Levende Talen. Jaargang 1933
(1933)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 87]
| |
een interessante discussie zal volgen. Voordat hij het woord aan de Heer Van der Meer geeft, stelt hij aan de orde de verkiezing van een derde bestuurslid in de vacature Dr. De Groot. Wegens de ‘betrekkelik gevorderde’ leeftijd die de bestuursleden tot nog toe hadden, acht de voorzitter het gewenst een jonger lid te kiezen, b.v. Mej. M.B. Portheine. Als geen der aanwezigen een tegencandidaat stelt, wordt zij bij acclamatie gekozen. Na enige aarzeling in verband met het haar onbekend zijn van de verplichtingen aan de functie verbonden, verklaart zij zich bereid in het bestuur zitting te nemen. Dan krijgt ondergetekende gelegenheid mee te delen, dat hij de door Dr. Veldkamp gewraakte notulen van de sectievergadering van Jan. 1932 geheel handhaaft, maar natuurlik diens recht om het ‘stenogram te wijzigen’ erkent. Daarna geeft de voorzitter het woord aan Dr. Van der Meer. Een enigszins bekort verslag zal in éen der volgende nummers, verschijnen. De voorzitter verzoekt de leden die een uiteenzetting van de beginselen volgens welke een leerboek dat binnenkort zal verschijnen, is samengesteld, hier niet op z'n plaats achten, zich tot hem te richten. Juist om deze reden heeft de Heer Van der Meer oorspronkelik bezwaar gemaakt deze inleiding te houden. Dr. Kruisinga heeft hem overreed het wèl te doen, daar hij een dergelijke uiteenzetting integendeel zeer geschikt vond voor een sectievergadering. Verscheidene leden stellen nu vragen of maken bedenkingen. De Heer De Groot betreurt de kortheid van de inleiding, waardoor het hem niet duidelik is hoe de leerlingen de spraakkunst en het idioom moeten verwerken, zodat ze er zich ook van kunnen bedienen. De Heer Klaver, die uitsluitend aan een H.B.S.A les geeft, acht de methode voor dergelijke scholen niet doelmatig. De leerlingen zullen meer grammatica moeten kennen en deze gemakkelik moeten kunnen naslaan. Ook de Heer Van Doorn acht deze methode slechts passend bij éen schooltype. Daar er echter vrij vele zijn, zal een methode elasties moeten wezen, terwijl ieder leraar moet beoordelen hoe hij er aan een bepaalde school mee zal ‘omspringen’. Waarom zal hij aan de gymnasiumafdeling van het Lyceum niet spreken van een accusative and infinitive construction? En moet dit dan aan de H.B.S.-afdeling heten: voorwerp + stam? Komt een constructie als: On the man being informed ... al zo gauw aan de orde? De Heer Inglis Arkell vraagt wanneer de leraar en wanneer de leerlingen Engels | |
[pagina 88]
| |
beginnen te spreken. Bij de spraakkunst gaat hij zelf liever uit van een Nederlandse zin. De Heer Mossel wil weten of de hoeveelheid grammatica bij éen les in 't begin niet te groot wordt. De Heer Polak (A'dam) zou gaarne vernemen hoe de inleider de eerste weken doet. Men kan dan toch niet van een tekst uitgaan? - De Heer Van der Meer krijgt dan gelegenheid al vast deze sprekers te beantwoorden. Wat de verschillende aard der scholen betreft, merkt hij op, dat hij zelf aan drie schooltypen les geeft, maar dat hij juist niet te zeer op de praktijk wil letten, zoals zij doen die al gauw korte zinnen laten vertalen, briefjes laten schrijven, eenvoudige zinnen leren zeggen, enz. Hij acht de hoofdzaak ontwikkelend onderwijs te geven, waarvan de vormende waarde het meest moet gelden, en meent daarom dat alle schooltypen hetzelfde beginonderwijs moeten hebben. Het bezwaar van de terminologie kan vervallen: deze is immers altijd vrij onbelangrijk. Dikwels behandelt hij alleen het ‘geval’, zonder er een naam aan te geven: 't is voldoende als ze volgende analoge gevallen onderkennen. - In de eerste twee weken gaat hij natuurlik niet van een tekst uit. Hij behandelt dan algemene uitspraakkwesties aan de hand van woorden en zinnetjes, leert het foneties schrift en tevens het alphabet en wanneer ze dan het behandelde draaglik uitspreken, komt de vertaling er van aan de orde. De grammatica van de eerste lesjes is voornamelik de vormverandering: meervoud - 3e pers. enk. - onregelmatige ww. In het begin wordt alles gememoriseerd, waardoor de leerlingen ook al direct Engels spreken. Bij het overhoren wordt van elke zin een vraag gemaakt en dit breidt zich vrij gauw uit tot een vrijer gesprek. Tot besluit komt dan een groep Nederlandse zinnen ter vertaling. Spraakkunst als opzichzelfstaand onderdeel, zoals b.v. de verschillende functies van de tegenwoordige tijd, kan alleen de Neerlandicus geven. Inderdaad is de hoeveelheid grammatica vrij groot in 't begin, maar alles gaat dan nog in een zeer langzaam tempo, alleen al reeds door de moeilike uitspraak. - Er is nu gelegenheid in twede instantie nog wat op te merken. De Heer Van Renesse voelt natuurlik veel voor het uitgaan van echt Engels, maar acht het heel bezwaarlik geschikte stof te vinden: wat voor jonge Engelse kinderen deugt is voor onze leerlingen meestal te kinderachtig. Voor hen behoeft alleen de vorm eenvoudig te zijn, wat niet zo klemt voor Engelse kleuters. Dit ondersteunt de Heer Inglis | |
[pagina 89]
| |
Arkell: hij acht de kindertaal juist heel moeilijk. De Heer W. v. D. meent ontdekt te hebben, dat de Inleider te veel zich heeft gericht op verhalend proza, waarbij de verleden tijd domineert en de taal vaak vormelik is, hetgeen hijzelf juist heeft willen vermijden in zijn Pleasant Introduction. De Heer Klaver meent nog steeds dat voor de zware eisen van de H.B.S. A de spraakkunst niet toereikend zal zijn. Ook wil hij juist in de twee beginklassen de woordenschat zoveel mogelik uitbreiden. - In zijn beantwoording erkent Dr. Van der Meer de moeilijkheid om geschikte stof te vinden in verband met een zekere ‘discrepancy’ tussen vorm en inhoud. We mogen echter wel bedenken, dat het eenvoudige door de vreemdheid van de taal toch nog wel interessant is. In tegenstelling met de Heer Van Doorn is hij opzettelik uitgegaan van verhalend proza. Op een hem toegefluisterde opmerking antwoordt hij, dat éen voorbeeld van een bepaald geval wel degelik voldoende inzicht kan geven, als het maar ‘goed bekeken’ wordt. Tegen het uitbreiden van de woordenschat heeft hij niet het minste bezwaar; wel echter acht hij uit den boze het leren van woordenlijsten of zinnen, waarin opzettelik veel idioom is samengeperst. Hij houdt vol, dat hij zeker evenveel spraakkunst behandelt als de Heer Klaver. Bovendien maakt een systematies overzicht, bij wijze van samenvatting, aan het eind van het boek met de nodige verwijzingen het mogelik, elk gewenst onderwerp na te slaan. Namens de aanwezigen dankt de voorzitter Inleider en hen die aan de discussie hebben deel genomen en constateert dat enkele grondslagen algemeen instemming hebben gevonden, met name het uitgaan van echt Engels. Hoe overbodig dit streven ook moge lijken, er zijn nog steeds leerboeken genoeg, waarin dit slechts min of meer sporadies geschiedt. Zelf wenst hij nog een algemene opmerking te maken. Hij meent dat we helemaal op een dwaalweg raken, als we afzonderlike boeken voor de verschillende schooltypen gaan maken. Er moge dan al in de hoofddeksels verschil zijn tussen de leerlingen dezer scholen, er is geen verschil ten opzichte van wat daar onder zit. Gevallen als voorwerp + werkwoordstam en de Latijnsche constructie lijken wel op elkaar, maar zijn toch verschillend. Juist daarom vermijde men de term accusative + infinitive, nog daargelaten dat het Engels noch het éen, noch het ander kent. Het zinledige ac. cum inf. kan minder kwaad. In het algemeen moet men met ‘verbandlegging’ heel omzichtig te werk gaan. | |
[pagina 90]
| |
Bij de Rondvraag komt eerst ter sprake de agenda voor de volgende extra sectievergadering. De Heer Mossel zou graag aan de orde gesteld zien: Het Literatuuronderwijs in de hoogste twee leerjaren van de H.B.S. De Heer Inglis Arkell deelt mee, dat het medelid De Froe genegen is in te leiden: De lessen in handelscorrespondentie op de H.B.S.A. De Heer Van Doorn acht de Pinksterdinsdag ongeschikt: er zullen zeer weinigen komen. De voorzitter wijst hem er op, dat zijn ervaringen betreffen Utrecht, dat helemaal geen stad is, en dus niet trekt. Ook Dr. Veldkamp meent dat Amsterdam genoeg attractie zal blijken te bezitten. Daarna sluit de voorzitter om ongeveer 4 u. de vergadering. l.j. guittart.
Nagekomen bericht. De heer Guittart bericht ons, dat de beraamde tussentijdse Eng. sectievergadering op Pinksterdinsdag niet doorgaat, daar zich geen spreker of inleider bij het Bestuur heeft aangemeld na de uitnodiging daartoe in het Dec.-nummer. |
|