Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Salomon verthoornt den HEERE om der lieften wille der Heydenscher wijuen, Ende daerom so deelt God sijn rijc ende verleende hem eenen rebelleerder, Salomon sterft ende wert begrauen

Dat .xi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+MAer die coninc Salomo beminde veel buyten lantsche vrouwen, dye dochter Pharao, ende Moabiterssen, Amoniterssen, Edomiterssen, Sidoniterssen, ende Hethiterssen

2

van sulcken volcke daer die HERE den kinderen Israel af geseyt hadde. En gaet niet tot hen, ende laetse niet tot v comen, si sullen uwe herten sekerlijc nae haren goden neyghen. Aen dese hinc Salomo met liefden.

3

Ende hi hadde seuen hondert vrouwen tot wijuen, ende drie hondert concubinen, ende sine wijuen neychden sijn herte.

4

Ende als hi nv oudt was, so neychden sijn wijuen sijn herte na vreemde goden, Also dat sijn herte niet geheel en was metten HERE sinen God als dat herte sijns vaders Dauid

5

Ga naar margenoot+Also wandelde Salomo Astaroth den God van Zidon na, ende Milcom den grouwel der Amoniten,

6

ende Salomo dede dat den HERE qualic beuiel, ende en volchde den HERE niet geheelick als sijn vader Dauid.

7

Doen tymmerde Salomo een hoochte den Camos den grouwel der Moabiten, opten berch die voor Ierusalem leyt, Ende Molech den grouwel der Amoniten

8

Also dede Salomo allen sinen buytenlantscen wijuen die haren goden wierooc werpen ende offerden.

9

Die HERE wert gram ouer Salomo, dat sijn herte vanden HERE den God Israel gheneycht was, die hem tweemael geopenbaert hadde,

10

ende gheboden, dat hi anderen goden niet nae en soude wandelen, ende nochtans en had hijt niet gehouden, dat hem die HERE geboden hadde,

11

Ga naar margenoot+Daerom sprac die HERE tot Salomo, Want dat bi v gheschiet is, ende en hebt dat verbont, ende mijn seden niet gehouden, die ic v geboden hebbe, so wil ic ooc dat conincrijc van v trecken, ende uwen knecht gheuen,

12

Nochtans binnen uwer tijt en wille ict niet doen, om ws vaders Dauids wille, mer vander hant ws soons wille ict schoren

13

Nochtans en wille ic dat geheele rijcke niet afscoren, Eenen stam wil ick dijnen sone geuen, om Dauid mijns knechts wille, ende om Ierusalems wille, dye ic vercoren hebbe.

14

Ga naar margenoot+Ende die HERE verwecte Salomo eenen wederpartijder. Hadad den Edomijt, van coninclijcken sade die in Edom was,

15

Want doen Dauid in Edom was, ende Ioab die velthooftman op troc om die verslagenen te begrauen, so sloech hi wat mans persoon was in Edom,

16

Want Ioab bleef ses maenden aldaer, ende dat geheel Israel, tot dat hijt al wtroeyde wat mans persoon was, in Edom.

17

Doen vluchte Hadad ende met hem sommige mannen der Edomiten van sijns vaders knechten, dat si in Egipten souden comen,

18

Mer Hadad was een ionc knechtken, Ende si maecten hen op van Midian, ende quamen tot Paran, ende namen lieden met hen wt Paran, ende quamen in Egipten tot Pharao den coninc in Egipten, die ghaf hem een huys, ende gesette spijse ende gaf hem een lant in.

19

Ende Hadad vant groote ghenade voor Pharao, also dat hi hem ooc sijns wijfs Thahpenes der coninghinnen suster, tot eenen wijue ghaf,

20

Ende die suster Thahpenes baerde hem, Genubath sinen sone, ende Thahpenes voede hem op, inden huyse Pharao, alsoo dat Genubath was inden huyse Pharao, onder dye kinderen Pharao.

21

Doen nv Hadad hoorde in Egypten, dat Dauid ontslapen was met sinen vaderen, ende dat Ioab die velthooftman doot was, so sprac hi tot Pharao, Laet mi in mijn lant trecken

22

Pharao sprack tot hem, wat gebreect v bi mi dat ghi in v lant wilt trecken, Hi sprack niet, mer laet mi gaen.

23

Ooc verwecte hem God eenen vyant, Reson den soon ElIada die van sinen heere Hadad Eser den Coninc te Soba geulucht was,

24

Ga naar margenoot+ende vergaderde mannen tegen hem, Ende hi wert een hooftman der crijschknechten, doense Dauid verworchde, ende troc tot Damasco, ende woonde aldaer, ende hi regneerde te Damasco,

25

ende hi was Israels wederpartijder also lange als Salomo leefde, Dat is die schade die Hadad leedt, daerom hadde hi eenen hate tegen Israel, ende wert coninc ouer Sirien

26

Daer toe Ierobeam die sone Nebat, een Ephrateeusche van Zareda, Salomos knecht, ende sine moeder hiet Zeruga een weduwe, die hief ooc dye hant op, tegen den coninck,

27

Ende dat is die sake daer-

[pagina *]
[p. *]

omme hi die hant tegen den coninc ophief.

28

Doen Salomo Millo tymmerde, besloot oft stopte hy een schaert aender stadt Dauid sijns vaders, Ende Ierobeam was een strijtbaer man. Ende doen Salomo sach dat dat knechtken behendich oft beset was, so sette hi hem ouer alle last, des huys Ioseph

29

Ga naar margenoot+Mer het geuiel in die tijt dat Ierobeam wt ginc van Ierusalem, ende die prophete Ahia van Silo, quam hem aen opten wech, ende hadde eenen nyeyuwen mantel aen, ende die twee waren alleen inden velde,

30

Ende Ahia vaette den nyeuwen mantel die hi aen hadde ende scoorde dien in tweelf stucken,

31

ende sprack tot Ierobeam, Neemt thien stucken tot v, Want soe spreect die HERE God Israel, Siet, ic wil dat coninckrijcke vander hant Salomo schoren, ende v thien stammen gheuen,

32

Eenen stam sal hi hebben om mijns knechts Dauids wille, ende om der stadt Ierusalems wille die ic vercoren hebbe wt allen stammen Israhel,

33

om dat si mi verlaten hebben, ende aenghebeedt Astaroth den God der Zidoniers, Chamos den God der Moabiten, ende Milcom den God der kinderen Amon, Ende niet gewandelt en hebben in mijnen wegen, dat si gedaen hadden, dat mi welbehaechde in mijne seden ende rechten, als Dauid sijn vader.

34

Ic en wil oock dat gheheele rijck wt sijnder hant niet nemen, maer ic wil hem tot eenen vorst maken sijn leefdage lanc, om Dauids mijns knechts wille dien ic vercoren hebbe, die mijn gheboden ende seden gehouden heeft,

35

Wt der hant sijns soons, wil ic dat conincrijc nemen, ende ick wil v thien stammen ende sinen soon eenen stam geuen,

36

op dat Dauid mijn knecht altoos een keerse hebbe inder stadt Ierusalem, dye ic mi vercoren hebbe, dat ic mijnen name daer in stellen soude.

37

Ga naar margenoot+Dus wil ic v nv nemen, dat ghi regneert ouer al, dat v herte begeert, ende sult coninc sijn ouer Israhel,

38

Ist dat ghi hoort al dat ic v gebieden sal, ende in mijnen wegen wandelt, ende doet dat mi behaget, dat ghi mijne seden ende geboden houdt, soo mijn knecht Dauid gedaen heeft, so wil ic met v sijn, ende v staende huys tymmeren so ic Dauiden heb ghetymmert, ende ic wil v Israhel gheuen,

39

ende wil dat saet Dauid daer mede verootmoedigen, nochtans niet altoos,

40

Salomo leyde toe, om Ierobeam te dooden, doen maecte hem Ierobeam op, ende vloot in Egipten tot Sisak den coninck in Egypten, ende bleef in Egypten tot dat Salomo sterf.

41

Wat meer van Salomo te seggen is, ende al wat hi gedaen heeft, ende van sijn wijsheyt dat is ghescreuen inder Croniken van Salomo,

42

Mer den tijt dat Salomo Coninc was ouer Ierusalem, ende ouer geheel Israel, is veertich iaer,

43

Ende Salomo ontsliep met sinen vaderen, ende wert begrauen in die stadt Dauids sijns vaders, ende sijn sone Rehabeam wert coninc in sijn stede

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 11

margenoot+
D vers 14

margenoot+
E vers 24

margenoot+
F vers 29

margenoot+
G vers 37


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken