Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Absalon staet na sijns vaders rijc, Ende Dauid vliedt met dye sine

Dat .xv. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde het geuiel daer na dat Absalon hem liet maken wagens ende rosuolc, ende vijftich mannen dat sine acsiers waren.

2

Ende Absalon maecte hem des morgens vroech op, ende ginc aen den wech bi die poorte, ende als yemant een sake hadde, dat hi totten Coninc voor tgerechte comen soude, riep hen Absalon tot hem ende sprac, wt welcke stadt sijt ghi? Als die dan sprack V knecht is wt een vanden stammen Israel,

3

so sprac Absalon tot hen, siet, v sake is recht ende slecht, mer ghi en hebt geenen verhoorder vanden Coninc

4

Ga naar margenoot+Ende Absalon sprac ooc, O wie sal mi tot eenen rechter stellen inden lande, dat alle man tot mi quaem die een sake ende oordeel hadde, dat ic hem tot sinen recht hielpe,

5

Ende als hem yemant tot hem dede, dat hi met hem spreken soude, so stac hi sijn hant wt, ende greep hem ende custe hem,

6

op die maniere dede Absalon alle Israel, als si quamen voor tgerechte totten Coninc, ende stal also dat herte der mannen Israel

7

Na veertich iaren sprac Absalon totten Coninc, Ic wil wech gaen, ende mijn beloofte tot Hebron voldoen die ic den HERE belooft heb,

8

Want v knecht dede een geloofte, doe ic te Gesur in Sirien woonde, ende sprac. Als mi die HERE weder te Ierusalem brengt so wil ic den HERE eenen Gods dienst doen,

9

Die Coninc sprac tot hem, Gaet henen met vreden, Ende hy maecte hem op, ende ginc tot Hebron

10

Ga naar margenoot+Absalon hadde bespieders wtghesonden in alle stammen Israel, ende doen seggen, als ghi der basuynen geluyt hooren sult, so segt, Absalon is Coninc geworden tot Hebron,

11

Daer gingen twee hondert mannen met Absalon, van Ierusalem geroepen, mer si gingen simpelick ende en wisten vander saken niet.

12

Absalon seynde ooc nae Achitophel den Gilonite Dauids raetsman, wt sijnder stat Gilo, als hi nv den offer dede, so wert die hondt sterc ende dat volc liep toe, ende vermeerderde met Absalon

13

Doe quam daer een ende gaft Dauiden te kennen ende sprac, Dat herte van alle man in Israel, volcht Absalon na.

14

Dauid sprac tot allen sinen knechten, die bi hem waren te Ierusalem, Op laet ons vluchten, want hier en sal geen ontloopen sijn voor Absalon, Ga naar margenoot+ Haest v dat wi gaen, op dat hi ons niet en verrassce, ende grijpe ons, ende brenge een ongeluc op ons, ende slae die stadt metter scerpten des sweerts,

15

Doe spraken die knechten des Conincx tot hem, wat mijn here die Coninc verkiest, siet hier sijn wi dijn knechten,

16

Ende die Coninc ginc wt te voete met sinen geheelen huise, mer hi liet thien Ga naar margenoota concubinen dat huys bewaren,

17

Ende doe die Coninc ende al dat volc te voete wt quamen, so gingen si verde vanden huyse,

18

ende al zijn knechten gingen neffens hem, daer toe alle Creti ende Plethi, ende alle Gethiten .vi. hondert mannen, die van Gath te voet gecomen waren, ende gingen voor den coninc wech.

19

Ende die Coninc sprack tot Ithai den Gethiter Waerom gaet ghi ooc met ons? Keert wederom ende blijft bi den Coninc, want ghi sijt vreemt, trect ooc weder op v plaetse,

20

gisteren sidi gecomen ende heden waecht ghi v met ons te gaen, Ic wil gaen werwaerts ic can gegaen, keert wederom, ende uwen broederen, met v gesciede ontfermherticheit ende trouwe,

21

Ithai antwoorde ende sprac, So warachtelic als die HEERE leeft, ende so warachtelijcken als mijn Heere die Coninck leuet, in so wat plaetse mijn here die Coninc zijn sal, het gerake totter doot of totten leuen, daer sal v knecht ooc zijn,

22

Dauid sprac tot Ithai, so coemt ende gaet mede, Ga naar margenoot+ Also ginc Ithai mede die Gethiter, ende al zijn mannen, ende alle des hoops kinderen die met hem maren,

23

ende dat gheheel lant weende met luyder stemmen, ende allet volc ginc mede, ende die Coninc ginc ouer die beke Kidron, ende allet volc ginc voor opten wech die totter woestinen gaet.

24

Ende siet Zadok was ooc daer, ende alle Leuiten dye bi hem waren, ende droeghen Darcke des verbonts Gods, ende steldense daer henen Ende AbIathar ginc opwaerts tot dat al tvolc der stadt wt quam,

25

Ende die Coninck sprac tot Zadok, brengt die Arcke Gods weder in die

[pagina *]
[p. *]

stadt, vinde ic ghenade voor den HERE, so sal hy mi weder halen, ende salse mi laten sien, ende sijn huys.

26

Mer seit hi also. Ic en heb geenen lust tot v, siet hier ben ic, hi maect met mi alzoot hem belieft.

27

Ga naar margenoot+Ende die Coninc sprack totten priester Zadok. O ghi siender keert wederom met vrede in die stat, ende met v Achimaaz v sone, ende Ionathan die sone AbIathar,

28

Siet, ic wil vertrecken, op dat blacke veldt der woestinen, tot dat bootscap van v come, ende geeft my te kennen.

29

Also brachten Zadok ende AbIathar Darcke Gods weder te Ierusalem, ende bleuen aldaer,

30

Mer Dauid ginc opten olyberch ende weende, ende sijn hooft was bedect, want hi ginc bedect, Daer toe al tvolc dat bi hem was, had elc sijn hooft bedect, ende ginc op ende weende.

31

Ende doent Dauiden gebootscapt twert, dat Achitophel int verbont met Absalon was so sprac hi HERE maect den raet Achitophel tot sotheyt.

32

Ende doen Dauid op die hoochte quam, daermen God aen te bidden plach, siet doen ghemoete hem Husai die Arachiter, Ga naar margenoot+ met eenen gescoorden rocke, ende aerde op zijn hooft,

33

ende Dauid sprac tot hem, Ist dat ghi met mi gaet, so suldi mi eenen last zijn.

34

Mer waert dat ghi weder in die stadt ghinct, ende seydet tot Absalon, Ick ben uwe knecht, ic wil des Conincx sijn, ic dye ws vaders knecht was tot dier tijt, wil nv v knecht zijn so suldi den raet Achitophel te niet doen,

35

dus is Zadok ende AbIathar die priesters met v, al wat ghi hoort wt des conincx huyse, dat geeft te kennen den priesteren Zadok ende AbIathar,

36

Siet, daer zijn bi haer, v twee sonen, Ahimaaz Zadoks ende Ionathan AbIathars sonen, door die selue condi mi ontbieden, dat ghi hooren sult,

37

Also quam Husai die vrient Dauid, in die stadt

38

Ende Absalon quam te Ierusalem.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 4

margenoot+
C vers 10

margenoot+
D vers 14

margenoota
Concubinen dat waren oock sijn vrouwen, nochtans als dienstvrouwen ende gheen ouerhoofden gelijck als die tregement nemen vanden huyse, ende haer kinderen waren ooc echte kinderen ge. xxv.a

margenoot+
E vers 22

margenoot+
F vers 27

margenoot+
G vers 32


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken