Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Dauids heyr heeft die victorie inden strijdt, Absalon blijft doot waeromme sijn vader Dauid droeuich was, ende rouwe droech.

Dat .xviij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde Dauid ordineerde dat volc, dat bi hem was, ende stelde hooftlieden ouer hen ouer dusent, ende ouer hondert,

2

ende seynde des volcx een derdendeel onder Ioab, ende een derdendeel onder Abisai, den soon ZeruIa, Ioabs broeder, Ende een derdendeel onder Ithai, den Galadijt, Ende die coninck sprac totten volc, Ic wil ooc met v wttrecken,

3

Mer dat volc seyde, Ghi en sult niet wttrecken, Want alst ist dat wi al vluchten, of die helft steruen, soo en sullen si hen onser niet aennemen, Want ghi sijt als oft onser thien dusent waren. Soo ist nv beter, dat ghi ons wt der stadt helpen muecht

4

Ga naar margenoot+Die coninc sprac tot hem, wat v behaecht dat wil ic doen.

Ende die coninc ginc aen die poorte, ende allet volc troc wt bi hondert ende dusenden,

5

Ende die coniuc gheboot Ioab ende Abisai, ende Ithai, ende sprac, Leeft suyerlic metten iongelinc Absalon,

6

Ende allet volc hoordet, doen die coninc allen den hooftlieden geboot van Absalon, Ende doent volc wt quam, opt velt teghen Israel, so verhief hem den strijdt inden woude Ephraim,

7

Ende dat volc Israel wert aldaer gheslagen voor die knechten Dauid, also dat opten seluen dach eenen groten slach gesciede twintich dusent mannen,

8

ende den strijdt was aldaer verstroit op alle tlant Ende dat wout verslinde des daechs veel meer volcx dan dat sweert verslinde

[afbeelding]

9

Ende Absalon gemoete den knechten Dauid, ende reedt op eenen muyl. Ga naar margenoot+ Ende als die die muyl onder een grote dicke eycke quam, verhinc sijn hooft aen die eyc, ende hi weifelde tusscen hemel ende aerde, mer sinen muyl liep onder hem wech,

10

doen dat een man sach, so bootscapte hijt Ioab ende sprac, Ga naar margenoot+ Siet, ic sach Absalon aen eender eyken hangen,

11

ende Ioab sprac totten man diet hem gebootscapt had. Siet, saecht ghi dat waerom en sloecht ghi hem niet ter aerden, so soude ic v van mijnen wegen thien silueren penningen, ende een gordel gegeuen hebben.

12

Die man sprac tot Ioab, Al haddi mi duysent silueren penningen in mijn hant gewegen, so en wilde ic nochtans mijne hant aen des conincx soon niet gheslagen hebben, Want die coninc geboot v, ende Abisai, ende Ithai, voor onsen ooren ende sprac, Ga naar margenoot+ Bewaert mi den iongelinc Absalon,

13

Of waert dat ic yet valsch gedaen hadde op mijnder sielen pericule, want den coninc niet verholen oft verborgen en sal blijuen, so sout ghi selue tegen mi gestaen hebben,

14

Ioab sprac alsoo niet. Ick

[pagina *]
[p. *]

wil hem aen voor uwen aensicht.

Doen nam Ioab drie spiesen oft glauien in sijne hant, ende stietse Absalon in sijn herte, doen hi noch leefde, aen die eycke,

15

Ende thien iongelingen Ioabs wapendragers, maecten hen daerom ende sloeghen hem doot

16

Doen blies Ioab die basuyne, ende bracht dat volc weder, op dat het Israel niet verder na en soude iagen want Ioab wilde dat volc sparen,

17

Ende si namen Absalon ende wierpen hem in dat wout, Ga naar margenoot+ in eenen grooten gracht, ende droegen eenen grooten hoop steenen op hem, Ende geheel Israel vluchte, elck in sijn tente.

18

Absalon hadde hem een calomne opgerecht doe hi noch leefde, die staet in sconincx valleye. Want hi sprac, ic en heb geenen soon, daerom sal dit mijns naems gedenckenisse sijn, ende hiet die Calomne na sinen name. Ende heet ooc tot op desen dach, Absalons beroeminge

19

Ga naar margenoot+Achimaaz die sone Zadok sprac. Lieue laet mi lopen, ende den Coninc vercondighen, dat die HEERE hem recht gedaen heeft van sijnder vyanden handen

20

Ioab sprac tot hem Ghi en brengt heden geene goede bootscap, op eenen anderen dach suldy bootscap brenghen, ende heden niet, want des Conincx soon is doot,

21

Mer tot Cusi sprac Ioab, Gaet henen ende bootscapt den Coninc, dat geen dat ghi gesien hebt ende Cusi bede Ioab aen ende liep,

22

Achimaaz die sone Zadok seyde weder tot Ioab, Hoe, of ic ooc den Cusi na liepe? Ioab sprac, Wat wildi loopen mijn sone? Comet herwaerts, ghi en sult gheen goede bootscap brengen,

23

Hoe, oft ic liepe? Hi sprac tot hem, so loopet doch, Also liep Achimaaz opten rechten weghe ende quam voor Cusi

24

Ga naar margenoot+Dauid sadt tusscen twee poorten, ende die wachter ginc bouen op die poorte, aen die mueren, ende hief sijn oogen op, ende sach eenen man alleen loopen,

25

ende riep, ende ghaft den Coninck te kennen, Die Coninc sprac is hi alleen, soo is een goede bootscap in sinen monde, Ende doe die selue ginc ende daer quam,

26

sach die wachter eenen anderen man loopen, ende riep in die poorte ende sprac, Siet een man loopt alleene. Die Coninc sprac dat is ooc een goede bode,

27

Die wachter sprac, Ic sie des eersten loop, als den loop Achimaaz des soons Zadok Ende Die Coninc sprac. Het is een goet man, ende brenget een goede bootscap.

28

Ga naar margenoot+Mer Achimaaz riep ende sprack totten Coninck vrede, ende aenbede voor den Coninck op sijn aensicht ter aerden, ende sprac, gelooft si die HERE v God, die die lieden die haer handen tegen mijnen here den coninc op hieuen, ouer gegeuen heeft.

29

Die Coninc sprac, gaettet den kinde Absalon ooc wel? Achimaaz sprac, ic sach een groot getumel of rumoer doen des Conincx knecht Ioab mi uwen knecht seynde ende en weet niet wat het was

30

Die Coninc sprack Gaet daer om ende staet hier, Ende hi ginc daer om ende stont aldaer

31

Siet doen quam Cusi ende sprac, Ic brenge een goede bootscap mijnen here den Coninc, Die HERE heuet v heden recht gedaen vander hant alder geender die hen tegen v oprechten

32

Die Coninc sprac tot Cusi Gaet het den ionghelinck Absalon oock wel? Cusi sprac. Het moet allen vyanden des Conincx mijns Heren gaen, so het den kinde gaet, ende allen die hen tegen v op rechten om quaet te doen.

33

Doen wert die Coninc ongemoet, ende ginc opwaerts opten sael, inder poorten ende weende, ende int gaen sprac hi aldus Mijn soon Absalon, mijn sone, mijne sone Absalon wildet God dat ic voor v moeste steruen, O Absalon mijn soon, mijn soon.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 4

margenoot+
Die grote stadt Maiorke wert gesticht

margenoot+
C vers 10

margenoot+
D vers 12

margenoot+
jo. vij.d.

margenoot+
E vers 19

margenoot+
F vers 24

margenoot+
G vers 28


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken