Non-fictie
De utopische verleiding
In de loop der tijd zijn allerlei Utopia's bedacht in de hoop ‘het goede leven’ te kunnen realiseren. Ook vandaag blijft het utopische gedachtegoed een belangrijke rol spelen, al is het wellicht als literair genre niet meer zo nadrukkelijk aanwezig als tot voor enkele decennia het geval was. De Nederlandse auteurs Hans Crombag en Frank van Dun brengen in De utopische verleiding geen gedetailleerd historisch overzicht van het utopisch denken, maar een kritische benadering van de belangrijkste tendensen ervan, vanaf Plato tot de hedendaagse utopie van de verzorgingsstaat.
Een eerste deel handelt over de plaats van de utopie in de politieke filosofie. De utopisten streven naar een alternatief voor de idee van de natuurlijke rechtsorde die de van nature gegeven verscheidenheid van mensen tracht te respecteren in het begrip rechtvaardigheid. Het natuurrecht biedt in hun ogen geen oplossing voor de problemen van het menselijke samenleven, vermits het accepteren van de verscheidenheid verdeeldheid en onderlinge strijd impliceert. Onaanvaardbaar voor de utopist zijn de beperkingen die het leven en vooral het samenleven met anderen aan mensen opleggen. Daarom kiezen utopisten voor een samenleving van overvloed waarin de gelijkheid en het geluk van mensen inherent is aan het utopisch systeem of het nu gaat om een ascetisch (de menselijke lust beperken) of een bevrijdend type (de menselijke lust ontketenen). Maar dan stelt zich de vraag hoe dat systeem te verwezenlijken in de concrete maatschappelijke context. Sommigen vertrouwen daartoe vooral op opvoedkundige methoden, zoals B.F. Skinner in Walden two, anderen vertrouwen meer op de hervorming of herinrichting van maatschappelijke structuren en praktijken, zoals E. Bellamy in Looking backward. In het tweede deel gaan de auteurs na hoe de klassieke utopisten omgaan met enkele belangrijke actuele problemen of thema's, zoals recht en economie (E. Bellamy), misdaadbestrijding, kwaliteit van leven en gezondheidszorg (S. Butler in Erewhon), beheersbaarheid van menselijk gedrag (B.F. Skinner), de sociale functie van de vrouw in Utopia, zoals o.a. bij Plato in Politeia, H.G. Wells in A modern Utopia, Ch. Gilman in Herland, R. Eisler in The chalice and the blade. Het is boeiend te zien hoe frappant de overeenkomsten zijn tussen de utopische ideeën enerzijds en de posities van deelnemers aan de hedendaagse discussies over dezelfde maatschappelijke problemen. Hieruit
blijkt dat vandaag in de politiek-maatschappelijke discussie het utopisch erfgoed - zij het dikwijls onbewust - een sterke rol blijft spelen.
Het laatste deel handelt over de historische en vooral de religieuze wortels van het utopisch denken. Volgens de auteurs zijn de vooronderstellingen van de verschillende vormen van utopisme duidelijk terug te vinden in enkele invloedrijke religieuze mythen, die een grote rol hebben gespeeld in de geschiedenis van de westerse wereld. Aan de hand van talrijke voorbeelden laten zij zien hoe nauw de historische manifestaties van gnostische, millenaristische en utopische overtuigingen met elkaar verweven zijn, zeker voorzover zij pretenderen een kennis te hebben van hogere of verborgen waarheid over de menselijke aard en de wereld. Al is sinds de late 17de eeuw het utopisch denken sterk geseculariseerd, toch blijven de religieuze wortels onaangetast. Sterker zelfs, de millenaristische en vooral de gnostische opvattingen gaan een stijgende populariteit kennen en genieten zelfs van een intellectueel aanzien ten koste van de christelijke orthodoxie. Niet alleen de utopie van het burgerschap bij J.J. Rousseau, het utopisch socialisme van Saint-Simon, Fourier, Cabet e.a. en het mysticisme van het Duitse romantische idealisme zijn daarvan zovele bewijzen. Ook de klassenloze maatschappij van Marx, de totalitaire utopieën van het sovjetregime en de progressieve Utopia's van de moderne verzorgingsstaten liggen in die fijn. Zelfs de hedendaagse ‘atheïstische religiositeit’ biedt een ideale voedingsbodem voor het utopisme dat het denken en doen van veel mensen blijft beïnvloeden.
Hoe boeiend en meeslepend het utopisch genre ook kan zijn, toch is er volgens de auteurs van dit boek één zorgwekkend gemeenschappelijk kenmerk aan te wijzen: een volstrekte onderschatting van de rol van de individuele mens. De prijs die we voor de volmaakte wereld moeten betalen, is het uitbannen van maatschappelijke diversiteit en menselijke individualiteit. Het is in de utopische verhalen haast nooit te doen om het geluk en welzijn van enkelingen, mannen of vrouwen, als zodanig. De individuen worden ingepast in de strikte eisen van het volmaakte systeem dat hun geluk tot doel heeft. Het nieuwe model wordt de norm of het ideaal waaraan alles dient te worden opgeofferd. Mensen worden voorgesteld als onbegrensd maakbaar en kneedbaar. Ook het maatschappelijk systeem zelf is tot in de kleinste details beheersbaar. Menselijke problemen zijn objectief oplosbare vraagstukken geworden, omdat de verschillen tussen mensen er niet toe doen. Die zijn slechts het gevolg van onze vooralsnog gebrekkige kennis en kunnen dus worden bijgestuurd. Dat is volgens Crombag en Van Dun de Utopische verleiding, de poort naar ‘nergens’. ‘Utopia is een plaats waar geen