Het bewoonde gedeelte is te verdelen in drieën: naar het Oosten Azië, zo groot als Europa (van het Westen naar het Oosten) en Afrika (van het Zuiden naar het Westen) samen.
Van Europa en het bekende deel van Afrika volgt een korte beschrijving: een reeks namen van landen, soms met een of andere bijzonderheid. De grens van Europa ligt bij de Mont Geu (Grote Sint-Bernard), zodat naast Lybië en Ethiopië ook Lombardije, Gascogne, Spanje bij Afrika worden getrokken, hetgeen misschien te verklaren is door het feit, dat sommige oude schrijvers (Varro, Sallustius) en b.v. ook Gervais de Tilbury in de 13e eeuw Afrika beschouwden als een provincie van Europa. Gossouin deze mening volgend, heeft dan een ietwat willekeurige grens getrokken.
Een hele reeks eilanden in de Middellandse Zee passeert de revue, alsook Atlantis, eens groter dan Europa en Afrika samen, maar vernietigd om de zonden der bewoners en het ‘Verloren eiland’, ergens in het Westen, onvindbaar, wanneer men het zoekt, maar gevonden door Sint-Brandaan.
Over Ierland vernemen we verschillende eigenaardigheden, die men ook aantreft in de Legende van Sint-Brandaan.
Van de bewoners wordt weinig gezegd. De auteur, die blijkbaar van merkwaardigheden houdt, noemt naast monsters, die soms geboren worden, vrouwen met gezwellen onder de kin bij de Mont Geu (waarmee de kroplijders uit le Valais bedoeld zullen worden) en mensen met staarten uit Bretagne (volgens J. de Vitry uit: ‘Major Brittanica’), vermoedelijk een overblijfsel van de legende, die zegt, dat bewoners van Dorchester visstaarten bevestigden aan de kleren van St. Augustijn van Cantorbery en daarna, door hem vervloekt, veroordeeld waren staarten te dragen.
Bij het overzicht van de dierenwereld ontmoeten we hier geen grillige monsters.
De beschrijving van Azië is voor een groot deel aan het rijk der fantasie ontleend. Men vindt er het aardse Paradijs, waar 4 grote stromen: Ganges, Nijl, Euphraat, Tigris hun oorsprong vinden en dat omringd is door een gebied vol monsters, die het streng bewaken.
Na een overzicht der landstreken, met kenmerkende bijzonderheden, volgt een lange reeks van wonderlijke menselijke en dierlijke wezens (manthicore, centicore, basilisk, sciapode, licorne, griffioen enz.), die dit goeddeels onbekende werelddeel, vooral in de richting van Indië bevolken.
De bekende wereld wordt gevormd door:
Zuid-, West- en Centraal-Europa, het noordelijk en noord-oostelijk deel van Afrika en Voor-Azie. Daar omheen stelt men zich een zone voor vol zonderlinge wezens (Ethyopië, Indië, Ierland), die niet ontsproten zijn aan de fantasie der 13e eeuwse auteurs, noch aan die van hun voorbeelden. Volgens Emile Mâle gaan de meeste van deze verdichtselen terug tot Ctésias, tegen 400 voor Chr. geneesheer van Artaxerxes, koning van Perzië, die allerlei verhalen, die in Perzië de ronde deden, verzamelde en bekend maakte in de Griekse wereld, een verzameling, die een eeuw later nog werd uitgebreid door Megasthenes, die als afgezant van Seleucus Nicator, zèlf doordrong tot Benares en Patna.
Van deze wonderverhalen werden verschillende door Plinius den Ouderen en Solinus in hun werken opgenomen, om door andere schrijvers te worden overgenomen.
Deze monsters treft men ook aan in de Bestiaires, hier met symbolische betekenis. Ook spelen ze een rol in de Middeleeuwse bouwkunst. Zo ziet men op een zuil met bas-reliefs in de abdij van Souvigny o.a.: een sciapode, een mantichore, een griffioen, een licorne. Op een kapiteel te Vézelay be-