Levende Talen. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Levende Talen–Correctie-euvel.In het Junienummer van ons orgaan heeft de heer Houben geprotesteerd tegen de strekking van het stukje ‘Verbeterbabbel’ (Des. 1929), juister: tegen zìjn interpretatie ervan. De wijze waarop hij protesteert is een weerwoord waard, en als elk publicist altijd rekenen kon op een dergelijk ernstig en zakelik | |
[pagina 17]
| |
tegenbetoog, zou het mom van de anonymiteit op nonactief gesteld moeten worden. - Edoch...! De heer H. komt op tegen niet minder dan ‘misdadige sabotage’ die ‘sommige verbitterde leeraren’ in praktijk brengen. En één van die soort lijkt hem de in de dialoog ingevoerde B. En... waarschijnlik, nóg iemand van wie B. spreektrompet zou zijn. Toch, B. noch die ander, mogen m.i. - zo-ineens als de heer H. doet - als saboteurs worden ge(dis)kwalificeerd. Is dat niet voorbarig? Zie 's: U, collega H., oordeelt en veroordeelt als leraar-frans een collega-nederlands. En dat op grond van de speciale vak-opvatting en -praktijk van de collegas in een vak dat nièt 't Uwe is. Kunt U zich daaromtrent een zógoed gefundeerde mening vormen dat U tot vonnissen competent is? De dienst en de beteekenis van correctie voor het ‘vak’ nederlands kàn (wsch. is) een. heel andere zijn dan voor het frans. Bovendien zult U moeten onderscheiden: thuiscorrectie en klas-correctie (klassikaal en individueel); ‘afwezige’ en ‘aanwezige’, - en uit het door U geïncrimineerde stuk (blz. 26 o.m.) blijkt dat B. wel degelik corrigeert. Zou ie ook onder de lees-, de voordracht-, de spreekles niet corrigeren? Moge U dit tot voorzichtigheid stemmen: onder de leraren-nederlands heerst er aangaande correctie (nog?) volstrekt geen communis opinio. In hoeverre 't wenselik is dat die er komt, zal niet licht uit te maken zijn. Wèl wenselik is 't dat de leraren zich bezinnen over echte onderwijsaangelegenheden van deze soort. En nà bezinning, zich uìtspreken. Dan zal stellig blijken hoe uiters ingewikkeld zulke ‘onnozele, vanzelfsprekende’ dingen zijn: hoe de correctie in de schoolpraktijk van elk vak een aparte plaats inneemt, verschilt in aard en omvang naar gelang van de klas waartoe de leerlingen horen, afhankelik is van diverse, gelijkwaardige, vak- en onderwijs-opvattingen, in niet mindere mate ook: van de grootte van de klassen en van het aantal lesuren die de leraar opgedragen zijn. 'k Kan me voorstellen dat op Uw H.H.S. met een inwonertal van 25, van de (ook-schriftelike) correctie meer en fijner werk gemaakt wordt dan op een school als de mijne, waar 'k meer dan 200 leerlingen te becorrigeren heb. Elke minuut per leerling aan correctie thuis geeft U een half lesuur per week extra-werk, aan mij 4 uren! En, wat is nog: 1 minuut per leerling en per week! Zijn velen niet gedwongen van de nood een deugd te maken? Daarenboven is er volgens een andere opvatting helemaal geen spràke van ‘nood’ en ‘deugd’, is onderwijskundig aanbevelenswaard de ‘correctie’ aangebracht door de... kachel! Is dit sabotage? Zo ja, dan ben 'k in | |
[pagina 18]
| |
goed gezelschap; is niemand minder dan Jan Ligthart de oersaboteur geweest. In ‘School en Leven’ (desverlangd verstrek ik U nummer en bladzij) zingt hij - voor nederlands stellen - de lof van de Kachelcorrectie, dwars tegen de ouwe correctie-opvattingen in, die imperatief de plicht om van elke leerling elke letter te corrigeren voorschreven. (Een onvruchtbare onderneming, een ontzaggelike energie-verspilling). Leest U Thysse s ‘Taal en Schoolmeester’ 'ns: hoofdstuk De Corrigeervloek). Iets heel anders dan correctie, is contrôle, een onderscheid dat U - altans in Uw artikel (blz. 27) - niet scherp ziet. Contrôle toch omvat méér dan correctie, en omvat correctie slechts gedeeltelik. Contrôle is veel minder een didakties begrip dan correctie; in contrôle overweegt het disciplinaire: het is een (de) eis van zelfbehoud voor de leraar. Ik geloof dat B., de door U gevonniste ouwerot, dat onderscheid drommels goed beseft! U kunt er gerust op zijn dat de leerlingen bij hem werken, graag werken, en in de objectiefbeste n.l. ‘vrije orde’!
En toch, ik geloof nièt, dat dit apologeties vertoogje U helemaal met B. en z'n Schepper (de ondergeteekende) verzoènd heeft. Want U herhaalt: ‘Die tóón, die verbitterde toon van de dialoog!’ Geachte Collega, da's een kwestie van natuur, van temperament. Dáárin nu lijkt 't me dat we antipoden zijn: wat U boven 't ‘normale’ te veel aan ernst heeft, dat ik aan spot en ironie. En zó kon het geval zich voordoen: dat twee mensen, juist dank hun sterkverwante sympathie voor dezelfde zaak (M.O.) uitersten léken. Het ‘qui aime bien châtie bien’ hebben beiden, elk naar eigen gemoedsaanleg, toegepast. Wat de een door scherts en ironie critiseerdeGa naar voetnoot1), werd door de ander natuur-lik niet gevoeld, werd door hem misverstaan, met het gevolg dat zijn tegenbetoog tot een stuk van ernstige voorlichting en waarschuwing werd, - op déze wijze aan de kaak stellend, in den grond hetzèlfde, wat ook de verontwaardiging van de ander had verwekt. Waarde Collega, U zult me een lieve wens vervullen, als U er eveneens toe besluiten wilt het ‘Correctie-Probleem’ in studie te houden. We zouden dan - alle badinage à part - daarover een stellig vruchtbare discussie kunnen voeren. Met dank voor Uw protest-artikel,
Haarlem. A.J. SCHNEIDERS. |
|