Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Leesgoed. Jaargang 14 (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Leesgoed. Jaargang 14
Afbeelding van Leesgoed. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van Leesgoed. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.72 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Leesgoed. Jaargang 14

(1987)– [tijdschrift] Leesgoed–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Goed gelezen
Uit de B-kast
Door Joke Linders-Nouwens
Boeken voor lezers van 8-12 jaar



illustratie

‘Een knal, geschreeuw, gegil. Drie woeste kerels sprongen toe, één greep de voorste paarden bij de teugel, de tweede trok de koetsier van de bok, de derde sprong achterop de koets en toen met flitsende messen en knallende zweep baanden de rovers zich met het twaalfspan een weg door de menigte. Paniek, gekrijs, getrappel, iedereen vluchtte over iedereen heen, en voor de eerste schrik voorbij was reed het span de stad al uit, twaalf spierwitte paarden in woeste galop, het rijtuig zig-zaggend en hotsebotsend meesleurend tot achter de horizon. Alleen een wolk van stof en de echo van woest gelach en angstige jammerkreten hingen nog een ogenblik in de lucht’. Dit fragment bevindt zich op de derde pagina van het nieuwe roversboek van Paul Biegel, De Rode Prinses (Holland, ƒ 22,90 / Bfr 458), en levert het bewijs voor de verbeeldingskracht en de taalvaardigheid van deze auteur. De spanning zit er al meteen in, je ziet het voor je ogen gebeuren ook al weet je dat het beslist een verzinsel moet zijn. De gebruikte woorden zijn krachtig en roepen de sfeer op van sprookjesachtige heldendaden, ‘hoe moet dit aflopen’. Dat Paul Biegel de kracht van zijn beelden weet te doseren, blijkt onmiddellijk uit de twee daarop volgende regels die de lezer terug-

[pagina 245]
[p. 245]

voeren naar de werkelijkheid van het verhaal. ‘Wat verschrikkelijk. Tot diep in de nacht werd er in het bierhuis over gepraat.’ Rust in de gelederen voor een volgend stukje informatie. Met De Rode Prinses is Paul Biegel weer helemaal terug bij het niveau van verhalen als Het sleutelkind en De tuinen van Dorr. In een levendige stijl voert hij zijn lezers naar een sprookjesachtige wereld die bevolkt wordt door bizarre figuren. De twee lange magere hofdames, mevrouw Laula en mevrouw Paula, die met hun aanwijsstok de wereld aan De Rode Prinses zullen uitleggen. ‘Hier, waar wij wonen, is de hoofdstad. Onthoudt u het goed’. ‘En daarbuiten, Hoogheid (de stok wees nu uit het raam) daarbuiten ligt de Rest van de Wereld’. Die rest, zo ontdekt De Rode Prinses weldra, is helemaal niet zo aantrekkelijk als ze in haar onschuld altijd wel gedacht heeft. In die wereld wonen boze mannen die haar wel als melkmeidje willen gebruiken, maar dan niet om de koeien te melken. Aardige, onhandige stoethaspels van rovers, domme soldaten, een treurig en treurend koningspaar, en het volk dat net als de heersers uitsluitend bezig is met het eigenbelang. In die wereld komt De Hoogheid terecht als ze op haar twaalfde verjaardag aan het volk getoond zal worden. Niemand heeft haar tot die tijd gezien en dankzij de ontvoering door de drie rovers wordt de confrontatie ook nog een tijdje uitgesteld. Bestaat ze eigenlijk wel, die prinses, of is het volk al jaren bedonderd? En als we die vraag op een ander niveau stellen: bestaat een kind, is er sprake van menszijn, zolang je nog betutteld wordt en zelf geen ontdekkingen hebt gedaan? De Rode Prinses is in feite een initiatie-verhaal, het handelt over een meisje dat tracht te ontsnappen aan haar goedbedoelde opvoeders, dat de wereld en zichzelf wil leren kennen, en tenslotte zelfs volwassenen zal worden als ze aan het einde van de verwikkelingen besluit haar lot niet langer te ontlopen. De aanlokkelijke vluchtweg van meegaan met de rovers wijst ze af om haar positie als aankomend vorstin te accepteren. Je kan beter zelf kiezen voor de rol die je is toegewezen en de verantwoordelijkheid ervoor dragen dan je hele leven ongelukkig blijven vanwege vruchteloos verzet. De sterke figuren in dit sprookje zijn de koninginmoeder die stampvoetend haar zin weet door te drijven en eigenlijk nog de enige is die nuchter kan regeren, Schwanzenstolz die van de drie rovers degene is die het geheel doorziet, en De Rode Prinses zelf, die dankzij haar spontanëiteit en doorzettingsvermogen de moeilijke ontsnapping uit het rovershol tot een goed einde brengt. Op die tocht naar huis ontdekt ze hoe de rest van de wereld echt in elkaar zit. Paul Biegel heeft in dit stormachtige verhaal vele lagen aangeboord, terwijl hij aan de oppervlakte spanning en ontroering biedt. Een ideale combinatie voor een kinderboek, zeker als dat gepaard gaat met een uitgewogen verhaallijn, met tal van aardige motieven over de rol van het gezag, over gehoorzaamheid en vrijheid, over alle soorten van bedrog, over de relatie tussen taalgebruik en milieu; met robuuste zinnen en flitsende dialogen. Fiel van der Veen moet zich aangesproken hebben gevoeld door zoveel vrolijkheid. Zijn tekeningen sprankelen over de pagina's en onthullen evenveel als ze verbergen. Ze zijn zeer speels over de pagina's verspreid. Een knap staaltje van samenwerking in een heerlijk boek voor jong en oud.



illustratie

De tweede verrassing van de afgelopen maanden is Annetje Lie in het holst van de nacht (Van Holkema & Warendorf, ƒ 19,70 / Bfr 394), een boek van Imme Dros voor jongere kinderen die zelf kunnen lezen, met spannende striptekeningen van Margriet Heymans boven aan elke pagina. Deze pentekeningen zijn geheimzinnig, roepen vragen op en leggen uit tegelijkertijd. Het boek ziet er zeer verzorgd, uitgewogen en uitdagend. De omslag is raadselachtig: vijf rijtjes limonadeglazen en op de derde rij een paar satijnen schoentjes - ‘glimmende, glibberige, glanzende trouwschoenen’. De titel, Annetje Lie in het holst van de nacht, is al even geheimzinnig: Want wat of waar is het holst van de nacht? Is dat een heel erg hol, nog veel holler dan een gewoon vossehol of ligt het holst van de nacht gewoon onder de donsdeken? Zijn de wanden en ook de bodem van het holst van de nacht net als dons, zachter dan dons, net wolken? Imme Dros begint steeds meer plezier en taalvaardigheid te ontwikkelen. Eerst wat voorbeelden. ‘Ach breng me even een paar knijpers. Het bakje staat in de keuken. Even duurt lang. Annetje Lie woont al een tijd bij oma, vier zondagen en alle dagen ertussen’. ‘Want de Muizenkast is griezelig. Donker en vreemd met geritsel en gepiep in hoeken en gaten’. Ze gebruikt scheldwoorden als Suffeling, Sukkelstra en de man met de Kattebak. ‘De kleisoldaat ziet er erg eenzaam uit, erg zonder zijn negenennegentig strijdmakkers’.

‘Heet jij dan Muizenkoning Muizenkoning?’ ‘Nu ja eigenlijk heet ik Muizenkoning M.G. Muizenkoning’. ‘Wat is M.G.? Waar staat dat voor?’ ‘Dat staat beter, het is ook gewoon Muizenkoning, dus de eerste en de laatste letter met een punt erachter. Zo zit dat’.

Na een zeer ingehouden en mooi boek over ontluikende homoseksuele gevoelens voor tieners, De trimbaan, heeft Imme Dros nu een boek gemaakt dat balanceert op de rand van droom en werkelijkheid. Hier en daar roept het herinneringen op aan Max en de maximonsters, omdat ook Annetje Lie voor de moeilijkheden en conflicten in haar leven en toevluchtsoord zoekt in de droom. Bij Max heeft het conflict alles te maken met hemzelf en met de relatie tussen hem en zijn moeder. Voor Annetje Lie ligt het conflict op ongrijpbare diepte, ze kan er weinig aan veranderen. Ze is door haar vader voor onbepaalde tijd bij oma gedumpt. Oma is wel lief, maar zingt rare, onbegrijpelijke liedjes die haar verborgen angsten aanwakkeren. Want waar blijf haar vader? Waar is haar moeder naar toe? Waarom komt niemand meer bij haar kijken?

Annetje Lie wordt ziek van de zorgen, ze mist haar ouders en snapt niet waarom ze van hen gescheiden is. Ze krijgt er koorts van, ze begint te ijlen, het gaat helemaal niet goed met haar. Nu moet haar vader wel komen, maar die herkent ze niet meer en eindelijk is er dan mama die duidelijkheid verschaft. Mam hoeft niet meer de wijde wereld in; ze zal niet altijd bij haar kleine meisje kunnen zijn, maar wel elke zondag. Annetje Lie krijgt er levenslust van, ze wil overal heen. Het holst van de nacht is niet langer haar enige duistere toevluchtsoord. De dromen van Annetje Lie worden helemaal van binnenuit beschreven, er wordt niets uitgelegd, slechts gesuggereeerd en aangeduid. Er is sprake van een Muizenkoning (= de oma), een Jurkenvrouw (= de moeder), een Maan (= de vader), en iedereen bemoeit zich met haar, maar Annetje Lie verzet zich tegen dat bemoeien. Ze is vooral boos omdat ze zo in de steek gelaten wordt. ‘Maar als ik groot ben, dan sla ik terug. Ik onthou alle klappen en ik geef ze allemaal terug. Als ik groot ben.’ Vooral in de passages dat Annetje Lie zo ziek is dat er sprake is van een doodsdreiging of zelfs van verlangen naar dood, naar Hentjevaar, het water dat wondermooi kan zingen en lonkt en loert, dringt zich de vergelijking met Kleine Sofie en Lange Wapper op. Maar Sofie was ongeneeslijk ziek, Annetje Lie drijft door de nood gedwongen naar die dood toe. Ze wil er bijna aan toegeven, maar wordt net op tijd gered door Maan. Het wonderlijke spel van de droom waarin het onmogelijke mogelijk is en gevoelens in beelden tot uiting komen, vormen een prachtig geheel met de werkelijkheid. Imme Dros heeft het haar lezers niet gemakkelijk gemaakt omdat ze ze van de ene fantasie meevoert naar de ander; omdat ze nergens op de hurken gaat zitten om uit te leggen. Ik vind dat knap, omdat de sprookjesachtige elementen ook zonder uitleg en verklaring voor kinderen al bekoring zullen hebben. Juist door zo'n surplus aan betekenissen ontstond een echt meesterwerkje. De satijnen schoentjes

[pagina 246]
[p. 246]

tenslotte, de trouwschoenen van haar moeder die de Jurkenvrouw haar wil afpakken, symbool van veiligheid, vormen de rode draad door een verhaal dat dankzij herkenbare emoties en dialogen kinderen zeker zal intrigeren. Passages als ‘Niet doen, niet doen’, huilt Annetje Lie, ‘waarom maken jullie altijd ruzie? Altijd maken jullie ruzie en ik begrijp niet eens waarover het gaat.’ bieden op zichzelf een wereld van herkenning, van uitgedaagd worden om mee te leven met de hoofdfiguur. Terwijl het lied van de Vos, de Wilde Kat, de Das en de Bunzing een wonderlijke treurigheid verspreidt, ‘Is er een brug / van hier naar daar? / Een brug van stenen / een brug van hout? /Tiedeldiedom? / Tiedeldiedom de wind steekt op / en mussen zijn geen vinken / wanneer het ijs de zee verdroogt / waar zullen we ons verdrinken? / Tiedeldiedom? / Tiedeldiedom ik waarschuw u / gelag moet men betalen / het kind is ziek het kind is dood /de wagen komt het halen. / Tiedeldiedom / Was er een brug van daar naar hier / een brug van touw wellicht van lood / dan kwam de zwarte wagen niet / dan was het kleinste kind niet dood / Tiedeldiedom? / Tiedeldiedom’ Gelukkig voor Annetje Lie en voor de kinderen die over haar verdriet lezen, wordt die brug nog net op tijd gevonden. Toon Tellegen debuteerde voor kinderen in 1984 met Er ging geen dag voorbij (Querido, ƒ 19,90 / Bfr 398). Mijn oordeel over de 49 korte verhaaltjes wat toen behoorlijk negatief. Ze waren goed geschreven, dat wel, maar de humor ervan, het quasi-absurde, vond ik teveel knipogen naar volwassenen. Niet zonder enig argwaan begon ik derhalve aan zijn tweede bundel Toen niemand iets te doen had, alweer zo'n sophisticated omdraaititel waarvan je hoofdpijn krijgt. Maar het wonder geschiedde. Al na het eerste verhaaltje voelde ik mij wonderlijk gestemd; na het tweede verhaal liep ik warm voor de schoonheid van de taal en dichterlijke logica van de dialogen. Hoe valt zulks te verklaren? Ging Toon Tellegen anders schrijven? Gedeeltelijk ja! Of werd mijn oordeel door andere factoren beïnvloed? En ook die vraag dient bevestigend beantwoord te worden. De uitgever koos voor een iets groter lettertype en een ruimere bladspiegel, waardoor de lezer meer rust krijgt, meer adem om de gekke gesprekken tot zich door te laten dringen. Bovendien maakte Mance Post er wonderlijk forse en nadrukkelijke linoleumsnedes bij. Ze ademen kracht uit en zekerheid, niet de subtiele poëzie van haar verfijnde potloodtekeningen, maar zekere lijnen voor gekke dieren. Door die twee buitentekstuele gegevens werd mijn lezen rustiger en kon ik meer openstaan voor wat er onder de tekst verborgen ligt. Eigenlijk zijn het meer ideetjes dan verhalen. Ideetjes met een spanningsboog. Je wilt weten hoe het mier of eekhoorn vergaat bij de zoveelste verwondering over droogte, regen, over reuk die gespalkt moet worden of een boom die ‘zwaarwichtige redenen heeft om zomaar weg te lopen’. Je kunt ze nog het beste vergelijken met verrassinkjespudding. De ideetjes zijn mooi, de taal is beeldend, de dialogen bijna altijd gek, maar één hap en slik, pudding weg. Tijd voor de volgende verrassing. Poëtisch proza voor kinderen die gevoel hebben voor de schoonheid van taal en over een aanstekelijke verbeeldingskracht bezitten. ‘Laat op de avond klopte de mot op de deur van de eekhoorn’ bijvoorbeeld, of ‘Op zijn wandeling door het bos werd de vlo staande gehouden door de gier’. Onmogelijkheden die mogelijk worden, net als vliegen onder de grond, een hersenschim achterna zitten of een ooievaar die met zijn snavel in de grond blijft steken en met zijn poten in de lucht spartelt. Oorspronkelijke kunstwerkjes dus met steevast briljante eerste zinnen die klinken als een klok en spanning oproepen, maar wel kunstwerkjes voor het kind dat langzaam proeft van haar puddinkje en wiens smaak niet bedorven is door overmatige visuele consumptie. Een kind dat al een beetje volwassen begint te worden en traag kan lezen. Wel denk ik nu met een zekerheid grenzende stelligheid te kunnen beweren dat elke dag zo'n ideetje voorlezen voordat de klas gaat rekenen een wonderlijk effect zou kunnen hebben op hun concentratievermogen. In een paar verhaaltjes zijn wat slordigheden geslopen zoals 8 keer het woordje weer in het verhaal ‘Toen de eekhoorn eens onder de wilg zat’. Een enkele keer gedragen de dieren zich ten opzichte van elkaar tamelijk onheus, terwijl in andere verhalen vriendschappelijke betrekkingen de hoofdrol spelen. Daartegenover staat dat Tellegen in deze bundel minder hoeft uit te leggen en dat de dialogen in vergelijking met het vorige boek levendiger zijn, meer een tik van de malle molen van Alice hebben gekregen: ‘Volgens mij’, zei de vlieg, ‘word je om het minste geringste al kwaad’. ‘Welk minste geringste?’ vroeg de pad. ‘Elk minste geringste’, zei de vlieg, ‘en soms zelfs om niets’.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Toen niemand iets te doen had

  • over De Rode Prinses

  • over Annetje Lie in het holst van de nacht


auteurs

  • Joke Linders