Vergadering der Duitse sectie.
Nadat de Voorzitter de vergadering geopend had, gaf hij het woord aan Drs. C. van Liere uit Zaltbommel, die een inleiding zou houden over het onderwerp: ‘Wat lezen wij met de leerlingen van de hoogste klassen?’
Spreker begon met de opmerking, dat hij op verzoek van den Voorzitter zijn voordracht zo ingericht had, dat vooral de jongere leerkrachten er hun voordeel mee konden doen. Men moest dus niet van hem verwachten een reeks namen van boeken die hij in de les behandelde, hij zou zich beperken tot het bespreken van èèn werk op de manier zoals hij dat in zijn literatuurlessen deed.
Van het allergrootste belang acht Drs. van Liere de ethische vorming van de leerlingen. Daarom komen juist de klassieke schrijvers in aanmerking om in de hogere klassen gelezen te worden.
En nu gaf spreker zeer enthousiast, en zijn gehoor animerend, een scherp beeld van de wijze, waarop hij ‘Hermann und Dorothea’ in de klas behandelt. Hij doet dat zo eenvoudig en rustig mogelijk, zonder enige geleerdheid, terwijl hij de leerlingen wijst op de vele problemen, die in het epos voorkomen, en die ook nu nog actueel zijn. Hij vergelijkt ook allerlei details uit het werk met voorvallen uit het hedendaagse leven en zo merken de leerlingen, dat die stof ook nog voor hen leeft; daardoor leren ze het werk waarderen, en zien, hoe veel er eigenlijk in zit. Zodoende bereikt spreker het door hem gestelde doel.
Na de voordracht werd 't eerst het woord gegeven aan den Heer Kroes, die naar aanleiding van het zo juist gehoorde vroeg, of men niet zou kunnen komen tot een boekje over modern onderwijs voor de vreemde talen (zoals er sedert kort voor het Nederlands ook bestaan), waarmee speciaal de jongere krachten hun voordeel konden doen.
Vervolgens werd het voor en tegen ter sprake gebracht van een mondeling eindexamen Duits op het Gymnasium, bij welk examen dan bijzonder gelet zou moeten worden op het zich dragelijk kunnen uitdrukken in de vreemde taal. De heren Anholt, Straus en Heimeyer namen aan deze gedachtenwisseling deel. De heer Straus acht een mondeling eindexamen van waarde ‘voor de geestelijke standing van de examinandi’; nu dit steentje