Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

God die HERE gheeftse om haerder sonden wille inden handen der Midianiten, ende als si hem aenroept, so seynt hi haer Gideon eenen verlosser

Dat .vi. Capittel

1

ENde doen die kinderen Israel quaet deden voor den HERE, gafse die HERE onder die hant der Midianiten, seuen iaer. Ende doen der Midianiten hant te sterc wert, Ga naar margenoot+ ouer die kinderen Israel

2

so maecten die kinderen Israel voor hen holen inden geberchten, ende speloncken, ende vesten. Ga naar margenoot+

3

Ende als Israel yet saeyde, so quamen die Midianiten ende Amalekiten ende die kinderen tegent oosten, opwaert ouer hen,

4

ende belegerdense tegen haer, ende verdoruen dat gewasch opt lant, tot Gasa, toe, ende en lieten niet ouer blijuen van dieren in Israel, noch scapen, noch ossen, noch ezelen.

5

Want si quamen daer op met haren beesten, ende tenten, als een groote menichte der sprinchanen, also dat noch, si noch haer kemelen, te tellen, en waren, ende vielen int lant, dat sijt verderuen souden.

6

Aldus wert Israel seer neder voor die Midianiten, doen riepen die kinderen Israel totten HERE

7

Ga naar margenoot+Mer als si totten HERE riepen, om der Midianiten wil,

8

so seynde die HERE eenen Propheet tot hen, die sprac tot hen. Dus seyt die HERE dye God Israel, Ic heb v wt Egipten geleyt, ende wt den diensthuyse gebracht, Ende ic heb v verlost vander Egiptenaers hant,

9

ende van alder hant die v dronghen, ende hebse voor v wtgestooten, ende haer lant v ghegeuen.

10

ende sprac tot v. Ic ben die HEERE uwe God, en vreest der Amoriten goden niet, inder welcker lant ghi woont, ende ghi en hebt mijne stemme niet gehoort

11

Ende een Engel des HEREN, quam ende sadt onder een eycke te Aphra, die behoorde Ioas den vader der Esriten toe, Ga naar margenoot+ ende sijn soon Gideon dorsschede tarwe inden kelder, op dat hi vluchten soude voor die Midianiten

[pagina *]
[p. *]

12

Doen openbaerde hem die Engel des HEREN, Ga naar margenoot+ ende sprac tot hem Die HERE si met v, Ga naar margenoot+ ghi strijtbaer ruese.

13

Gideon sprac tot hem. Mijn heere, is die HERE met ons, waerom is ons dan dit al wederuaren, ende waer sijn alle die wonderlicheden die ons onse vaderen vertelden, ende spraken? Die HEERE heeft ons wt Egipten geleyt? Mer nv heeft ons die HERE verlaten, ende onder der Midianiten handen gegeuen.

14

Die HERE keerde hem, tot hem ende sprac. Gaet henen in dese uwe cracht, ghi sult Israel verlossen wt der Midianiten handen. Ic heb v ghesonden.

15

Hi sprac tot hem, mijn HERE, waer mede sal ic Israel verlossen, mijn maescap is dat minste in Manasse, ende ic ben die cleynste in mijns vaders huys.

16

Dye HERE sprac tot hem, Ic wil met v sijn, also dat ghi die Midianiten slaen sult, als eenen eenigen man.

17

Hy sprac tot hem, Lieue heb ic ghenade voor v vonden, soo gheeft mi een teeken dat ghijt, sijt met mi spreect

18

Ende gaet niet van hier, tot dat ic tot v come, ende brenge mijn spijsoffer, dat ic voor v late. Hi sprack, Ic sal blijuen tot dat ghi weder coemt

[afbeelding]

19

Ga naar margenoot+Ende Gideon quam ende maecte toe een geyten bocxken, ende een Epha ongesuerde bloemen, ende leyde vleesch in eenen korf, ende dede dat vleesch nat in eenen pot, ende bracht tot hem daer wt, onder die eycke, ende ghincker toe. Mer die Engel des HEREN sprac tot hem,

20

Neemt dat vleesch, ende dat ongesuerde, ende settet opten steen die hier is, ende ghiet dat vleeschnat wt, ende hi dede also.

21

Doen stac die Engel des HEREN den stoc wt, die hi in die hant hadde, ende ruerde metten wtersten dat vleesch, die ongesuerde bloeme aen, ende dat vier voer wt den steen, ende verteerde dat vleesch, ende ongesuerde meelbloeme, ende die Engel des HEREN verdwijnde wt sinen ooghen

22

Ga naar margenoot+Doen nv Gideon sach dattet een Engel des HEREN was, so sprac hi, O HERE, HERE, heb ic also eenen Engel des HEREN van aengesicht ghesien?

23

Die HERE sprac tot hem. Vrede si met v, En vreest niet, ghi en sult niet steruen.

24

Doen timmerde Gideon aldaer den HERE eenen outaer, ende hiet dien, Ga naar margenoot+ Die HERE des vreedts, die staet noch tot opten dage van heden tot Aphra des vaders der Esriten.

Ende inder seluer nacht, sprac die HERE tot hem,

25

Neemt eenen varre onder die ossen, die uwen vader toebehooren, ende eenen anderen varre die seueniarich is ende breect den Outaer Baal die uwen vader toebehoort, ende hout den bosch af, die daer bi staet, ende timmert den HERE uwen God, bouen opter hoochten des steens eenen outaer, ende maect dien toe,

26

ende neemt den anderen verre, ende offert een brandtoffer metten houte des bosch, dat ghi afghehouden hebt

27

Doen nam Gideon tien mannen wt sinen knechten, ende dede also hem die HERE geseyt hadde, mer hi vreesde hem dat te doen inden daghe voor sijns vaders huys ende den lieden inder stadt, ende hi deet bi nachte

28

Doen die lieden inder stadt smorgens vroech op stonden. Siet doen was den outaer Baal gebroken, ende dit bosch daer bi afgehouden, ende den anderen varre een brantoffer opten outaer die getymmert was,

29

ende deen sprac totten anderen, wie heeft dat gedaen? ende doen si sochten, ende daer na vraechden, so wert geseyt, Gideon die sone Ioas heeft dat gedaen.

30

Doen spraken dye lieden der stadt tot Ioas, geeft uwen soon daer wt, hi moet steruen, om dat hi den Outaer Baal gebroken heeft, ende dat bosch daer bi af gehouwen heeft,

31

Ioas sprac tot alle die bi hem stonden, wilt ghi om Baal kiuen, wilt ghi hem verlossen? Wie om hem kijft, die sal desen morgen steruen, is hi God, so rechte hi om hem seluen, dat sinen outaer gebroken is,

32

Van dien dage aen hiet men hem IerubBaal, ende sprack, Baal rechte om hem seluen, dat sinen outaer gebroken is.

33

Doen die Midianiten, ende Amalekiten, ende die kinderen tegent oosten, hen te hoope vergadert hadden, ende trockender door, ende legerden hen inden broeclande Israel,

34

so trac die geest des HEREN Gideon aen, ende hi dede die basuyn blasen,

35

ende riep AbiEzer, dat si hem volgen souden, ende seynde bootscappen in alle Manasse, Ga naar margenoot+ ende riepse aen, dat si hem ooc na souden volgen, Hi seynde ooc bootscap tot Asser, ende Sebulon, ende Naphtali, die quamen op, hem te ghemoete.

36

Ende Gideon sprac tot Godt, Wildy Israel door mijn hant verlossen so ghi gesproken hebt, so wil ic een vlies metter wollen inden hof leggen,

37

ist dat den dau alleen daer op si, ende op alle die aerde drooge, so sal ic mercken dat ghi Israel verlossen sult door mijne hant so ghi gesproken hebt,

38

Ende tgeschiede also. Ende doen hi des anderen morgens vroech op stont, so wranc hi den dauwe wt vanden velle, ende hi veruulde een scale vol vanden water.

39

Ende Gideon sprac tot God, uwe gramscap en verbelge niet op mi, dat ic noch eens spreke, Ic wil noch eens proeuen metten vlies, Het si alleen op dat vel drooge, ende dauwe op alle die aerde

40

Ende God dede also den seluen nacht, dat alleen opt vel drooch was, ende dauwe op die geheele aerde.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
Minos heer van Creten stelde eerst wetten ende rechten in Creten

margenoot+
B vers 7

margenoot+
Gideon die seuende richter.

margenoot+
C vers 12
margenoot+
Perseus dye coninc sticht in Italien die stadt Ardeam

margenoot+
D vers 19

margenoot+
E vers 22

margenoot+
F vers 24

margenoot+
Mars Iupiters sone bij den heydenen dye god vanden strijde genoemt was in deser tijt


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken