Wilhelm Vogelpohl, Von deutscher Dichtung. Ein Volks- und Jugendbuch. B.G. Teubner, Leipzig & Berlin 1937.
Bij de beoordeling van dit boek moeten wij ons meer dan ooit voor ogen houden, aan welke lezerskring de schrijver gedacht heeft en voor welke groep van lezers wij de geschiktheid hier moeten nagaan. Voor de hedendaagse Duitse jeugd en den ontwikkeling zoekenden leek vind ik het zeer geslaagd. De behandeling is in goede zin populair: geen zwaarwichtigheid, onderhoudend zonder goedkoop te worden, concreet, helder van taal (bijna geheel zonder vreemde woorden!), het weet belangstelling te wekken.
Ik geloof, dat wij door deze gunstige eigenschappen het boek ook aan de Nederlandse jeugd kunnen aanbevelen. Er zijn echter bezwaren. Een Duitse literatuurgeschiedenis, waarin zelfs de namen van een Heine, Schnitzler, v. Hofmannsthal, Th. Mann e.a. niet voorkomen, - zo kan men zeggen - geeft een volkomen onzuiver beeld van de Duitse literatuur. Dit is ongetwijfeld waar; van wetenschappelijk standpunt gezien, zijn enige hoofdstukken onvolledig en zeer eenzijdig; dus niet juist. Wat nu de onvolledigheid betreft: uit de titel: Von deutscher Dichtung en niet Die deutsche Dichtung blijkt, dat schr. dit zelf heeft geweten. Hij wilde geen wetenschappelijk verantwoord werk schrijven, maar zag een paedagogisch ideaal voor zich: den leek wegwijs te maken in dat deel van de Duitse letterkunde, dat schr. voor hem van waarde vindt. Afgezien van deze opzet blijft iedere beknopte literatuurgeschiedenis, die meer naar de uitbeelding van personen dan naar schetsen van stromingen streeft, onvermijdelijk onvolledig. - De samenhang en het uitstippelen van de grote lijnen is een zwak punt in dit werkje! - Een dergelijke literatuurgeschiedenis zal steeds schiften wat haar van belang voorkomt en wat niet. Wanneer men daarbij niet uitsluitend de dichterlijke kracht, maar ook de innerlijke houding van den dichter tot maatstaf neemt, is dat een weliswaar aanvechtbaar, maar toch niet zonder meer als domme willekeur te verwerpen standpunt.
Er zouden zeker nog meer aanmerkingen te maken zijn, doch dit zou niet de hoofdzaak raken.
Mijn eindoordeel luidt: eenzijdig en onwetenschappelijk, maar toch aanbevelenswaardig door de sobere en suggestieve tekening van de meeste der behandelde schrijvers.
D.W. HARBERTS.