Nieuwe Muziek in Vlaanderen
Voor het eerst sinds enkele decennia werd de recente Vlaamse muziekgeschiedenis neergeschreven. Drie vooraanstaande musicologen, Mark Delaere, Yves Knockaert en Herman Sabbe, kunnen dit boek aan hun palmares toevoegen. Het is alleen tragisch dat we zolang moesten wachten op dergelijk overzichtswerk. Onze noorderburen lopen veel hoger op met het talent van eigen bodem. Ik denk hierbij aan de Donemus Stichting, die Nederlandse componisten al jarenlang internationaal promoot. Misschien ligt het echt wel aan onze Vlaamse mentaliteit?
Met het begrip ‘Nieuwe Muziek’ wordt sinds het begin van de 20ste eeuw binnen de traditie van de westerse klassieke kunstmuziek de strekking aangeduid die afwijkt van de behoudende tendensen, die vasthouden aan het tijdens de 18de en 19de eeuw gevestigde tonale systeem. Nieuwe Muziek in Vlaanderen vertrekt vanaf de jaren '50. Voor Vlaanderen ‘vormen de vroege jaren vijftig namelijk het moment waarop men, dankzij Karel Goeyvaerts, de klok internationaal gelijk wist te zetten’. Een aantal componisten (Babbitt in Amerika, Fano en Boulez in Frankrijk, Nono in Italië, Pousser en Goeyvaerts in België) hebben in die jaren vrijwel gelijktijdig een nieuwe werkwijze bij het componeren tot ontwikkeling gebracht, die in de musicologische literatuur de naam ‘serialisme’ heeft gekregen. Het serialisme was in de jaren '50 alomtegenwoordig op de Internationale Fereinkurse te Darmstadt, het platform waar sedert 1946 op internationale schaal informatie over nieuwe muziek werd uitgewisseld. Het was in Darmstadt dat Goeyvaerts medestanders vond in Luigi Nono en Karelheinz Stockhausen. Als pionier van het serialisme zou hij bij de prille ontwikkeling van deze stroming Stockhausen hebben beïnvloed en niet omgekeerd. Een stelling die op dit ogenblik algemeen aanvaard is. Gezien de pioniersrol die Goeyvaerts heeft vervuld, krijgt hij in dit boek terecht een vooraanstaande plaats toebedeeld.
Maar wat met de Nieuwe Muziek in Vlaanderen vóór de jaren '50? Het is teleurstellend dat slechts enkele witte raven openstonden voor de stap die Schönberg gezet had naar de atonaliteit, voor de artistieke resultaten van Berg en Webern, voor de talrijke werken van Stravinsky en de Groupe des Six, voor de geëmancipeerde taal van Bartok. En het belang van deze pioniers - onder wie J. van Durme, A. Baeyens, K. Albert, D. van de Woestijne, L. de Meester en N. Rosseau - ligt dan nog in het veranderen van de conceptie van de Vlaamse toonspraak, in het verbreden van de muzikale horizon voorbij de provinciegrenzen, eerder dan dat ze zelf een originele bijdrage hebben gehad aan de ontwikkeling van de Nieuwe Muziek. Na het gelijkschakelen van de internationale klok - ik verwijs hier opnieuw naar de pioniersrol van Karel Goeyvaerts en het serialisme - kan men stellen dat voor de muziek in Vlaanderen een nieuw tijdperk was ingeluid. Verdere ontwikkelingen uit het serialisme in Vlaanderen vind je in het werk van o.m. Lucien Goethals, André Laporte en Claude Coppens. Zij worden in een apart hoofdstuk belicht.
De totale rationele controle over het muzikale materiaal die het serialisme beoogde, leidde tot de gedachte om elektronische generatoren te gebruiken met als doel alle akoestische eigenschappen van een klank exact in te stellen. Voor deze gedachte leverde niet alleen Goeyvaerts maar ook Herman van San pionierswerk. Toch wordt in dit boek terecht gesteld dat elektronische muziek binnen de muziekgeschiedenis ruimer moet worden opgevat dan deze gedachte. Zo maakte de Franse Amerikaan E. Varèse reeds in de jaren '20 gebruik van elektronische middelen in zijn muziek en nam Pierre Schaeffer omgevingsgeluiden op die hij nadien verwerkte in zijn composities. Schaeffer doopte zijn muziek om tot ‘Musique concrète’. In Vlaanderen leidde de elektronische muziekproductie tot het ontstaan van het Instituut voor Psychoacustica en Elektronische Muziek (IPEM) in 1963.
In een volgend hoofdstuk wordt de experimentele muziek in Vlaanderen belicht, een stroming die in Amerika al een rijke traditie had opgebouwd met o.m. Ives, Cowell, Crawford, Cage. In Vlaanderen vervulde naast opnieuw Karel Goeyvaerts de Werkgroep voor Hedendaagse en Actuele Muziek (WHAM), opgericht door Boudewijn Buckinx, een tiental jaren een belangrijke rol. Daarnaast valt ook de Gentse groep rond Godfried-Willem Raes en Monik Darge te vermelden. Deze groep, in de jaren '70 omgevormd tot de Stichting Logos, maakt tot op de dag van vandaag het experimentele credo uit de jaren '60 waar. Uit de repetitieve en minimalistische muziek groeide de Nieuwe Eenvoud: ‘Een losse stijl ontstaat, die de overige kenmerken van het repetitieve en het minimale bewaart,