Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Daer quam een clage onder tvolc vanden dieren tijt weghen dat si op woecker leenen moesten, Daerom straftese Nehemias.

Dat .v. Capittel

1

Ga naar margenoot+ENde daer verhief een groot ghecrijsche des volcx, ende haerder wijuen teghen hare broeders die Ioden.

2

Ende daer warender sommighe, dye daer seyden, onser sonen ende dochteren zijn te vele, laet ons graen nemen, ende eten dat wi leuen.

3

Mer sommighe

[pagina *]
[p. *]

spraken. Laet ons onse ackers, wijnbergen, ende huysen versetten, ende graen nemen in die dierte.

4

Somnighe seyden, Laet ons gelt ontleenen, op chijnse den coninc op onse ackeren ende wijnberghen,

5

Want onse broeders lijf, is als ons lijf, ende hare kinderen al onse kinderen Anders souden wi onse sonen ende dochteren den dienste onderworpen ende onser dochteren sommige, sijn ymmertoes onderworpen, ende daer en is gheen vermoghen in onsen handen,

6

oock souden onse ackeren ende wijnberghen den anderen gheworden.

7

Doen ic haer ghecrijsch ende sulcken woorden hoorde, wert ic seer toornich,

8

Ga naar margenoot+ende mijn herte werts te rade met mi, dat ic die raetsheeren ende die ouerste berispte ende sprac tot hen. Wilt ghi deen aenden anderen woecker bedriuen? Ende ic brachte een grote gemeynte tegen hen

9

ende sprac tot hen. Wy hebben onse broeders die Ioden ghelost, die den Heydenen vercocht waren, na onsen vermogen, ende ghi wilt uwe broeders ooc vercoopen, die wi tot ons ghecocht hebben. Doen sweghen si, ende si en vonden niet te antwoorden.

10

Ende ick seyde, het en is niet goet, dat ghy doet, en soudt ghi inder vreesen Gods niet wandelen, om der smaet wille der heydenen onser vianden?

11

Ic ende mijn broeders, ende mijn knapen, hebben hen ooc gelt gedaen, Ga naar margenoot+ ende graen, mer den woecker willen wi achter laten.

12

Dus gheeft hen nv heden ten daghe weder haer ackeren, wijnberghen, olijfhouen, ende huysen vanden gelde, des graens, mosts ende olijs, daer ghi aen gewoeckert hebt

13

Doe seyden si, wi willent weder geuen, ende en willent van hen niet eysschen, ende willen also doen, also ghy gheseyt hebt. Ende ic riep die priesters, ende ic nam eenen eedt van hen, dat si also doen souden,

14

ooc schudde ic mijnen boesem wt, ende sprac. Also schudde God wt elcken van sinen huyse, ende van sinen arbeyt, die dit woordt niet en onderhoudt, dat hi wt si gescuddet ende ydel, ende de geheele ghemeynte sprac. Amen, ende loofden den HERE Ende dat volc dede also.

15

Ga naar margenoot+Oock van dier tijt aen, doe my beuolen wert een lantgraue te sijn, inden lande Iuda, te weten, vanden twintichsten iaer aen, tot in dat tweendertichste iaer. des conincx Arthahsastha, dat sijn twaelf iaer, so en voede ic my ende mijne broeders niet vander lantgrauen coste,

16

want die voorleden lantgrauen die voor mi geweest waren, hadden dat volc beswaert, ende hadden van hen genomen broot ende wijn, daer toe ooc veertich sicklen siluers, Ooc hadden haer knapen met gewelt om gegaen, ouer dat volc, mer ick en dede also niet, om der vreesen Gods wille.

17

Ooc arbeyde ic aenden arbeyt der mueren, ende en cocht gheenen acker, Ende alle mijn knechten moesten aldaer aen dien arbeyt te samen comen.

18

Daer toe waren der Ioden ende ouersten, hondert ende vijftich aen mijn tafele, die tot mi gecomen waren wt den heydenen, die rontsom ons sijn.

19

Ende men bereyde mi sdaechs eenen osch, ende ses wtgecoren scapen ende vogelen. Ende binnen x. dagen, alderhande wijns planteyt. Nochtans en eysschede ic der lantgrauen coste niet. Want den dienst was swaer op dat volck.

20

Ghedencket mijns, mijne God ten besten allet dat ic desen volcke ghedaen hebbe.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 8

margenoot+
C vers 11

margenoot+
D vers 15


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken