een bepaalde, zeer strenge, stroming binnen de geestelijkheid of een algemene geaccepteerde opvatting in geestelijke kring bedoelt.
voetnoot6
Zie Hanning 1985, p. 347-365. De Arturromans die aan de versvorm en aan het ongemaskeerd presenteren van fictie vasthouden, hebben geen ‘historischen Wahrheitsanspruch’, vgl. Köhler 1962, p. 220-221 en voor dit genre in het algemeen Schmolke-Hasselmann 1980 en Adams 1987.
voetnoot7
Zie voor de datering Frappier 1978c, p. 503; Frappier 1978d, p. 538; Lot 1931, p. 137-146 en Lot 1954, p. 125-140.
voetnoot8
Vgl. Poirion 1978, p. 76 en Hanning 1985, p. 348-349 en p. 352-353.
voetnoot9
Köhler 1962, p. 219 en 221. Vgl. ook Poirion 1978, p. 75 en Ruberg 1965, p. 113-115.
voetnoot10
Zie Haug 1978.
voetnoot11
Vgl. Van Oostrom 1981, p. 115-125.
voetnoot12
Vgl. Ruberg 1965 en Van Oostrom 1981, p. 97-125.
voetnoot13
Köhler 1962, p. 222.
voetnoot14
Vgl. Leupin 1982, p. 23-53 voor de ‘fiction transmissive’ in de vijfdelige prozacyclus. Zie ook par. 1 van hfst. 2.
voetnoot15
Hartman 1975, p. 111-120; Jantzen 1966, p. 99-101; Köhler 1962, p. 222.
voetnoot16
Lot 1954, p. 17-28.
voetnoot17
Villehardouin, La Conquête de Constantinople (ed.-Faral 1961), p. xiv-xvi en par. 229 - eind. Vgl. Joinville & Villehardouin, Chronicles of the Crusades (vert.-Shaw 1963), p. 87-160; Hartman 1975, p. 111-120; Chaytor 1966, p. 83 en p. 100 (Chaytor dateert de kroniek op 1213); Baumgartner 1987, p. 177 en Beer 1968.
voetnoot18
In enkele van Chrétiens eerdere romans is entrelacement in kiem aanwezig, vgl. Frappier 1969, p. 63-65; Frappier 1972, p. 348, noot 1 en Frappier 1978c, p. 503. Zie ook Baumgartner 1987, p. 177.
voetnoot19
Vgl. Frappier 1978a, p. 314-316 en Frappier 1978b, p. 342-348.
voetnoot20
Zie voor een nadere uitwerking van het begrip ‘verhaaldraad’ hfst. 2, par. 2. In enkele woorden kan een verhaaldraad als onderdeel van de entrelacement-compositie gedefinieerd worden als ‘de beschrijving van de belevenissen van één personage’.

voetnoot21
Thorpe 1980, p. 17-18. Vgl. ook Burns 1988, p. 152.
voetnoot22
Bruce 1928, p. 410. Zie ook Burns 1988, p. 152.
voetnoot23
Bruce 1928, p. 412. Vgl. ook bijv. Olschki 1928, p. 113: ‘Alle Spannungen und Verknüpfungen werden immer wieder durch retardierende, unterbrechende, komplizierende, ableitende, verwirrende Einschiebsel erzeugt, die die Handlung immer weiter ausdehnen, vervielfältigen, zersplittern, die Abenteuer nach allen Richtungen hin verästeln, ihren Sinn verdunkeln, ihren Ausgang aufschieben oder im Strudel der romanhaften Erfindungen verschwinden lassen.’
voetnoot24
Vgl. Bruce 1918-1919. In het eerste deel van dit artikelen-kwartet bespreekt Bruce op p. 241-243 de opvattingen van o.a. Paulin Paris, R. Heinzel, E. Wechssler, J. Weston, G. Gröber, E. Brugger.
voetnoot25
Lot 1954, p. 28.
voetnoot26
Lot 1954, p. 29-64.
voetnoot27
Zie voor de auteurskwestie ook Frappier 1954-55, p. 27-33 en Frappier 1972, p. 122-146 en p. 440-455.
voetnoot28
Pauphilet 1980.
voetnoot29
Frappier 1972.
voetnoot30
Pauphilet 1980, p. 162-163.
voetnoot31
Pauphilet 1980, p. 168.
voetnoot32
Frappier 1972, p. 347-348.
voetnoot33
Frappier 1972, p. 360. Frappier vergelijkt het handelingsverloop van de Mort Artu met dat van een klassieke tragedie (p. 361).
voetnoot34
Pauphilet had reeds geconstateerd dat de vertelwijze bij Villehardouin voorkomt, vgl. Pauphilet 1980, p. 163, noot 2, en Ruberg 1965, p. 133.
voetnoot35
Frappier 1972, p. 348, noot 1. Zie ook Baumgartner 1987, p. 175.
voetnoot36
Ryding 1971, p. 145. Vgl. ook Locke 1960, p. 17-18; Vinaver 1967, p. lxvi-lxvii; Vinaver 1971, p. 76; Janssens 1977, p. 118-119; Van Oostrom 1981, p. 1-2; Lie 1987, p. 11-13. Zie voor alternatieve metaforen Payen 1963, p. 572 en Vinaver 1970b, p. 146.
voetnoot37
Vinaver 1958, p. 513-526; Vinaver 1959, p. 8-16; Vinaver 1966; Vinaver 1967, p. lxiv-lxxiii; Vinaver 1970a, p. 147-153; Vinaver 1970b, m.n. hfst. vi: ‘La création romanesque’, p. 129-149; Vinaver 1971, m.n. p. 68-98 en Vinaver 1980, p. 126-140.
voetnoot38
Van Oostrom (1981, p. 185-6) vraagt zich af of Vinaver terecht een zo nadrukkelijk verband tussen de artes poeticae en het entrelacement legt: ‘Wij moeten hier dan ook wel tot de slotsom komen dat Vinavers rapprochement tussen entrelacement en artes poeticae weliswaar verleidelijk is, maar al met al toch uiterst speculatief.’ Vgl. Lie 1987, p. 12-13. J.D. Janssens uit vergelijkbare bedenkingen bij het werk van Ryding (dat hierna besproken zal worden) die in deze bij Vinaver aansluit, vgl. Janssens 1979-80, p. 296-318 en p. 47-48.
voetnoot39
Vgl. het hoofdstuk ‘Analogy as the dominant form’ in Vinaver 1971 (p. 99-122); Darrall 1972, p. 121-123 en Burns 1985.
voetnoot40
Vinaver 1971, p. 76.
voetnoot41
Vinavers standaardvoorbeeld betreft een gewonde ridder, die in Lancelots eerste avontuur een belangrijke rol speelt. Aan het begin van de roman duikt de verhaaldraad van de gewonde ridder af en toe op, dan verdwijnt hij echter voor lange tijd uit het gezicht tot hij - volgens Vinaver - zo'n achthonderd pagina's na zijn eerste optreden opeens weer tevoorschijn komt. Vgl. Vinaver 1959, p. 15; Vinaver 1966, p. 16; Vinaver 1970b, p. 135; Vinaver 1971, p. 82-83. In feite is de afstand tussen het eerste en laatste optreden van de gewonde ridder ‘slechts’ driehonderd pagina's, zie Lot 1954, p. 18.
voetnoot42
Vinaver 1971, p. 81. Zie voor de parallellen tussen de interlace-vorm in de beeldende kunst en de literaire tegenhanger daarvan vooral ook Leyerle 1967.
voetnoot43
Deze zinsnede is overgenomen uit de titel van Wackers 1980.
voetnoot44
Vergelijkbaar is Tuve 1966, m.n. hfst. 5 ‘Romances’, p. 335-436. Zij bekijkt de literatuur die direct voorafgaat aan Spensers Faerie Queene om vanuit dat kader dit werk beter te kunnen begrijpen. Zo kan zij de veroordeling van de structuur van deze tekst als onsamenhangend en warrig weerleggen door te laten zien dat Spenser op geraffineerde wijze gebruik maakt van een verteltechniek die hij uit de prozaromans kende, het entrelacement. Tuve doet bij haar beschrijving van de entrelacement-vertelwijze een aantal uitspraken (onder andere over het opwekken van spanning door het afbreken van verhaaldraden en over de samenhang tussen elkaar afwisselende verhaaldraden), die zij helaas niet onderbouwt of met voorbeelden staaft.
voetnoot45
Ruberg 1965.
voetnoot46
‘Schachtelung’ en ‘Verschränkung’ zijn de Duitse equivalenten voor de term entrelacement. De geciteerde zinsnede vormt de titel van paragraaf 1 van het hoofdstuk ‘Erzähltechnische und kompositorische Aspekte der Zeitbehandlung’. De paragraaf beslaat p. 129-135 van Ruberg 1965.
voetnoot47
Ruberg 1965, p. 129.
voetnoot48
Ruberg 1965, p. 133. Ruberg past het citaat enigszins aan, vgl. Köhler 1962, p. 222.
voetnoot49
Ryding 1971.
voetnoot50
Vgl. Haug 1971, p. 668-705 en Van Oostrom 1983, p. 10.
voetnoot51
Ryding geeft als voorbeeld Boccaccio's Filostrato: Boccaccio vertelt hier een verhaal dat Benoît de St. Maure door zijn Troje-roman heenvlocht. Uit de vijftiende eeuw stamt het voorbeeld bij uitstek voor deze werkwijze: Malory's Morte d'Arthur. Zie Ryding 1971, p. 154-161. Naast deze analyserende tendens blijft ook de neiging tot steeds omvangrijkere compilaties - ware summae van Arturstof - voortbestaan. In hs 112 van de Bibliothèque Nationale te Parijs, dat dateert uit het derde kwart van de vijftiende eeuw, wordt de Lancelot en prose met behulp van entrelacement samengevoegd met de Tristan en prose en enkele andere romans, vgl. Pickford 1960, p. 186-201.
voetnoot52
Chase heeft de studie van Rutledge niet in haar onderzoek kunnen betrekken. Zij geeft aan het slot van haar boek (p. 252-266) echter wel een kritische bespreking van Rutledge's dissertatie en herhaalt dat in Chase 1982-83, p. 234-241.
voetnoot53
Vgl. in dit verband ook Chase 1986, p. 407-420, waarin de zoektochten uit de hele Lancelot en prose onder de loupe genomen worden.
voetnoot54
Zie Chase 1982-83, p. 231.
voetnoot55
Rutledge 1974, p. 12-14, vgl. Chase 1982-83, p. 234-237.
voetnoot56
Rutledge 1974, p. 8-20.
voetnoot57
Rutledge 1974, p. 21-106.
voetnoot58
Zie het citaat op p. 8 (bij noot 31) en Pauphilet 1980, p. 168.
voetnoot59
Rutledge 1974, p. 107-123.
voetnoot60
Rutledge 1974, hoofdstuk iv ‘A hierarchical structure: The “Preparations for the Queste” (iv, 300 - V, 314)’, p. 124-148. Vgl. ook Baumgartner 1987, p. 178.
voetnoot61
Kennedy 1986. Als recente studie dient bovendien genoemd te worden Baumgartner 1987, waarin onder meer de rol van het entrelacement bij het scheppen van een ‘espacetemps romanesque’ aan de orde komt.
voetnoot62
Kennedy 1986, p. 274-291 bespreekt de cyclische Lancelot ‘From the Charrette to the end of the Agravain’. Het entrelacement komt daarbij niet ter sprake.

voetnoot63
Lie 1987, hoofdstuk v, p. 175-205. Deze vertaling wordt kortweg als ‘de prozavertaling’ aangeduid. Zie voor deze passage en de nog volgende citaten uit Lantsloot vander Haghedochte en Lanceloet ook Gerritsen 1988, p. 200-203.
margenoot+
ende
voetnoot64
Vgl. Jonckbloet 1846-1849 (afgekort J), vs. 3056-3061. Wat betreft de verzen 1-16263 van de Lanceloet en wat betreft het ‘Brusselse fragment’ wordt geciteerd uit en verwezen naar de nieuwe editie, waarbij de cursiveringen en de leesaanwijzingen overgenomen worden (zie hiervoor de ‘Handleiding’ op p. 207-214). De verschillende delen van de editie (waarvan de gemeenschappelijke titel luidt: Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling in verzen van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars...) zullen kortweg aangeduid worden als ‘Dl. iv’, ‘Dl. v’ en ‘Dl. vi’. Qua versnummering kan deze editie licht van J afwijken: tussen de nieuwe versnummering en die van J kan een verschil van ten hoogste drie verzen optreden.
voetnoot65
Lantsloot vander Haghedochte (ed.-Gerritsen 1987), afgekort Lantsloot of LH, vs. 6057-6073.
voetnoot66
Lie 1987, p. 51-57 (de hier besproken passage komt aan de orde op p. 54-55); Van Oostrom 1981, hfst. 1. De verschillende versies van de Lancelot vormen de hoofdstromen van de teksttraditie. Binnen elke versie kunnen verschillende redacties onderscheiden worden. De versies zijn voortgekomen uit ‘een bewerkingsproces, waarbij moet worden aangenomen dat de auteurs de bedoeling hadden de inhoud van hun origineel te wijzigen’ (Besamusca 1991, p. 17). Een redactie daarentegen is ‘het werk van een kopiist (of het resultaat van de werkzaamheid van een reeks elkanders afschriften kopiërende kopiisten) die de inhoud van het werk dat hij afschrijft niet heeft willen wijzigen. De afwijkingen van een kopiist zijn het gevolg van de onleesbaarheid van de grondtekst, van slordigheid, of van het streven de tekst van de legger in een ander dialekt om te zetten, te corrigeren, te moderniseren, of aan geëvolueerde verstechnische eisen aan te passen’ (Gerritsen 1963, Dl. i, p. 60).
voetnoot67
Vgl. voor de definitie van vertaling (‘traduction’) en bewerking (‘adaptation’), Gerritsen 1967, p. 34.
voetnoot68
Zie voor een studie van de vertaaltechniek van de Lanceloet-dichter Besamusca 1991, p. 7-124.
voetnoot69
Gezien het colofon van de Duitse Lancelot-vertaling in hs. W. fo. 46* Blankenheim uit het Staatsarchief te Keulen, dat melding maakt van een Vlaamse grondtekst, is er in ieder geval nog een vierde Middelnederlandse Lancelot-tekst geweest. De Blankenheim-tekst gaat namelijk niet terug op een van de drie overgeleverde teksten, vgl. Lie 1991. Maartje Draak heeft er op gewezen dat er mogelijk nog een vijfde Lancelot-vertaling geweest is, zie Draak 1954, p. 12-19 en 31.
voetnoot70
Zie voor de volgorde van de Lancelot-teksten Lie 1987, p. 175-178, Besamusca 1991, p. 120-123 en Gerritsen 1988, p. 200-203. Gerritsen dateert Lantsloot ‘omstreeks 1250’ (p. 203) en de Lanceloet ‘omstreeks 1280’ (p. 203). De prozavertaling is niet precies te dateren. Gerritsen neigt voorzichtig naar een datering in het einde van de 13e eeuw, stellende dat de Lancelotcompilatie later, ‘in het begin van de 14e eeuw’ (p. 203), tot stand gekomen is.
voetnoot71
Van Oostrom 1981, p. 168. De compositorische ingrepen komen vooral in hoofdstuk vi (p. 161-182) aan de orde.
voetnoot72
Beide citaten op p. 171 van Van Oostrom 1981.
voetnoot73
Van Oostrom 1981, p. 182.
voetnoot74
Lie 1987, p. 143-153. Vgl. p. 153: ‘there is more reason to suppose [...] that the general procedure of the Rotterdam translator is to adhere to the original reading, and that only the manifestation of a textual inconsistency or translation error will induce him to produce a “corrective” translation.’
voetnoot75
In deze studie wordt met de titel Lanceloet, tenzij anders vermeld, het overgeleverde gedeelte van deze vertaling aangeduid, dat overeenkomt met het ‘Préparation à la Queste’-gedeelte van de Oudfranse tekst. Er zijn twee fragmenten bewaard gebleven, die op zijn minst één andere redactie van de Lanceloet-vertaling vertegenwoordigen. Het Haagse fragment ('s-Gravenhage, K.B., hs. 75 H 58) correspondeert namelijk met vs. (J Bk. ii) 27338-27733 van de tekst die in de Lancelotcompilatie overgeleverd is. Het Brusselse fragment (Brussel, K.B., ii 115-3) is het enige restant van de vertaling van de eerdere delen van de Lancelot en prose; de tekst van dit blad gaat vooraf aan de tekst in de Lancelotcompilatie. Mogelijk behoorde het handschrift waaruit het fragment afkomstig is tot de tweedelige codex waarvan 's-Gravenhage, K.B., hs. 129 A 10 (de Lancelotcompilatie) deel uitmaakte, mogelijk ook vertegenwoordigt het fragment een ander exemplaar. Vgl. Draak 1976b, p. 18-37; Besamusca/Kienhorst 1983, p. 496-500 en Besamusca 1985, p. 305-315.
voetnoot76
De tekst vindt men in S dl. iv, p. 301, r. 10/11 - p. 362 en dl. v, p. 3-409 en in M dl. ii, par. liii - dl. vi, par. cviii.
voetnoot77
Zie voor de verhouding tussen de oorspronkelijke vertaling en de compilatie-tekst Besamusca 1991, p. 11-14 en p. 120-124. Vgl. voor de bekorting en wijziging van de ingevoegde romans Te Winkel 1891, p. 161-174; Gerritsen, 1963, hfst. 3; Deschamps 1968, p. 61-78; Draak 1976a, p. 17-18 en Hamburger 1971, p. 482-485. Van de Torec noch van Walewein ende Keye zijn restanten van een eventuele originele versie bewaard gebleven, terwijl het overgeleverde fragment van de oorspronkelijke Moriaen zo klein is dat het onvoldoende vergelijkingsmateriaal oplevert voor een betrouwbare conclusie omtrent de bekorting van de Moriaen in de Lancelotcompilatie. Zie ook hfst. 4, par. 2.3.
voetnoot78
Zie Besamusca 1991, p. 75-124. Bij de nauwkeurige vergelijking van vs. 10741-16263 van de Lanceloet met de relevante Ofr. redacties (m.n. ‘groep BN 122’) heb ik geen ingrijpende afwijkingen m.b.t. de entrelacement-structuur geconstateerd.
voetnoot79
Vgl. Van Oostrom 1979, p. 329 en 333-334; Lie 1987, p. 154-164 (m.n. p. 162-163) en Besamusca 1991, p. 9 en 39.
voetnoot80
Vgl. Gerritsen 1963, dl. i, p. 252 en p. 259-260.
voetnoot81
Gerritsen/Van Oostrom 1980, p. 111.

voetnoot82
Ruberg koos bij zijn Raum und Zeit im Prosa-Lancelot (1965) de Duitse Lancelot als het onderzoeksobject. Zijn beschrijving van tijd en ruimte in de vertaling is grotendeels eveneens van toepassing op de Oudfranse voorbeeldtekst, die Ruberg zoveel mogelijk in zijn beschouwingen betrok. Hij zegt over de keuze voor de Duitse tekst: ‘Allein dem Wesen der Lancelot-Dichtung zugewandtes deutendes Bemühen würde sich, trotz schlechterer Editionslage, in erster Linie an das altfranzösische Werk zu halten haben. Geht es jedoch zugleich um die neuen dichterischen Möglichkeiten, die der Prosa-Lancelot in seinem deutschen Sprachgewand an früher, exponierter Stelle in die deutsche Literatur hineinträgt, so erscheint es sinnvoll, einer Untersuchung bei ständiger Fühlung mit der französischen Quelle den mhd. Text zugrundezulegen. Dieses Verfahren bleibt zu allgemeiner Lancelot-Deutung berechtigt, weil das mhd. Werk Treue zur Vorlage anstrebt und weil sich in bezug auf sprachliche Qualität und gedankliche Klarheit der Abstand zur Quelle in tragbaren Grenzen hält.’ (p. 10-11). Vgl. ook Voß 1970, p. 3-5.
voetnoot83
De Oudfranse redactie die de Lanceloet-vertaler voor zich had, dient hier te worden onderscheiden van ‘de’ Lancelot en prose in het algemeen. De Lanceloet vertoont een hogere mate van overeenkomst met zijn grondtekst, zoals deze - niet bewaard gebleven - redactie uit nauw verwante redacties (de zogenoemde ‘groep BN 122’) gereconstrueerd kan worden. De beschrijving van het entrelacement in de vertaling heeft in eerste instantie geldigheid voor deze specifieke redacties van de Franse tekst. Het is denkbaar dat de redactie waarop de Lanceloet berust qua entrelacement in meer of mindere mate afwijkt van de andere redacties en vooral versies van de Lancelot en prose. Er is op dit gebied nog nauwelijks onderzoek gedaan; Micha beperkt zich tot kenmerkende verschillen tussen de versies (vgl. Micha 1964, 1965 en 1966). Teneinde de mogelijke afwijkingen van de Lanceloet-grondtekst in het oog te houden, is de vertaling, als getrouwe representant van zijn grondtekst steeds naast S (de ‘korte’ versie ofwel versie ‘Londen’) en M (de ‘lange’ versie, ook wel versie ‘Parijs’ genoemd) gelegd. Deze werkwijze is bedoeld om een zo algemeen mogelijke geldigheid van de entrelacement-beschrijving te waarborgen. Tenzij anders vermeld komen de Oudfranse versies van de Lancelot qua inhoud en structuur overeen met de Lanceloet. Vgl. voor het grondtekst-probleem Van Oostrom 1981, p. 9-46; Lie 1987, passim (met name p. 61-64 en 103-108) en Besamusca 1991, p. 15-34.

voetnoot84
Zie voor een zeer uitgebreide samenvatting van de Lancelot-Queste-Mort Artu en het voorwerk de ‘Analyse du corpus Lancelot-Graal’ in Lot 1954, p. 293-358. M resumeert in de ‘Table des matières’ in elk van de tekstdelen de verhaalinhoud van het betreffende deel. Zeer beknopt is de synopsis op p. 95-101 van Verbeke/Janssens/Smeyers 1987.
voetnoot85
Lot 1954, p. 314.

voetnoot86
Terwijl in 5.1 de Oudfranse tekst samengevat werd, gaat het hier om de Middelnederlandse vertaling. Daarom worden in 5.2 de namen van de ridders gespeld als in de Lanceloet: geen Gauvain, maar Walewein, geen Lancelot, maar Lanceloet enzovoort. Het trema in de namen Gurreës en Galaät is een toevoeging ten opzichte van de spelling in het handschrift. Het trema is toegevoegd ter indicatie van de uitspraak van deze namen. In 5.3 worden de namen eveneens gespeld als in de Middelnederlandse vertaling (Queeste van den Grale, Arturs doet).
voetnoot87
Deze voorgeschiedenis hangt samen met die van de Graal. Er zit een aantal dergelijke retrospectieven in de Lanceloet. Zij maken deel uit van de aankondigingen van de Queeste van den Grale, waarvan het wemelt in dit deel van de roman. In deze samenvatting zal verder geen aandacht aan dergelijke passages besteed worden. Zie hfst. 3, par. 4.
voetnoot88
Het verslag van Mordrets avonturen (vs. 5253-5530) besluit het eerste deel van de Lanceloet-editie, dl. iv van de reeks Middelnederlandse Lancelotromans.
voetnoot89
Het tweede deel van de Lanceloet-editie (‘Dl. v’) geeft de tekst tot op dit punt (vs. 10740).
voetnoot90
Het in dit boek (Middelnederlandse Lancelotromans deel vi) uitgegeven tekstgedeelte besluit met deze episode (vs. 16263). Het is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen hoe de rest van de Lanceloet over de volgende editie-delen verdeeld zal worden. Ook staat de versnummering in het vervolg van de Lanceloet nog niet vast. Daarom wordt in het vervolg van deze samenvatting op gezette tijden in een noot verwezen naar de versnummering in J.
voetnoot91
J Bk. ii, vs. 21104-21315.
voetnoot92
J Bk. ii, vs. 24567.
voetnoot93
J Bk. ii, vs. 29095-29695, het citaat in vs. 29141. Net als in de korte versie van de voorbeeldtekst ontbreekt in de vertaling de ontmoeting van Bohort met Galaät, vgl. S v, (p.) 292 (noot 2) - 297 en M (dl.) v, (par.) xcviii, 13-26.
voetnoot94
J Bk. ii, vs. 31289-31291 en 31312-31316.
voetnoot95
J Bk. ii, vs. 35465-35470.
voetnoot96
J Bk. ii, vs. 36947. Vgl. S v, (p.) 398/(r.) 41 en M (dl.) vi, (par.) cvii, 21.
voetnoot97
Zie S v, 398/41 - 409 en M vi, cvii, 21 - cviii, 16.

voetnoot98
J Bk. iii, vs. 391.
voetnoot99
Zie Draak 1954, p. 32-33.
voetnoot100
Vgl. Gerritsen 1970, p. 338-349; Groninger neerlandici 1980, p. 207-214 en Van den Dungen 1986, p. 238-255.
voetnoot101
J Bk. iv, vs. 10719-10772, het citaat in vs. 10744.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken