Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Senacherib beleyde Hierusalem. Ezechias sterct dat volck, Senacherib dreygtt tvolck door sine baden. Die HERE verlost Iudam. Ezechias wort cranck ende weder ghesont.

Dat .xxxij. Capittel.

[pagina *]
[p. *]

1

Ga naar margenoot+NA desen geschiedenissen ende trouwe, Ga naar margenoot+ quam Saneherib, die coninc tot Assur ende troc in Iuda, ende legerde hem voor dye vaste steden, ende dachtese tot hem te trecken

2

ende doen Hiskia sach, dat Saneherib quam, ende sijn aensichte stont te strijdene teghen Ierusalem,

3

so wert hijs te rade met sinen ouersten ende machtigen, die wateren vanden fonteynen, dye daer buyten voor die steden waren te stoppen, ende holpen hem,

4

ende het vergaderde hem een groot volc, ende stopten toe alle fonteynen, ende wasbeken midden inden lande ende spraken, Op dat die coningen van Assirien niet vele waters en vinden als si comen.

5

Ende hi wert ghetroost, ende timmerde alle mueren daer si yet veruallen waren, ende maecte thorens daer op, ende timmerde daer buyten noch een ander muere ende beueste Millo, in die stadt Dauid, Ende maecte vele geschuts, ende schilden,

6

ende stelde die hooftlieden inden strijt, neffens dat volck.

Ende si vergaderden tot hem op die breede strate, aen die poorte der stadt, Ga naar margenoot+ ende sprac hertelic met hen segghende.

7

Sijt getroost, ende vroom, en vreest noch en verslaget v niet, voor den coninc van Assur, noch voor allen den hoope die bi hem is, Want met ons is een groter dan met hem.

8

Met hem is eenen vleesschelijcken arm, mer met ons is die HERE onse God, dat hi ons soude helpen ende voeren onsen strijt. Ende dat volck verliet hem op die woorden Hiskia des Conincx Iuda.

9

Ga naar margenoot+Daer na seynde Saneherib die coninc tot Assur sine knechten tot Ierusalem (want hi lach voor Lachis ende alle sijn heerscappie met hem) tot Hiskia den coninck Iuda, ende tot gheheel Iuda, dat tot Ierusalem was, ende dede hem seggen.

10

So spreect Saneherib die coninc tot Assur, Op wien ghetroost ghi v, ghi die woont inden belegerden Ierusalem?

11

Hiskia verleyt v dat hi v inden doot soude geuen, in honger ende in dorste, ende seyt. Die HERE onse God sal ons verlossen vander hant des conincx tot Assur.

12

En is hy niet die Hiskia die sine Hoochten ende outaren wech gedaen heeft, ende geseyt, te Iuda ende te Iherusalem voor eenen outaer sult ghi aenbeden, Ga naar margenoot+ ende daer op roocken.

13

En weet ghi niet wat ic, ende mijne vaders gedaen hebben, allen volcken inden landen, Hebben oock die goden der heydenen inden landen moghen hare landen verlossen van mijnder hant?

14

Wie is onder allen goden deser heydenen, die mijn vaders verbannen oft bedoruen hebben die sijn volc heeft mogen verlossen van mijnder hant, dat uwe God v soude moghen verlossen wt mijnder hant?

15

Dus en laet v nv Hiskia niet bedrieghen, ende en laet v dat niet wijsmaken, ende en ghelooft hem nyet, Want ist dat geen God alre heydenen ende conincrijcken sijn volc van mijn, ende mijnder vaderen hant en heuet moghen verlossen, so en sullen v oock, uwe goden niet verlossen van mijnder hant.

16

Ga naar margenoot+Dus spraken sine knechten noch meer tegen den HERE den God, ende tegen sinen knecht Hiskia,

17

Ooc screef hi brieuen om schimpe te spreken den HERE den God Israel, ende sprac van hem seggende. Ghelijc die Goden der heydenen, inden landen haer volc niet en hebben verlost van mijnder hant, also en sal ooc die God Hiskia zijn volc niet verlossen van mijnder hant.

18

Ende si riepen met luyder stemmen in Iootscher talen totten volc te Iherusalem, dat opter mueren was om haer vreesachtich te maken ende te veruaren, dat si dye stadt mochten winnen,

19

ende spraken tegen den God Ierusalem, gelijc teghen die goden der volcken der aerden, die menschen handen werck waren.

[afbeelding]

20

Maer die Coninc Hiskia ende die propheet Iesaia die sone Amos, baden daer tegen ende riepen ten hemel,

21

ende die HERE seynde eenen Enghele, die vernielde alle machtigen des heyrs, ende vorsten ende ouersten inden leeger des conincx tot Assur, also dat hy met scanden weder in sijn lant troc. Ga naar margenoot+ Ende doen hi in sijns Gods huys ginc, dooden hem aldaer door tsweert, die van sinen eygen lijue wtgegaen waren.

22

Ga naar margenoot+Also halp die HERE Hiskia, Ga naar margenoot+ ende dien te Ierusalem, wt der hant Saneherib des conincx tot Assur ende alre andere, ende onthieltse van allen rontomme, dat si vele giften den HERE brochten te Ierusalem, ende cleynodien Hiskia den coninc Iuda,

23

Ende hy wert daer na verheuen voor alle heydenen.

24

Te dier tijt wert Hiskia doot sieck, ende hi badt den HERE, die verhoorde hem, ende hi gaf een wonder,

25

Mer Hiskia en loonde niet weder gelijc hem gegeuen was, want sijn herte verhief hem, Daeromme quam die gramschap ouer hem, ende ouer Iuda ende Ierusalem

26

Maer Hiskia verootmoedichde hem, dat sijn herte hem verheuen hadde, met dien te Iherusalem, daerom en quam die gramscap des HEREN niet ouer hen, soo lange als Hiskia leefde.

27

Ende Hiskia hadde seer groote rijckdom ende eere ende maecte hem scatten van siluer, Ga naar margenoot+ gout, edele gesteenten welrieckende cruyden, schilden, ende alderhande costelike gereetscap,

28

ende corenhuysen, totten incomen des graens, mosts ende olijs, ende stallen voor alderley vee ende coyen voor die scapen,

29

ende timmerde hem steden, Ende hadde vee aen schapen ende runderen ontellic, Want God ghaf hem seer groot goet,

30

Hi is die Hiskia, die de hooge wateradere in Gihon verstopte, ende leydese onder van westwaert totter stadt Dauid, Want Hiskia was geluckick in alle sine wercken.

31

Maer doen die vertaelders, die ouerste van Babel tot hem gesonden waren om te vragen na dat wonder dat inden lande geschiet was, verliet hem God also dat hi hem soude proeuen, op dattet condt soude werden, allet wat in sijnder herten was.

32

Wat meer van Hiskia te seggen is, ende sine ontfermherticheit, Siet, dat is gescreuen inden gesicht des propheten Iesaia des soons Amoz, inden boeck der coninghen Iuda ende Israel,

33

ende Hiskia ontsliep met sinen vaderen, ende si begroeuen hem ouer dye grauen der kinderen Dauid, ende geheel Iuda, ende die van Ierusalem deden hem eere in sijnder doot, ende sijn sone Manasse wert coninck in sijn stede.

margenoot+
A vers 1
margenoot+
Numa ponpilius de tweede coninc van Romen wert in deser tijt nae Romulus doodt coninc van Romen gecroont, hy sette noch .ij. maenden totten tiendeelen des iares, dye Romulus gheordineert hadde te weten Ianuarius, Februarius. Die heylige Tobias leefde in deser tijdt, ende hy leet veel veruolginghen van Saneherib den coninc van Assirien.

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 9

margenoot+
D vers 12

margenoot+
E vers 16

margenoot+
iiij. Reg xxv.a Isaias. xxviij.

margenoot+
F vers 22
margenoot+
Dat rijc van Caldeen beginde hier, inden welcken die groote stadt van Babilonien leyt. Ende Merodoch was die eerste coninc van Babilonien, Hi sant Hiskia den coninc van Iuda giften om dat de zonne x. graden achterwaerts was gegaen om des Conincx Ezechias wille.

margenoot+
G vers 27


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken