Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

NebucadNezar belegert ende verweldicht Ierusalem, ende verberntse, Hi brenget die inwoonders tot Babilonien.

Dat .xxv. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde het geuiel int negenste iaer sijns conincrijcx, op den thienden dach der thienster maent, so quam NebucadNezar dye coninc te Babel, met alle sijnder macht te Ierusalem, ende si belegerden hen daer tegen, ende tymmerde een beschutsel rontomme die stadt,

2

Also wert die stat belegert, tot int elfste iaer des conincx Sidekia,

3

Mer in die neghenste maent wert den honger sterc in die stadt, also dat dat volc des lants niet te eten en hadde.

4

Ga naar margenoot+Ende die stadt wert van een gescoort, ende alle crijschmannen vluchten bider nacht door den wech vander poorten tusscen den twee mueren die tot des Conincx hof gaet, Mer die Chaldeen lagen om die stadt.

5

Ende hi vluchte door den wech totten blacken velde, Mer die macht vanden Chaldeen iaechde den coninc na, ende greep hem int blac velt tot Ieriho, ende alle de oorloochs lieden die bi hem waren die worden van hem verstroyt,

6

Si grepen den coninc, ende leyden hem op totten coninc van Babel te Riblat, Ende si spraken met hem van oordeelen.

7

Ende si dooden de kinderen Sidekia voor sinen oogen, ende verblinden Sidekia sijn oogen, ende bonden hem met ketenen, Ga naar margenoot+ ende leyden hem tot Babel.

8

Inden seuensten dage der vijfster maent, dat is dat negenthiende iaer NebucadNezar des conincx tot Babel, quam NebuzarAdan, hoofmeester des conincx tot Babel knecht, tot Ierusalem,

9

ende verbrande dat huis des HEREN, ende dat huys des conincx, ende alle huysen te Ierusalem, ende alle grote huysen verbernde hi metten viere,

10

Ende die geheele macht der Chaldeen die metten hoofmeester was, brac die mueren rontom Ierusalem,

11

Mer dat ander volc dat in die stadt gebleuen was, ende die totten coninc van Babel vielen, ende dat ander gemeyne volc voerde NebuzarAdan de hoofmeester wech,

12

Ende vanden alder slechtsten inden lande, liet die hoofmeester wijngaerdenieren ende ackerlieden

[pagina *]
[p. *]

13

Ga naar margenoot+Mer die metalen calomnen aenden huyse des HEREN, ende die ghestoelten, ende die metalen zee, die aenden huyse des HEREN was braken die Chaldeen, ende voerden dat metael te Babel,

14

Ende die potten, die hantvaten, messen, lepelen, ende alle metalen vaten, daermen mede diende, namen si wech,

15

Daer toe nam die hoofmeester die wieroocx vaten, ende die beckens, ende al wat gulden oft silueren was,

16

twee calomnen, een zee, ende die gestoelten die Salomo ghemaect hadde totten huyse des HEREN, Dat metael en was niet te wegen van allen desen vaten.

17

Een calomne was .xviij. ellen hooch, ende haren knoop daer op, die was ooc metalen ende drie ellen hooch, ende dat verheuen werck, ende dye granaet appelen aenden knoope rontomme, waren al eerene oft metalen,

18

Op die maniere was oock dye andere calomne, met den verheuen wercke.

19

Ga naar margenoot+Ende die hoofmeester nam den priester Seraia vander eerster oorden, ende den priester Sephania, vander anderder oorden, ende drie duerwachters, ende eenen camerlinc wt der stadt, die gesedt was ouer die oorloochs mannen, Ende ooc vijf mannen, die ghestadelic voor den Coninck waren, die inder stadt gheuonden werden, ende Sopher die velthooftman, die dat volck inden lande leerde oorloghen, Ende noch tsestich mannen vanden volcke opten lande, die inden steden geuonden werden,

20

dese nam NebuzarAdan die hoofmeester, ende hy brachtse totten coninc van Babel te Riblath,

21

Ende die coninc van Babel sloechse doot tot Riblath, inden lande Hemath, Also siet, wert Iuda wech gheuoert wt sijn eygen lant.

22

Mer ouer dat ouergebleuen volc inden lande Iuda, Ga naar margenoot+ dat NebucadNezar die Coninck van Babel ouer liet sette hi Gedalia den sone Ahikam des soons Saphan,

23

Doen nv alle des crijschuolcx hooftlieden ende die mannen hoorden, dat die Coninck van Babel Gedalia geset hadde, quamen si tot Gedalia te Mizpa, te weten, Ismael, die sone Nethania, ende Iohannan die sone Kareah, ende Seraia die sone Thanhumeth, die Netophatijt, ende Iaesania die sone Maechathi, met haren mannen.

24

Ende Gedalia swoer hen, ende haren mannen ende sprac tot hen, En ontsiet v niet den Chaldeen onderdanich te sijn, ende blijft int lant, ende zijt den coninck van Babel onderdanich so salt v wel gaen.

25

Inder seuenster maent quam Ismael, die sone Nathania, Ga naar margenoot+ des soons Elisama vanden conincliken gheslachte, ende thien mannen met hem, ende si sloegen Gedalia doot, daer toe die Ioden, ende Chaldeen, die bi hem waren te Mizpa.

26

Doen maecte hen alle dat volc op, beyde cleyn ende groot, ende douerste des oorloochs, ende quamen in Egypten, want si vreesden die Chaldeen.

27

Mer inden seuen ende derthiensten iare, na dat Ioachin die Coninck Iuda wech gheleyt was, inden seuenentwintichsten dach der tweelfster maent hief EuilMerodach die Coninck tot Babel inden eersten iare zijns conincrijcx hief op dat hooft Ioachin des Conincx Iuda, wt den kercker,

28

ende sprac vriendelijc met hem, ende hi sette sinen stoel bouen die stoelen der coninghen die bi hem waren te Babel,

29

ende veranderde die cleederen zijnder gheuanckenissen, Ende hi adt altoos voor hem zijn leuen lanc,

30

ende sette hem zijn deel, datmen hem altoos ghaf vanden Coninck op elcken dach, sijn gheheel leuen lanck.

¶ Hier eynden die boecken der Coninghen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 4

margenoot+
C vers 7

margenoot+
D vers 13

margenoot+
E vers 19

margenoot+
F vers 22

margenoot+
G vers 25


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken