Levende Talen. Jaargang 1933
(1933)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 3]
| |
Een Moedertaal-nummer.De Redactie biedt de lezers hierbij een biezondere aflevering van ons blad aan. De aanleiding tot het besluit, dit extranummer geheel te wijden aan het onderwijs in de moedertaal, is tweeërlei. In de eerste plaats betrof een groot deel van de besprekingen op de algemene vergadering van 5 Januarie dit onderwerp. Men vindt er dan ook de redevoeringen van de drie sprekers van de ochtendvergadering in afgedrukt, terwijl ook de inleiding van de spreker in de Nederlandse sectievergadering over Modern Taalonderwijs in het kader past. Wij geloven dat velen die de vergadering hebben bijgewoond, mèt de spreker die op publicatie van de voordrachten aandrong, de behoefte zullen gevoelen aan rustige herlezing, zodat zij zich bezinnen kunnen op de belangrijke verschillen (en punten van overeenkomst) in de opvattingen over het onderwijs in de landstaal hier en elders. In de twede plaats doet zich het verheugend verschijnsel voor, dat in en buiten onze vereniging het onderwijs in de moedertaal in het middelpunt van de belangstelling staat. Dat dit in onze eigen kring het geval is, bewijzen de geweldige opkomst op de 5e Januarie, toen ongeveer 250 aanwezigen de zaal vulden, de grote belangstelling ook voor de Nederlandse sectievergadering, de snelle groei van deze afdeling in de laatste weken en de verschillende artikelen in ons blad. Als degenen die klagen over de chaos in het moedertaalonderwijs, gelijk hebben, is het geen wonder dat de armen, die daarin moeten rondploeteren, behoefte hebben aan voorlichting van ervaren collega's, teneinde enige orde in die chaos te brengen. Ook buiten onze vereniging kunnen wij vele symptomen waarnemen. Eén is de verschijning van de methodiek van Dr. J. LeestGa naar voetnoot1) en de grote belangstelling (zij 't niet algemene instemming), die zijn boek terecht ondervonden heeft; een ander is het feit, dat in universitaire kringen behoefte wordt gevoeld aan voorlichting van de studenten op het gebied van de methodiek van het onderwijs in het Nederlands; in dezelfde richting wijst het feit, dat het verlangen is uitgesproken naar een histories en beredeneerd overzicht van alles wat er in de laatste jaren over het onderwijs in | |
[pagina 4]
| |
de moedertaal verscheenGa naar voetnoot1); zo zoekt men in de Mo. G.A., de groep van leraren in levende talen, Aardrijkskunde en Geschiedenis in het Genootschap, naar inniger contact tussen het onderwijs in het Nederlands en dat in de andere talen, inclusief de klassiekeGa naar voetnoot2). Deze opgewekte belangstelling staat in verband met het streven naar vernieuwing van ons onderwijs in het algemeen, een gevolg van het steeds toenemend inzicht dat dit verlost moet worden uit de ban van de waan der ‘algemene ontwikkeling’. Deze aandacht voor het moedertaalonderwijs, dit vitale, centrale organisme van het gehele lichaam dat onderwijs heet, ligt in de lijn van de concentratie-gedachte, die tegenwoordig allerwegen leeft. In de bekende, onlangs bij Wolters verschenen, brochure van de heer G. BolkesteinGa naar voetnoot3) is zij nog eens duidelik uitgewerkt en wij kunnen tans wel constateren, dat een hervorming van ons onderwijs in die richting erkend wordt als een op den duur onafwijsbare eis. In het algemeen betreft de idee van de concentratie het gehele onderwijs en is zij, als gezegd een reactie tegen de opvatting, dat het Middelbaar Onderwijs in de eerste plaats moet brengen algemene ontwikkeling. Het nut van een dergelike verzameling weetjes - waar trouwens de tijd lelike verwoestingen in aanricht - wordt lager aangeslagen dan vroeger. Terecht zegt Dr. Elzinga in zijn belangrijk artikel ‘De grondslagen der maatschappijschool’ (in het Tijdschrift van het Nationaal Bureau), dat het doel, in 1863 aan het M.O. gegeven (nl. het bijbrengen van ‘de uitkomsten van de wetenschappelijke onderzoekingen in meer of minder populairen vorm’) niet meer bevredigt; ‘het is te eng en te rationalistisch’. Wij moeten het meer in de diepte dan in de breedte zoeken. Er moet ook meer verband zijn, er moet een ‘centrum’ zijn, waaromheen de stof zich ‘concentreert’. | |
[pagina 5]
| |
In verband hiermee spreekt het vanzelf, dat een afgesloten gebied als het taalonderwijs zich in 't biezonder leent voor toepassing van deze gedachte. De tijd is voorbij dat elke taal als een afzonderlik terrein werd beschouwd en de leraren in de verschillende talen langs elkaar heen en maar al te vaak in tegenspraak met elkaar werkten. En hier ligt een belangrijke taak voor onze vereniging, die de leraren in de vier levende talen aan alle scholen voor voortgezet onderwijs omvatGa naar voetnoot1). Die gedachte zat reeds voor bij het Hoofdbestuur, toen het in de vorige jaarvergadering één der sprekers verzocht de mogelikheid van ‘syntheties taalonderwijs’ onder de ogen te zien. Vernieuwing van het taalonderwijs in de richting van concentratie is dus het doel. Het is duidelik, dat daarbij het onderwijs in de moedertaal het ‘centrum’ moet vormen. In dit verband herinneren wij aan de onderscheiding tussen ‘taal’ (objectieve taal) en ‘spraak’ (subjectieve taal), die in de vergadering van de Nederlandse sectie ter sprake kwam. Dit onderscheid zou ik zo willen interpreteren, dat ‘taal’-onderwijs de taalverschijnselen tot object van waarneming maakt, en ‘spraak’-onderwijs de praktiese toepassing in spreken en schrijven controleert. Het eerste nu behoort de vrucht te zijn van samenwerking tussen de leraren, onder leiding van de Nederlandse leraren. Het behoeft geen betoog, dat een vernieuwing van het taalonderwijs volgens de moderne, meer psychologies gerichte inzichten niet in een handomdraaien kan tot stand gebracht worden, maar het resultaat zal moeten zijn van een geleidelike ontwikkeling. Zij verdient zeer de belangstelling van alle taalleraren en het is de plicht van het bestuur van onze vereniging die levendig te houden. Na het bovenstaande is het duidelik, dat het bestuur der Nederlandse sectie een belangrijk aandeel in dit werk moet hebben. Het verheugt mij daarom zeer, dat het dit gevoelt, blijkens zijn besluit om in een tussentijdse sectievergadering een begin te maken, door aan de orde te stellen de doelstelling van het moedertaal-onderwijs, waarbij problemen als hierboven aangeraakt vanzelf ter sprake komen. | |
[pagina 6]
| |
Het bestuur verwacht natuurlik niet, dat deze veelomvattende en ingewikkelde zaak door één vergadering afgehandeld kan worden. Het beschouwt deze bespreking als een begin. Reeds de beantwoording van de vraag, wàt de Middelbare School de leerlingen op het gebied van het onderwijs in het Nederlands moet meegeven, in de eerste plaats, welke de verhouding moet zijn tussen ‘taal’- en ‘spraak’-onderwijs, zal niet gemakkelik vallen. Zij treft de kwestie in de kern. Dan komt de methode aan de orde en de leermiddelen; ook de verhouding tussen het onderwijs in de moedertaal en dat in de andere levende, en de klassieke talen. Of wij het volgend jaar al zo ver zullen zijn, dat dit laatste en een plan van samenwerking in een algemene vergadering aan de orde kan worden gesteld? Ook zal overleg met de Universiteit nodig zijn, want de opleiding van de taalleraren zal meer dan dit tot nog toe het geval was, in die nieuwe banen moeten gaan. De weg is lang, maar het doel is schoon. Wij zullen geduldig moeten zijn, en niet overhaasten. Bij zoveel verschil in inzicht als er onder de docenten in het Nederlands bestaat (is het in enig ander vak wel zó erg?) over het wat en het hoe, welhaast in alle onderdelen van de leerstof, is het aan te bevelen niet te veel tegelijk aan te pakken. De eerste schrede op deze lange weg is de verschijning van dit ‘moedertaal-nummer’.
v.d.E. |
|