Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Die Amalekiten oueruallen Siklag ende Dauid veruolcht haer ende wint haer den roof weder af.

Dat .xxx. Capittel

1

Ga naar margenoot+DOen nv Dauid opten derden dach quam, tot Siklag met sinen mannen, so waren die Amalekiten daer inne gheuallen totten zuyden, ende tot Siklag, ende hadden Siklag geslagen ende met vier verbernt,

2

ende hadden die vrouwen daer wt wech geleyt, beide cleyn ende groot, Mer si en hadden nyemanden gedoot, mer wech gedreuen, ende waren wech haers weechs.

3

Doen nv Dauid met sinen mannen totter stadt quam, ende sach datse met vier verbernt was, ende dat haer wijuen, sonen, ende dochteren geuanghen waren,

4

soo hief Dauid ende dat volc dat by hem was haer stemme op, ende weenden tot dat si niet meer geweenen en consten,

5

Want Dauids twee wijuen, Ahinoan die Israelitin ende Abigail Nabals wijf des Carmeliten waren ooc gheuangen,

6

ende Dauid was seer bedroeft, want dat volc wilde hem steenen, want alle des volcx siele was bedroeft, Ga naar margenoot+ een yegelijckens ouer sine sonen ende dochteren

Mer Dauid stercte hem inden HERE sinen God

7

ende sprac tot AbIathar den priester Ahimelechs soon Brengt mi herwaerts den lijfrock, ende doen AbIathar den lijfrock tot Dauid gebracht had,

8

soe vraechde Dauid den HERE, ende sprac, Sal ic den crijsch lieden na iagen, ende sal icse grijpen. Hi sprack, iaecht hen na ghi sultse grijpen, ende hen den roof af iagen.

9

Doen troc Dauid henen, ende die ses hondert mannen die by hem waren, ende doen si quamen aen die beke Besor, so bleuen sommige staen,

10

Mer Dauid ende die vier hondert mannen iaechden na, Ga naar margenoot+ die twee hondert mannen dye staen bleuen hadden hen versuymt ouer die beke Besor te gaen

11

Ende si vonden eenen Egyptschen man opten velde, dien leyden si tot Dauid, ende ghauen hem broot dat hi adt, ende drincten hem met water,

12

ende gauen hem een stuc vijghen, ende twee stucken rosinen, ende doen hi gheten hadde, so quam sinen geest weder tot hem, want hi en hadde in drie dagen, noch in drie nachten geen broot geten, ende geen water ghedroncken

13

Dauid seyde tot hem, Wiens sijt ghi, ende van waer sijt ghi? Ga naar margenoot+ Hi seyde, Ic ben een Egypsch geselle eens Amalekiten knecht, ende mijn here heeft mi verlaten, want voor die dagen worde ick cranc,

14

Wy sijnder in geuallen totten suyden Chreti, ende op Iuda, ende totten zuyden Caled, ende hebben Ziklag met vier verbernt.

15

Dauid sprac tot hem. Wildi mi neder leyden tot desen crijschlieden? Hi sprac, Sweert mi bi Godt, dat ghi mi niet dooden en sult, noch in mijns heeren handen ouerleueren, so wil ic v neder leyden tot desen oorloochs lieden,

16

Ende hi leydese neder, ende siet si hadden hen verstroyt, op alle die aerde, aten, ende droncken ende vierden, alle den grooten roof die si genomen hadden, wt den lande der Philisteen, ende ouer wten lande van Iuda

17

Ga naar margenoot+Ende Dauid sloechse van smorgens aen tot den auont des anderen daechs toe, dat haerder gheen en ontquam dan vier hondert iongelinghen die vielen op die Kemelen, ende vluchten,

18

Alsoo verloste Dauid al wat die Amalekiten genomen hadden, ende sine twee wijuen,

19

ende en faelgeerde aen gheenen, noch cleyn, noch groot, noch soon, noch dochter, noch roof, noch al dat si ghenomen hadden Dauid bracht al weder,

20

Ende Dauid nam die scapen ende runderen, ende dreef dat vee voor hem wech, ende si seyden, dat is Dauids roof

21

Ende doen Dauid totten twee hondert mannen quam, die hen versuymt hadden, Dauiden na te volgen, Ga naar margenoot+ ende aen die beke Besor gebleuen waren, ghingen si wt Dauiden te ghemoete, ende den volcke dat met hem was, Ende Dauid tradt totten volcke, ende gruettese vriendelic.

22

Doen antwoorden, so wat quade ende Belials mannen waren, ende onder die gene die met Dauiden getrocken waren, ende seyden, Want si niet met ons getrocken en sijn, so en salmen hen niet gheuen vanden rooue dien wi verlost hebben, mer elc neme sijn wijf ende sine kinderen ende gae henen

23

Doen seyde Dauid, Ghi en sult so niet doen mijne broeders, met dien dat ons die HERE ghegheuen heeft, ende heeft ons behuet ende dese oorloochs lieden, die teghen ons ghecomen waren in onsen handen ghegeuen,

24

wie soude v daer inne hooren, Ghelijc dat deel der gheender is die neder inden strijdt getrocken sijn, soo sal dat deel der gheender ooc sijn dye bi tgereetscap oft packen gebleuen sijn,

25

ende sal gelijc ghedeelt werden, dat is sint der tijt ende te voren in Israel een sede ende recht geworden, tot desen dage toe

26

Ga naar margenoot+Ende doen Dauid tot Ziklag quam so sant hi vanden roof den Oudtsten in Iuda sinen naesten ende sprac,

27

Siet daer hebt ghi die seegheninghe wt den roof der vyanden des HEREN, te weten dien tot Bethel, dien tot Ramoth aent zuyden, dien tot Iathir,

28

dien tot Aroer, dien tot Siphamoth, dyen tot Eschemoa,

29

dien tot Rachal, dien inden steden der Ierameliten, dien inden steden der Keniten,

30

dyen tot Harma, dien tot Borsan, dien tot Atach,

31

dyen tot Hebron, ende allen plaetsen daer Dauid ghewandelt hadde met sinen mannen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 10

margenoot+
D vers 13

margenoot+
E vers 17

margenoot+
F vers 21

margenoot+
G vers 26


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken