Leesgoed. Jaargang 15
(1988)– [tijdschrift] Leesgoed–
[pagina 26]
| |||||||||
De kritiek en Wim Hofman's werk
| |||||||||
De receptie van Wim Hofman's werkWim Hofman geniet een aanzienlijke reputatie als schrijver en illustrator van jeugdliteratuur. Sinds 1969 verschenen van zijn hand een veertiental kinderboeken. De definitieve doorbraak in Hofman's literaire loopbaan vormde zijn vijfde boek Wim, dat in 1976 verscheen en in brede kring waardering ondervond. In dit artikel wil ik schetsen op welke wijze de eerste vijf werken van Wim Hofman door de kritiek zijn ontvangenGa naar eindnoot1. Op deze manier probeer ik enig inzicht te verwerven in de wijze waarop recensenten van jeugdliteratuur bijdragen tot de mate van erkenning die kinderboekauteurs en hun werken verwerven. Wim Hofman debuteert in 1969 met Welwel, de zeer grote tovenaar bij uitgeverij Van Goor. Er verschijnen een achttal korte besprekingen van Hofman's debuut. | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
![]() Op een uitzondering na, hebben de recensies, waaronder die van Miep Diekmann, een positieve strekking. Een greep uit de lofprijzingen:
In zekere zin gaat deze al dan niet gemeende wens in vervulling, wanneer Hofman bij het zoeken naar een uitgever voor zijn tweede boek (Van Goor zet de uitgave van kinderboeken stop) in contact komt met de schrijver Paul Biegel, op dat moment tevens adviseur van uitgeverij Van Holkema en Warendorf. Deze ziet wel wat in Hofman's werk, maar heeft een aantal bezwaren. Hofman kan zich vinden in Biegels kritiek en verwerkt deze in Het eilandje Lapje Loem, dat in 1972 door Van Holkema en Warendorf wordt uitgebracht. De receptie van dit boek komt sterk overeen met de wijze waarop Hofman's debuut is ontvangen: een zevental summiere besprekingen en wederom het Nieuwsblad van het Noorden dat zich als enige in negatieve zin over het werk uitlaat. In 1973 verschijnt een derde boek van Hofman's hand: Koning Wikkepokluk de merkwaardige zoekt een rijk. In eerste instantie ontvangt dit boek weinig aandacht: in een drietal kranten verschijnt een korte, weliswaar positieve bespreking. Nadat bekend is geworden dat aan Hofman de Gouden Penseel is toegekend voor zijn illustraties in Koning Wikkepokluk, wordt het boek in de tweede helft van 1974 nog twaalfmaal gerecenseeerd. De recensenten zijn unaniem in hun lof voor Koning Wikkepokluk. Het boek wordt o.m. geprezen vanwege ‘het opmerkelijk beweeglijk en beeldend taalgebruik’, ‘de kostelijke humor’ en de ‘eenvoudige, maar originele woordspelingen’. Benadrukt wordt dat Hofman niet alleen uitstekend tekent, maar zeker zo goed schrijft. Gertie Evenhuis stelt ‘maar minstens zo knap is de tekst die als men het woord penseel hoort op de achtergrond kan geraken’ en Miep Diekmann acht het boek zelf ‘zeker goed voor een Gouden Griffel’. Voor het eerst wijden enkele bekende kinderboekenrecensenten een meer uitgebreide bespreking aan een werk van Hofman: Mischa de Vreede (NRC, 19-8-74), Gertie Evenhuis (Hervormd Nederland, 16-10-74) en Miep Diekmann (Rotterdamsch Nieuwsblad, 22-10-74). Daarnaast doet zich nog een nieuw fenomeem in Hofman's carriere voor. Is hij tot dan toe slechts incidenteel geinterviewd, na de toekenning van de Gouden Penseel worden in een aanzienlijk aantal (dag)bladen interviews met Wim Hofman gepubliceerd. Hierin vertel hij over zijn biografische achtergronden en doet hij een aantal uitspraken over het schrijverschap en zijn eigen werk. Hij maakt o.m. zijn (lichte) teleurstelling kenbaar over het feit dat waarschijnlijk niemand heeft opgemerkt waar het in Koning Wikkepokluk eigenlijk om gaat: ‘Alleen jammer dat vermoedelijk niemand de echte bedoeling van Koning Wikkepokluk heeft opgemerkt. Er staat dat die koning uit een beest kwam. En er staat aan het eind dat hij in een kist verdwijnt. Ik heb er de geboorte en dood mee bedoeld, met daartussen het leven van een mislukt mens.’ (Het Binnenhof 20-8-74.) Bij de publikatie van Hofman's vierde boek, De mist in (1975), verschijnen in een betrekkelijk kort tijdsbestek een achttal recensies. De oordelen van de recensenten lopen nogal uiteen. Onverdeeld positief is uitsluitend Het Vrije Volk (27-12-75) waar De mist in wordt gekenschetst als ‘een van die plezierige kinderboeken waarin de enge taboes die jaren voor de jeugdliteratuur hebben gegolden met kracht worden doorbroken’. In een aantal andere recensies is het oordeel gemengd. Zo heeft de Leeuwarder Courant (23-1-76) waardering voor de ‘meesterlijke dialogen’ en de ‘kostelijke typering van de boeven’, maar mist zij in het boek ‘een strakke hantering van opbouw en thematiek. Ronduit negatief is Hans Dorrestijn die De mist in kwalificeert als ‘flauw, oubollig, vervelend, suf en taai’ (Vrij Nederland, 22-11-75). Wim Hofman revancheert zich in 1976 met Wim, waaraan in 1977 een dubbele bekroning ten deel valt: achtereenvolgens een Zilveren Griffel en de Nienke van Hichtumprijs. Het boek krijgt ruime belangstelling in de pers. In totaal verschijnen 22 besprekingen, 8 voor- en 14 nadat Wim is bekroond. Voor het merendeel zijn de recensenten positief in hun oordeel over Wim. Ter illustratie enkele citaten:
Een aantal recensenten - Mischa de Vreede (NRC, 25-3-77), Miep Diekmann (Haagsche Courant, 3-5-77), Gertie Evenhuis (Trouw, 16-9-77) en Barber ven der Pol (Groene Amsterdammer, 5-10-77) leveren een omvangrijke bespreking van Wim. Gertie Evenhuis en Miep Diekmann besteden in hun recensie niet alleen aandacht aan Wim, maar ook aan het daarvoor verschenen De mist in. Beide recensenten hebben dit boek bij verschijning niet besproken, maar maken bij deze gelegenheid alsnog hun positieve waardering voor De mist in kenbaar. Opmerkelijk is dat Miep Diekmann in haar recensie tevens een typering van Hofman's oeuvre onderneemt. Zij komt tot de conclusie dat Hofman ‘een eenling was en bleef’: ‘Uit zijn eerste kinderboek bleek al dat Wim Hofman moeilijk in een bepaald genre onder te brengen zou zijn. De manier waarop hij zijn fantasie-elementen hanteerde, had niet het innige van een Paul Biegel, niet het kolderieke van een Hans Werner, niet het vaak bits-abrupte van een Annie M.G. Schmidt. Zijn fantasie had iets definiefs in die zin: voor hem is het de werkelijkheid omdat hij er niet anders tegenaan aan kan kijken. Het absurde en ongerijmde wordt vertrouwd... de volgende boeken bevestigen dat nog eens.’ Voorts constateert ze dat in Hofman's werk ‘een ommezwaai van fantasie naar werkelijkheid’ heeft plaatsgevonden. | |||||||||
Wisselwerking kritiek en jury'sNaar aanleiding van het beknopte overzicht van de reacties op Wim Hofman's werk kunnen enkele constateringen worden gedaan. Ten eerste blijkt dat Wim Hofman zich al in de beginjaren van zijn loopbaan in een overwegend positieve belangstelling van jeugdliteratuurcritici, waaronder Mischa de Vreede, Gertie Evenhuis en Miep Diekmann, heeft kunnen verheugen. Met name de kritische inzet van Miep Diekmann - op dat moment wellicht de meest gezaghebbende jeugdliteratuurrecensent - voor Hofman's werk, vind ik opmerkelijk. Zij behoort tot degenen die Hofman's debuut opmerken en zich er in positieve zin over uitlaten. Aan het met een penseel | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
bekroonde Koning Wikkepokluk wijdt ze een uitgebreide bespreking, waarin ze nadrukkelijk aandacht vraagt voor Hofman's kwaliteiten als schrijver door te stellen dat het boek zelf zeker goed is voor een Gouden Griffel. Bij de verschijning van Wim wijdt ze als eerste een meer algemene beschouwing aan Hofman's werk en wijst ze op het unieke karakter ervan. Behalve via haar recensies heeft Miep Diekmann overigens ook langs andere weg haar waardering voor Wim Hofman's werk kenbaar gemaakt. Zij maakte deel uit van de jury die in 1977 de Nienke van Hichtumprijs aan Wim toekende. Vermeldenswaardig is dat in deze jury tevens Paul Biegel zitting had, die zich in zijn hoedanigheid van adviseur van Van Holkema en Warendorf eveneens al in een vroeg stadium achter Hofman's werk heeft geschaard. Diekmann en Biegel hebben als de 2 enige representanten uit de jeugdliteratuur in deze jury vermoedelijk een belangrijke stem gehad en gezien hun reeds gebleken waardering voor het werk van Hofman is het aannemelijk, dat zij in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor de beslissing van de jury om de Nienke van Hichtumprijs aan Wim Hofman toe te kennen. Ten tweede laat het overzicht van de kritische reacties op Hofman's werk zien dat de toekenning van een prijs een aanzienlijke stijging van de belangstelling in de pers met zich mee brengt: de 3 niet bekroonde werken worden 7 of 8 maal besproken, terwijl aan Koning Wikkepokluk en Wim respectievelijk 15 en 22 recensies worden gewijd. Bovendien verschijnen na de bekroning van beide boeken in een aanzienlijk aantal bladen interviews met Wim Hofman. Op zichzelf genomen is dit wellicht niet zo verwonderlijk. Bekroningen vormen nieuws, en alleen al om die reden zullen (dag)bladen geneigd zijn aandacht aan prijswinnaars en bekroonde werken te besteden. Minder vanzelfsprekend is echter dat noch de bekroning van Koning Wikkepokluk noch die van Wim aangevochten worden. Griffelbekroningen doen nogal eens wat stof opwaaien en jurybeslissingen worden door o.a. recensenten op vaak felle wijze bestreden. Voorzover recensenten zich ontevreden tonen met de toekenning van een gouden penseel en Zilveren Griffel aan Wim Hofman, dan is dat niet omdat zij de kwaliteit van de bekroonde werken in twijfel trekken, maar omdat zij van mening zijn dat een Gouden Griffel ook cq. meer op zijn plaats was geweest. (Positieve) kritieken en bekroningen dragen beide bij tot de mate van erkenning die het werk van een auteur verwerft. Het voorafgaande wekt de indruk dat er tussen beide zaken een nauwe wisselwerking bestaat. Bekroningen worden voorafgegaan door positieve recensies en leiden op hun beurt tot meer (positieve) recensies. Noch het oordeel van een of enkele critici noch een bepaalde bekroning is bepalend voor de erkenning die het werk van een auteur verwerft. Deze erkenning hangt af van de bijval die een dergelijk(e) oordeel of bekroning binnen en buiten de jeugdliteratuurkritiek en het jurywezen ondervindt. Wel lijkt de kans op bijval groter te worden, naarmate degenen die via een prijs of recensie hun positieve waardering kenbaar maken als meer gezaghebbend gelden. Ten aanzien van de ontvangst van Hofman's latere werk kan worden opgemerkt dat de kritiek ook hierop overwegend positief heeft gereageerd. Kwantitatief bezien fluctueert de literair-kritische belangstelling. Ansje Vis en Matje Klop (1979) en De Stoorworm (1980) ontvangen relatief weinig aandacht. Mogelijk hangt dit samen met de (wat jongere) leeftijdscategorie waarvoor beide boeken zijn bestemd. Ik heb de indruk dat boeken voor jongere kinderen minder en ook kortere besprekingen krijgen. Pas de laatste jaren lijkt hier verandering in te komen. Aan Het tweede boek over Wim (1977) en Straf en andere verhalen (1985) worden een naar verhouding redelijk aantal besprekingen gewijd. Het dubbelbekroonde Aap en Beer (1983) krijgt evenals Hofman's andere ‘prijsboeken’ een groot aantal besprekingen. Wat betreft de kritische reacties op de overige boeken van Hofman beschik ik over onvoldoende gegevens. Behalve recensies blijven ook in de periode na Wim met enige regelmaat interviews met Hofman verschijnen. Voorts wordt respectievelijk in 1980 en 1982 in de Jeugdboekengids en het Lexicon voor de jeugdliteratuur een algemene beschouwing over Hofman's werk opgenomen. Hieruit blijkt dat noch de uitspraken van critici noch die van de auteur zelf zonder effect blijven. Beide overzichtsartikelen bevatten enkele uitspraken over Hofman's werk, die - hoewel er geen sprake is van expliciete verwijzingen - rechtstreeks ontleend lijken aan wat eerder door recensenten (o.m. Miep Diekmann) en door Wim Hofman zelf over dat werk is opgemerkt. Zo is de volgende passage uit het Jeugdboekengids-artikel vrijwel identiek met de hierboven reeds geciteerde uitspraak van Wim Hofman over Koning Wikkepokluk in Het Binnenhof van 20-8-74. ‘In het begin van het verhaal stapt de koning uit een beest en op het eind verdwijnt hij in een kist en tussen deze twee - voor volwassenen duidelijke - symbolen voor geboorte en dood ligt dan zijn zoektocht naar een eigen plek om te regeren - lees: te leven - een zoektocht die alleen maar desillusies oplevert.’ |
|