Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Dat anderde deel des boecx Samuels of der Coninghen tweede.

Sauls doot wort Dauiden ghebootscapt, Dauid straft den genen die hem beroemde dat hi Saulem ghedoot hadde, Ende beweende Saul den coninck

Dat .I. Capittel

1

Ga naar margenoot+NAe den doot van Saul, doen Dauid vander Amalekiten slach weder ghecomen was ende twee dagen tot Ziklag gebleuen was,

2

siet doen quam opten derden dach een man wt den heyr Sauls, met gheschoorden cleederen ende aerde op sijn hooft, Ende doen hi tot Dauiden quam viel hi ter aerden ende aenbede Dauid, ende sprac tot hem,

3

van waer coemt ghi? Hi sprac tot hem, wt den heyr Israel, ben ic ontulucht.

4

Dauid sprac tot hem, segt mi, hoe gaet het toe? Hi seyde, dat volck is gheulucht vanden strijt ende daer is veel volcx gheuallen, Ga naar margenoot+ daer toe is ooc Saul doot, ende sijn soon Ionathan

5

Dauid sprac totten iongelinc, die hem dat seide, waer wt weet ghi dat Saul ende zijn soon Ionathan doot sijn

6

die iongelinc die hem dat seyde sprac, Ic quam bi geualle opt gebercht Gilboa, ende siet Saul leende op sijn spiesse, ende die wagenen ende ruyters iaechden achter hem henen,

7

ende hi keerde hem omme ende sach mi ende riep mi, ende ic sprac, hier ben ic,

8

ende hi seyde tot mi, wie sijt ghi? ic seyde tot hem, ick ben een Amalekite,

9

ende hi sprack tot mi, coemt tot mi, ende doot mi, want benautheit heeft mi beuaen, want mijn leuen noch geheel in mi is,

10

doen ginc ic tot hem, ende doode hem, want ic wiste wel dat hi niet leuen en mochte na sinen val, ende nam die croon van sinen hoofde, ende dat armgesmit van sinen arme, ende hebt hier gebracht tot v mijnen here

11

Doen greep Dauid sine cleederen ende scoordese, ende alle mannen die bi hem waren,

12

ende droegen rouwe ende weenden, Ga naar margenoot+ ende vasten totten auont ouer Saul ende Ionathan sinen sone, ende ouer dat volck des HEREN, ende ouer dat huys Israel, om dat si door tsweert geuallen waren

13

Ende Dauid seyde totten iongelinc diet hem bootscapte, Van waer zijt ghi? Hi seyde ic ben een vreemdelinc, eens Amalekiten soon,

14

Dauid sprac, Hoe dat ghi v niet geureest en hebt, v hant te slaen aenden gesalfden des HEREN om hem te verderuen.

15

Ende Dauid sprac tot een van sinen iongelingen, Gaet toe ende slaet hem, Ende hi sloech hem dat hi sterf,

16

doen sprac Dauid tot hem, V bloet si ouer v hooft, Want uwen mont heeft tegen v seluen gesproken ende geseyt. Ic heb den ghesalfden des HEREN gedoot.

17

Ende Dauid claechde dese clage ouer Saul ende Ionathan sinen soon,

18

ende beual datmen den kinderen Iuda den boge soude leeren, Siet, het staet gescreuen inden boecke der redelijcker.

19

Die edelste in Israel sijn op uwer hoochten verslagen, Hoe sijn die vrome mannen geuallen

20

En bootscapt dat niet te Gath, En vercondiges niet opten straten tot Asklon, op dat hen niet en verblijden die dochteren der Pilisteen, op dat die dochteren der onbesnedenre, niet vrolijc en sijn

21

Ghi bergen tot Giboa, het en moet noch reghenen, noch dauwen op v, noch ackers zijn daer hefofferen comen, Want den vromen is haren schilt daer af geslagen den scilt Saul, als oft hi met oly niet gesalft en ware

[pagina *]
[p. *]

22

Den boge Ionathan en heeft niet gemist, ende dat sweert Saul en is niet ledich weder comen vanden bloede der verslagender, ende vanden vetten der ruesen.

23

Saul ende Ionathan vrienthout, ende minlic in haren leuen, ende sijn ooc inden doot niet gesceyden, lichter dan die Arent, ende starcker dan die leeuwen.

24

Ghi dochteren Israel weent ouer Saul, die v cledet met rosijn varwe, in wellusten, ende vercierde v met gulden clenodien aen uwen cleederen.

25

Hoe sijn die verwinders so geuallen inden strijde Ionathan is op uwer hoochten verslagen.

26

Het is mi leet om mijnen broeder Ionathan, ghi sijt mi seer minlic geweest, V liefde is mi sonderlinger geweest, dan vrouwen liefde.

27

Hoe sijn die verwinders geuallen, ende hoe is dat harnasch vergaen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 4

margenoot+
C vers 12


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken