maakte. Daarom zal hij ook door die arbeidersklasse veracht worden. Het trauma dat zijn echtgenote Margaret als adolescente tijdens de Tweede Wereldoorlog opliep, bepaalt haar gedrag meer dan het feit dat ze met een Indiër huwde en zichzelf daardoor in een maatschappelijk ambivalente positie bracht. Hun zoon Karim Amir stelt zichzelf zo voor: ‘Mijn naam is Karim Amir en ik ben een geboren en getogen Engelsman, zo goed als dan’. Hij beseft maar al te goed dat hij nooit een echte Engelsman zal zijn, maar wil in elk geval iets bereiken in zijn leven. Haroon, die zijn hele leven al geprobeerd heeft zijn Indiase afkomst te verhullen, begint die plots te accentueren en geeft zich uit als een ‘heilige man’ om zijn buren te misleiden. Karim en zijn broer experimenteren met kleding en look om opgenomen te worden in hun peer groups, maar als Karim een rol ambieert in een toneelstuk, krijgt hij die enkel toegewezen omwille van zijn authentieke (lees: Indiase) voorkomen en niet omwille van zijn talent. Langzamerhand groeit Karims zelfbewustzijn en begint hij de racistische trekjes te ontdekken waarmee de anderen (blanken) hem benaderen. Toch eindigt de roman vrij positief, de personages die Karim omringen, aanvaarden elkaar en er bestaat een zekere solidariteit tussen hen.
In The black album (Li 1995, p. 781) is de sfeer anders. De moslimgemeenschap is verstoord door de publicatie van The satanic verses, hoewel Kureishi aantoont dat de gramschap van de islamitische studenten eerder kan verklaard worden door de racistische plagerijen die ze in Engeland moeten ondergaan. Skinheads en arbeidersklasse wijten hun miserabele maatschappelijke positie aan de ‘Paki's’ die de jobs inpikken. Kureishi beschrijft hoe de moslimstudenten zichzelf organiseren en gaan beschermen. Omdat ze de groepsregels te nauwgezet volgen en weigeren allianties aan te gaan, worden de groepsleden contra-productief en zal de groep zichzelf vernietigen. De blanke universiteitsprofessor Deedee Osgood en haar echtgenoot Brownlow nemen stelling in tegen de fundamentalistische jongeren, zonder dat ze dier problematiek begrijpen. De hoofdfiguur Shahib ziet zich heen en weer geslingerd tussen beide groepen. De tegenstellingen blijven bestaan en de roman eindigt met Shahib en Deedee, die blijven zoeken naar opwinding en avontuur, tot het niet langer leuk zal zijn.
De verhalenbundel Liefde in tijden van weemoed (Love in a blue time) (Li 1997, p. 725) verzamelt haast alle thema's die in Kureishi's andere werk voorkomen. Enerzijds zijn er de verhalen over ouder wordende yuppies die hun oude idealen zagen verwateren en anderzijds die over migranten en de problemen waarmee zij geconfronteerd worden. De verhalen over immigranten behoren tot de beste: Kureishi beschrijft raciale problemen vanuit een complexe visie. In ‘We are not Jews’ leeft de lezer mee met de angsten en frustraties van een jongetje dat samen met zijn moeder racistische pesterijen ondergaat. My son, the fanatic toont de omgekeerde wereld: een verwesterde Pakistaanse taxichauffeur moet met lede ogen aanzien hoe zijn zoon steeds fanatieker fundamentalistische ideeën aankleeft.
Kureishi analyseert in zijn verhalen de gevoelens van Engelse mannen uit de middle-class, mannen die het moeilijk hebben om in het reine te komen met problemen als ouder worden, bedrog en mislukking. De toon is meestal somber, de toekomst uitzichtloos. Gevoelens worden naar de achtergrond verdrongen en het lijkt wel alsof de personages niet langer in staat zijn emoties te koesteren. Vrouwenhaat is hen bovendien niet vreemd. Het dient gezegd dat homo- of biseksualiteit voor veel van Kureishi's hoofdfiguren een bijkomend probleem schept en dat er gewoonlijk geen vrouwelijke tegenspeelster is voor zijn geromantiseerde helden. De Engelse recht-voor-de-raap-vrouwen als Deedee in The black album kunnen meestal niet op veel sympathie van de verteller rekenen, terwijl de Indiase vrouwen vaak nogal hysterische types zijn.
Dat leidt naar Kureishi's jongste publicatie Intimiteit (Intimacy). Het rassenprobleem is hier helemaal van geen tel meer, Kureishi levert het verhaal van een scheiding. Een hele nacht lang piekert een man over het feit dat hij zijn vriendin en hun twee zoons gaat verlaten, hoewel zijn besluit reeds vaststaat. Hoewel je de vriendin Susan enkel leert kennen via de verteller, gaat ook hier weer op dat de sympathie niet naar de vrouw wordt uitgedragen. Nu is ‘leren kennen’ al een zware uitdrukking, want Susan lijkt eerder een schim, ze is geen volwaardig personage van vlees en bloed. De motieven waarom hij haar wil verlaten zijn ook vaag. Er is sprake van een ander vriendinnetje, veel jonger dan hijzelf, maar de relatie die hij met haar heeft, wordt gekenmerkt door ongebondenheid en lijkt op het moment van zijn beslissing op een dood spoor te zitten. Het is eerder verveling die hem het huis uitjaagt. Op geen enkel ogenblik lijkt het tot de verteller door te dringen dat hijzelf voor dat gevoel van verveling verantwoordelijk is. Uit de schaarse momenten die hij met Susan beschrijft, blijkt dat hij niet in staat is een behoorlijk gesprek te ontwikkelen, hij slaagt er evenmin in Susan in te lichten over zijn voornemens haar en de kinderen te verlaten. De verteller vertoont gelijkenissen met de hoofdfiguren uit Liefde in tijden van weemoed, hij is incapabel om intimiteit te delen, maar blijft navelstarend zichzelf beklagen. Zijn onvermogen om zijn zielenroerselen met zijn partner te delen, wijt hij aan de partner, die geen enkel recht op antwoord heeft. Een autobiofictie die Kureishi's ex-vrouw niet in dank afneemt (‘Standaard der Letteren’, 13.08.1998).
[Luk de Geyter]
Hanif Kureishi: Intimiteit
Anthos, 136 p., 700 F, ISBN 90-414-0306-X