gelijkt, parallel loopt met de verandering in methode en doelstelling van het onderwijs in de Moderne Talen.
Naar aanleiding van de opmerking van Dr. de Groot over een onderzoek naar de woordkennis van onze leerlingen, zegt Dr. Prins, dat er toch veel woorden zijn, die zij rustig mogen vergeten. In verband hiermee vraagt hij het oordeel van den inleider over de zogenaamde frequentielijsten.
Vervolgens merkt Mej. Opstelten nog op, betreffende het door Dr. Zwager genoemde bezwaar van G.B. Shaw tegen een geannoteerde uitgave van zijn werken, - de schooljeugd zou dan aan hem even erg het land krijgen als aan Shakespeare - dat Shaw waarschijnlijk slechts op de Engelse schooljeugd doelde.
De laatste spreker is Dr. Habbema. Hij vindt, dat Dr. Zwager bij zijn definitie van schoollectuur te hoog grijpt: ook wat niet aan de hoogste litteraire eisen voldoet, kan soms zeer geschikte lectuur zijn voor onze leerlingen. Verder breekt hij een lans voor ernstige lectuur, naast de humor, het avontuurlijke, door Dr. Zwager aanbevolen. Wat niet grappig is, behoeft volstrekt niet altijd somber te zijn. Voorts lijkt hem de meer en meer gebruikelijke inleiding bij geann. uitgaven dikwijls volkomen overbodig. Ten slotte vraagt hij, wat de annotator moet beginnen in het geenszins denkbeeldige geval, dat hijzelf geen verklaring kan vinden voor een woord, een uitdrukking, een passage. De vergadering wacht het antwoord van Dr. Zwager niet af. Men is 't er algemeen over eens, dat eerlijkheid hier geboden is, en onwetendheid in zo'n geval geen schande. Ook is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat er onder de velen, die het werkje in handen krijgen, iemand is, die licht kan brengen in de duisternis.
Hierna antwoordt Dr. Zwager de verschillende sprekers.
Daar niemand verder het woord verlangt, dankt de voorzitter de aanwezigen voor de belangstelling, waarvan hun aanwezigheid blijk heeft gegeven en, na een aansporing om deze belangstelling ook, zo mogelijk, te tonen door een artikel of een boekbespreking in ‘Levende Talen’, sluit hij om kwart vòòr vier de vergadering.
M.B. PORTHEINE.