Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Hier scheyden si wt alle die vreemdelingen onder den volcke Gods na die wet Mose, Si maecten kisten, den Leuiten wort haer deel toe geschict, ende den Sabboth wort vernyeut.

Dat .xiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde in dier tijt werdt dat boeck Mose ghelesen voor die ooren des volcx, ende daer in vantmen ghescreuen, dat die Ammoniten, ende Moabiten nemmermeer in die ghemeynte Gods en souden comen,

2

Om dat si den kinderen van Israel niet te ghemoete en quamen met broot ende water, ende huerden hen Bileam dat hijse veruloecken soude, Mer onsen God dye keerde dien vloeck in een seegeninge.

3

Doen si dan dese wet hoorden, schieden si al ander volc van Israel,

4

Ende voor dien hadde die priester Eliasib in dye kiste aent huys ons Gods, ghestelt ten offer Tobia,

5

Want hi hadde hem een groote kiste ghemaect, ende daer hadden si te voren gesedt spijsoffer ende wieroock ghereetscap ende thienden vanden grane, most ende olye, na den gheboden der Leuiten, sangers ende poortiers, daer toe ooc die Heffe der priesters.

6

Mer in allen desen en was ic te Ierusalem niet, Want inden tweendertichsten iare van Arthahsastha, Ga naar margenoot+ des coninc tot Babel, quam ic totten coninck, ende na sommige dagen verwerf ick vanden coninck dat ick te Ierusalem trock,

7

Ende ic mercte dattet nyet goet en was, dat Eliasib aen Tobia ghedaen had, dat hi hem een kiste maecte inden hof aent huys Gods,

8

ende het verdroot mi seer, ende ic wierp alle gereetscap vanden huyse Tobia wt, voor die kiste, ende hiet datmen die kiste reynighen soude,

9

Ende ic bracht aldaer weder die ghereetscap des huys Gods, dat spijsoffer ende wieroock.

10

Ende ic vernam dat der Leuiten deelen hen niet ghegeuen en waren, om welcker saken wille die Leuiten ende sangers gheuloden waren, elc tot sinen acker te arbeyden,

11

Doen berispte ic die ouerste ende sprac, Waerom verlaten wi dat huys Gods? Mer ic vergaderdese, ende steldese elc in sijn plaetse.

12

Doen bracht gheheel Iuda die thiende vanden grane, most, ende olye totten schat

13

Ende ic sette ouer dye schatten Selemeia den priester, ende Zadok den scriftgheleerden, ende wt den Leuiten Pedaia, ende onder haer hant Hanan den sone Sachur, des soons Manhania, want si worden voor ghetrouwe ghehouden, ende hen wert beuolen haren broeders wt te deelen,

14

Mijn God ghedenct mijns daer aen, ende en wischt niet wt mijn ontfermherticheit, die ic aen mijns Gods huys, ende aen sine hoedinge gedaen hebbe.

15

Ter seluer tijt sach ick in Iuda wijnperssen treden opten Sabbath, Ga naar margenoot+ ende schoouen oft garwen in brengen, Ende ezels geladen met wijndruyuen, vijgen ende alderley last te Ierusalem brenghen, opten Sabbath dach, Ende ic betuychdese op dien dach, doen si die victalgie vercochten.

16

Daer woonden ooc Tiriers inne, dye brachten visch ende alderhande ware, ende vercochtense opten Sabbath den kinderen Iuda ende Ierusalem,

17

Doen berispte ick die ouerste in Iuda, ende seyde tot hen, Wat is dat quade dinc dat ghi doet, ende breect den Sabbath dach?

18

Ende en deden onse vaderen also niet, ende onse God brocht al dit ongeluc ouer ons, ende ouer dese stadt, ende ghy maect der gramschap Israel noch meer dat ghy den Sabbath breect.

19

Ende doen die poorten te Ierusalem op getrocken waren, voor den Sabbath, Ga naar margenoot+ hiet ic die poorten sluyten, ende beual datmense niet open doen en soude, tot na den Sabbath, ende ic stelde sommige mijnder knapen aen de poorten, datmen gheenen last daer in brenghen en soude op Sabbaths dagen.

20

Doen bleuen die Creemers ende vercoopers met alderhande ware ouer nacht daer buyten

[pagina *]
[p. *]

voor Hierusalem, eens oft tweeweruen.

21

Doen ghetuychde ick hen seggende, Waerom blijfdy ouer nacht om dye mueren, Doet ghijt noch eens, so wil ic die hant aen v slaen. Van dier tijt en quamen si des Sabbaths nyet meer.

22

Ende ick sprack totten Leuiten die reyn waren, dat si comen souden, ende die poorten wachten om den Sabbaths dach te heylighen, Mijn God ghedenct mi dies ooc, ende spaert mi nae uwer grooter ontfermherticheyt.

23

Ga naar margenoot+Ic sach tot dier tijt ooc Ioden die wijfs namen van Asdod, Ammon ende Moab,

24

ende haer kinderen spraken half Asdodichs, ende en consten niet Iootsch spreken, mer na die tale elcx volcx

25

Ende ic scheldese ende sloech sommighe mannen, ende vloectese, ende pluctese, ende nam eenen eedt van hen bi God, dat ghi v dochteren niet en sult gheuen haren sonen, noch hare dochteren nemen uwen sonen, noch v seluen.

26

En heeft nyet Salomon die coninc Israel daer aen ghesondicht? ende daer en was nochtans in veel Heydenen gheen coninck sijns ghelijc, ende hy was sinen God lief, ende God sette hem Coninck ouer gheheel Israel, nochtans brachten hem die buytenlantsche wijuen tot sonden.

27

En hebt ghi dan niet ghehoort dat ghi sulck groodt quaet doet, om v van onsen God te ontgaen, met buytenlantschen wijuen te nemen?

28

Ende een wt den kinderen Ioiada des soons Eliasib des hooghen priesters, hadde vrientschap ghemaect met Saneballat den Heronite, Mer ick iaechde hem van my,

29

Ghedenct haerder mijn God dye des priesterscaps quijt sijn gheworden, ende dat verbont des priesterschaps, ende der Leuiten,

30

Alsoo reynichdese ic van alle buytenlantsche wijuen, ende stelde dye hoede der priesteren ende der Leuiten, elcken tot sinen dienste,

31

ende dat hout te offeren op ghesette tijden, ende die eerste vruchten, Ghedenct mijnder mijn God ten besten

¶ Hier eyndet dat boeck Nehemia

¶ Hier na volcht dat boeck Hester.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 15

margenoot+
D vers 19

margenoot+
E vers 23


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken