Levende Talen. Jaargang 1936
(1936)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 250]
| |
Dominicus, eveneens in De Gids, aanbeveelt: na te gaan waar het onderwijs goede resultaten heeft en de daar gevolgde methode elders voorschrijven. Ik vermoed zo, dat de inspecteurs, die toch met de uitvoering belast zouden moeten worden, er lelijk mee in zouden zitten. Hoe zouden zij dat moeten nagaan? En zou het niet blijken, dat er verschillende wegen naar Rome leiden? En vooral, is het wenselijk in te grijpen in de methode van het moedertaalonderwijs?’ Hoewel ik op de vergadering aanwezig was, heb ik niet goed gehoord, dat de heer Van den Ent de zaak zo scherp heeft gesteld. Ik schreef in ‘De Gids’ van October 1935 het volgende: ‘Men generaliseere dus niet, doch trachte te ontdekken, waar de gebruikte leerwijze wel tot goede resultaten leidt en spanne zich in om deze zooveel mogelijk uniform te maken in geheel ons land.’ Ik spreek dus alleen de wens uit, dat men overal zal zoeken naar de methode met de grootst mogelijke nuttige uitwerking ten opzichte van de toekomstige loopbaan van het grootste aantal leerlingen. En ik heb geen ogenblik aan de mogelijkheid gedacht dat men iets, van welke aard ook, in verband met de methode, zou voorschrijven. Maar wèl meen ik dat, bij gebleken slechte resultaten van het moedertaalonderwijs aan een bepaalde school, de inspecteur samen met de leraren zou kunnen nagaan, waar de oorzaak ligt om daarna te beproeven, of men door verandering van methode ook tot betere uitkomsten zou kunnen geraken. Er zal toch wel geen enkele leraar zijn, die in dezen niet voor redenering vatbaar is. Wanneer b.v. blijkt dat ergerlijke spelfouten veel voorkomen in het examenwerk van een bepaalde school en aan een andere niet, dan mag men daaruit toch wel zekere gevolgtrekkingen maken. En indien de bouw der opstellen hier veel beter is dan daar, ligt het toch voor de hand te vragen hoe dit komt. In zulke gevallen zou ik dus gaarne willen, dat een inspecteur een goede raad gaf, zonder bepaald dadelijk met een voorschrift te komen. Ik meen hiermede in 't kort Dr. Van den Ent omtrent mijn bedoelingen te hebben ingelicht. Overigens erken ik, dat ik misschien iets minder huiverig ben dan hij om b.v. jonge leraren met mijn ervaring te hulp te komen. Met dank voor de plaatsing, F.C. DOMINICUS. |
|