Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hier beghint dat boeck der Rechteren.

¶ Iudas wort een ouerste ende leydtsman des volcx, ende hy brengt onder hem die Cananiten, ende wint Hierusalem. Ende die Israeliten en roeyden die Cananiten niet wt, ghelijck als haer God gheboden hadde.

Dat eerste Capittel

1

Ga naar margenoot+NAe den doot Iosua vraechden die kinderen van Israel den HERE, ende spraken. Ga naar margenoot+ Wie sal onder ons dat oorloghe voeren, tegen die Cananiten.

2

Die HEERE sprac, Iuda salt voeren, Siet, ic heb dat lant in sine hant ghegeuen.

3

Doen sprac Iuda tot sinen broeder Simeon, treckt met my opwaerts in mijn loth, ende laet ons teghen die Cananiten strijden, soo wil ic weder met v trecken in v lot. Aldus trock Simeon met hem.

4

Doen Iudas op trock, so gaf hem die HERE dye Cananiten ende Pheresiten in haren handen, ende sloegen tot Besek, thien duysent mannen,

5

ende vonden AdoniBesek tot Besek, Ga naar margenoot+ ende streden tegen hen, ende sloeghen die Cananiten, ende Pheresiten,

6

Maer AdoniBesek vluchtede, ende si iaechden hem na, ende doen si hem grepen, hieuwen si hem die duymen aen sijn handen, ende voeten af.

7

Doen sprack AdoniBesek, tseuentich coninghen met afgehouwen duymen haerder handen ende voeten, lasen dat ouerblijfsel der spijsen onder mijnder tafelen op, So ict ghedaen hebbe, so heeft mi God weder vergouden, Ende men bracht hem te Hierusalem, aldaer sterf hi.

8

Maer die kinderen Iuda streden tegen Ierusalem, ende wonnense, ende sloeghense metter scherpten des sweerts, ende stoocten die stadt aen.

9

Daer na trocken dye kinderen Iuda neder, om tegen die Cananiten te striden die op tgeberchte, ende tegen tzuyden ende inden leegen landen woonden.

10

Ende Iuda trock henen tegen die Cananiten, die tot Hebron woonden (Hebron hiet voortijts KiriathArba) ende sloegen Sesai, ende Ahiman, ende Thalmai,

11

ende trock van daer tegen die inwoonders tot Debir (Debir hiet voortijts KyriathSepher).

12

Ga naar margenoot+Ende Caleb sprac, Wie KirathSepher verslaet, ende wint, dien wil ick mijne dochter Achsa tot eenen wijue gheuen.

13

Doen wanse Athniel, dye sone Knas Calebs ioncsten broeders, Ende hi gaf hem sijn dochter Achsa tot eenen wijue.

14

Ende het gheuiel, doen si in trock, wert si vermaent, dat si eenen acker van haren vader eysschen soude, ende si viel vanden Ezel. Doen sprac Caleb tot haer, wat is v?

15

Si sprac. Gheeft mi een segheninghe, want ghi hebt mi een zuyden lant ghegeuen, geeft mi ooc een waterachtich. Doen gaf hi haer een waterachtich bouen ende beneden.

16

Ga naar margenoot+Ende die kinderen der Keniters, Moses swagher, trocken opwaerts wt der Palmen stadt, metten kinderen Iuda, in die woestijne Iuda, die tegent zuyden leget der stadt Arad, ende ghinc henen, ende woonden onder dat volc.

17

Ende Iuda trock henen met Simeon sinen broeder, ende si sloegen die Cananiten tot Sephat, ende si verbandense, ende hieten die stadt Harma.

18

Daer toe wan Iuda Gasa, met haren toebehoorten, Ga naar margenoot+ ende Asklon met haren toebehoorten, ende Ekron, met haerder toebehoorten,

19

Ende die HERE was met Iuda, also dat hi dat gheberchte in nam, Want hi en conste dye inwoonders inden leegen lande niet ingenemen, om dat si yseren wagens hadden,

20

Ende si gauen Caleb Hebron, so Mose geseyt hadde, Ende hi verdreef daer wt, die drie sonen Enak.

21

Maer die kinderen BenIamin en verdreuen die Iebusiten niet, die tot Ierusalem woonden, Ga naar margenoot+ Maer die Iebusiten woonden by den kinderen BenIamin tot Hierusalem, tot desen daghe toe.

22

Desghelijcx trocken die kinderen Iosephs oock op tot BethEl, ende dye HERE was met hen,

23

Ende dat huys Iosephs bespieden wt BethEl (die te voren Lus hiet)

24

Ende die wachters sagen eenen man wt der stadt gaen ende spraken tot hem, wijset ons, waer wy in die stadt comen, so willen wi ontfermherticheyt aen v doen.

25

Ende doen hijt hen wijsde, waer si in die stadt souden comen, sloeghen si die stadt metter scerpten des sweerts, Mer dien man met allen sinen vrienden lieten si gaen.

26

Doen troc dye selue man op tlant der Hethiten, Ga naar margenoot+ ende timmerde een stadt ende hietse Lus, die heet noch huyden daechs also.

27

Ende Manasse en verdreef BethSean niet met haren dochteren, noch Thaenach, met haren dochteren, noch die inwoonders tot Dor, met haren dochteren, noch die inwoonders tot Iebleam, met haren dochteren, noch die inwoonders tot Megiddo, met haren dochteren,

28

Ende die Cananiten begonsten te woonen inden seluen lande, Maer doen Israel sterck wert, so maecte hi die Cananiten chijnsbaer, ende en verdreefse niet.

29

Des ghelijc so en verdreef oock Ephraim die Cananiten niet, die te Gaser woonden, maer die Cananiten woonden onder hen te Gaser.

30

Sebulon en verdreef die inwoonders oock nyet tot Kitron ende Nahalol, maer die Cananiten woonden onder hen, ende waren chijnsbaer.

31

Asser en verdreef die inwoonders tot Aco nyet noch die inwoonders tot Zidon, tot Ahelab, tot Achsib, tot Helba, tot Aphik, ende tot Rehob,

32

maer dye Asseriten woonden onder die Cananiten, die inden lande woonden, want si en verdreuense niet.

33

Naphtali en verdreeft die inwoonders tot BethSemes niet, noch tot BetAnath, mer woonde onder die Cananiten, die inden lande woonden, Maer dye tot BethSemes ende tot BethAnath worden chijnsbaer.

34

Ende die Amoriten dronghen die kinderen Dan opt geberchte, ende en lieten niet toe, datse onder den leegeren lande soude comen.

35

Ende die Amoriten begonsten te woonen opt geberchte Heres, tot Aialon, ende tot Saalbim, nochtans so wert hen de hant des huys Iosephs te swaer, ende worden chijnsbaer,

36

Ende den pale der Amoriten was, daermen tot Akrabim opwaerts gaet, ende vanden steen, ende vander hoochten.

margenoot+
A vers 1
margenoot+
Iudas die tweede Richtere.

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 12

margenoot+
D vers 16

margenoot+
esa. xv d

margenoot+
E vers 21

margenoot+
F vers 26


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken