Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Pharao beueelt datmen haer dat lant Gosen soude ingheuen te bewoonen. Den dieren tijt wort so groot, dat die Egyptenaers haer beesten ende velden aenden Coninck versetten. Israel belast Ioseph van sijnder begrauinghen wegen.

Dat .xlvij. Capittel

[afbeelding]

1

Ga naar margenoot+IOseph quam ende bootscaptet Pharao, ende seyde, Mijn vader ende mijn broeders, haer cleyn ende groot vee, ende wat si hebben is ghecomen wt den lande Canaan, ende siet, si sijn int lant Gosen,

2

ende Ioseph nam vijue van sine broeders, ende steldese voor Pharao

3

Doen sprac Pharao tot sinen broederen, wat is v hanteringe? Si antwoorden, v knechten sijn veeherderen, wi ende onse vader.

4

Ende voort spraken si tot Pharao, wi sijn ghecomen om te woonen int lant bi v, want uwe knechten en hebben gheen weyde voor haer vee, soo herdt druct die dierte des lants Canaan, so laet doch uwe knechten int lant Gosen wonen.

5

Ga naar margenoot+Pharao sprack tot Ioseph, Het is v vadere ende uwe broeders, die tot v ghecomen sijn,

6

dat landt van Egipten staet v open, laetse aenden besten candt des lants woonen, datse inden lande Gosen woonen, ende weet ghi datter onder hen lieden sijn, die verstandich sijn, so sedtse ouer mijn vee.

7

Ioseph bracht ooc sinen vader Iacob binnen, ende stelde hem voor Pharao, ende Iacob groetede Pharaonem.

8

Ende Pharao vraechde Iacob, hoe oudt sidy?

9

Iacob sprac, Dien tijt mijnder beuaert, is hondert ende dertich iaer, cleyn ende quaet is die tijt mijnder beuaert, ende si en sijn noch niet ghelijc gheworden den tijde mijnder vaderen in haer beuaert,

10

Ga naar margenoot+Ende Iacob die groetede Pharao, ende ghinc wt van hem.

11

Ende Ioseph besorchde sinen vader ende sinen broederen wooningen, ende gaf hen een besittinge in Egypten lant,

[pagina *]
[p. *]

aenden besten cant des lants, te weten int lant Raemses, so Pharao geboden hadde,

12

ende besorchde sinen vader, ende sinen broederen, ende alle zijns vaders huys, gelijcmen den iongen kinderen broot besorcht.

13

Ende in allen landen ghebrac broot, want die dierte was seer swaer, dat dat lant van Egypten ende Canaan versmachte van dierten,

14

ende Ioseph brachte al dat gelt te samen dat in Egypten ende Canaan gheuonden wert, ons des graens wille dat si cochten ende hi dede alle dat ghelt in Pharaos tresoor.

15

Ga naar margenoot+Als inden lande van Egypten ghelt gebrac, quamen alle die Egyptenaren tot Ioseph, ende seyden, besorcht ons broot, waerom laet ghi ons voor v steruen, om dat wi sonder ghelt zijn.

16

Ioseph antwoorde Brengt v vee hier, so sal ic v voor dat vee spijse gheuen, nv ghi lieden sonder gelt sijt,

17

Doen brachten si Ioseph hare vee, ende hi gaf hen broodt om hare peerden, schapen, runderen ende ezelen, Also voede hise met broode dat iaer om haer vee.

18

Als dat iaer om was, quamen si tot Ioseph ten naesten iare, ende spraken tot hem. Wi en willen onsen heere niet verbergen niet alleen dat gelt, mer ooc alle onse vee is wech tot onsen heere, ende en is niet meer ouerbleuen voor onsen heere, dan alleen onse lijf, ende onse velden,

19

waerom laet ghi ons beyde steruen ende onse velden. Neemt ons ende onse lant om tbroot, dat wi ende onse landen dienstbaer sijn Pharao, gheeft ons saet dat wi leuen ende niet en steruen, ende dat dat velt niet en verwoeste

20

Aldus nam Ioseph Pharaoni alle dat landt van Egypten in, want die Egyptenaren vercochten een yegelijc sinen acker, Ga naar margenoot+ want de dierte was te sterc ouer haer Ende also wert dat lant Pharaoni eygen,

21

tsamen met den volcke dat tot sinen steden wt ende in ghinck, vanden eenen cant van Egypten totten anderen,

22

wtghenomen der priesteren velt, dat en nam hi niet in, want het was van Pharao voor den priesteren geordineert, dat si eten souden dat hen genoemt ware, dat hi hen gaf, daerom en dorsten si haer velden niet vercoopen.

23

Doen sprac Ioseph, tot den volcke, siet, ic hebbe heden ingenomen v ende uwe velden, voor den Coninck Pharao, Siet, daer hebdi saet, ende besaeyt dat velt,

24

ende vanden graue suldi Pharao den vijfsten deel geuen, Ga naar margenoot+ vier deelen sullen uwe sijn te besaeyen dat velt, tot uwer spijsen, ende voor uwe huis ende kinderen.

25

Si spraken, laet ons mer leuen, ende genade voor v onsen heere vinden, wi willen geerne Pharaos knechten sijn.

26

Alsoo maecte Ioseph hen een wet tot op desen dach ouer den Egyptenaren velden, Dat vijfste deel Pharao te geuen, wtgenomen des priesters velt, dat en wert niet eygen Pharaoni,

27

Aldus woonde Israel in Egipten, int lant Gosen ende besatent, ende wiessen ende si vermeerderden hen seer,

28

Ende Iacob leefde .xvij. iaren in Egypten lant, dat alle sijn ouderdom wert hondert ende .xlvij. iaer.

29

Ga naar margenoot+Als die tijt naecte, dat Israel steruen soude, riep hi sinen soon Ioseph ende sprac tot hem, Heb ic ghenade voor v gheuonden, so legget v hant op mijn dgie, dat ghi barmherticheyt ende trouwe aen my doen sult, ende en begraeft mi niet in Egypten,

30

maer ick wil ligghen bi mijnen vaderen, ende ghi sult mi vueren wt Egypten, ende in mijnder vaders begrauenisse begrauen.

31

Ioseph sprac, ic salt doen soo ghijt gheseyt hebt Ende Iacob sprac, so sweert mi, ende Ioseph swoer hem Doen knielde Israel tegent bedde ten hoofteynde.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 10

margenoot+
D vers 15

margenoot+
E vers 20

margenoot+
F vers 24

margenoot+
G vers 28


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken