Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Die Propheet straft den Coninck om dat hi vanden heydenscen godloosen coningen veruaert is, Ende op God den warachtigen leuenden hem niet en verlaet, Hi gheeft hem een teeken der genaden, dwelc hi niet en ontfangt. Daeromme vercondicht hi hem die straffinghe Gods.

Dat .vij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+HEt gebuerde inder tijt Ahas, des soons Iotham, des soons Vsia, des Conincx Iuda, dat Rezin die Coninck tot Syria ende Pekah Remalies soon dye Coninck tot Israhel op toghen tot Ierusalem, Ga naar margenoot+ om tegen haer te strijden. Hoe wel dat sise niet en conden verwinnen.

2

Doen werdt den huyse Dauids ghebootschapt, Dye Syriers verlaten haer op Ephraim. Doen beefde haer dat herte, ende therte haers volcx, ghelijc als die boomen inden woude beuen vanden winde

3

Ga naar margenoot+Doen sprack die HERE tot Iesaiam. Gaet henen wt Ahas te ghemoete, ghy ende dijn soon SearIasub, aen dat eynde des waters stroomen, aenden oppersten waterloop, aenden wech der verwers acker. Ende spreect tot hem.

4

Hoedt v, ende weest stille. En sijt niet versaecht, ende dijn hert en laet niet verslagen sijn van desen twee roockende branden, te weten, voor den thoorne Rezin met den Syriers, ende des soons Remalia,

5

om dat die Syriers teghen v eenen boosen raet ghemaect hebben, met Ephraim ende den soon Remalia, ende om dat si segghen.

6

Wi willen op tot Iuda, ende die veruaren, ende daer in breken. Ende den genen die ons ghenoecht, daer tot eenen Coninck maken

7

Want alsoo spreeckt die HEER Zebaoth. Ten sal niet blijuen, noch also gaen,

8

Mer gelijc Damascus dat hooft is in Syria, soo sal Rezin dat hooft sijn in Damasco. Ende ouer vijuentsestich iaer dan salt met Ephraim ghedaen sijn, dat si geen volck meer sijn en sullen.

9

Ende ghelijck als Samaria dat hooft is in Ephraim, so sal die soon Remalia dat hooft sijn in Samaria. Ist dat ghijs niet en gelooft, so salt v missen.

10

† Die HERE sprack tot Ahas, ende seyde,

11

Begheert v een teeken vanden HERE dijnen God, Ga naar margenoot+ Het si nederwaerts inder hellen, oft opwaerts inder hoochten.

12

Maer Ahas seyde. Ick en wil nyedt eysschen, op dat ick den HERE niet en Ga naar margenoota temptere

13

Doen sprack hi. Wel aen, Soo hoort, Ghi vanden huyse Dauids. En ist v niet genoech dat ghi die menschen quelt, ghi en moet ooc God quellen?

14

Daeromme soo sal die HEERE selfs een teeken gheuen,

15

Siet, Een ioncfrouwe sal ontfanghen, ende eenen soon baren, ende sal hem Ga naar margenoot+ Immanuel noemen.

16

Boter ende honich sal hy eten, op dat hy wete dat quaet te verworpen, ende tgoet te verkiesen. *

17

Wandt eer dit kint leert tquaet verworpen, ende tgoet verkiesen, soo sal dat landt daer ghy van vreest, verlaten sijn van sijn twee Coninghen.

18

Maer die HEERE sal ouer v, ouer uwe volc, ende ouer dijns vaders huys daghen laten comen, welcke niedt gheweest en sijn, sint dyer tijt dat Ephraim van Iuda ghescheyden is, door den Coninc van Assyrien.

19

Want in dyer tijt sal die HEERE den vlieghen blasen, die aent eynde der riuieren Egypti sijn, ende den byen inden lande Assur,

20

dat si comen, Ga naar margenoot+ ende legghen haer neder aen die beke, ende in die steenclippen, ende in alle hole boomen, ende in alle gaten.

21

Totter seluer tijt sal die HEERE dat hooft, ende die hayren aen den voeten af scheren, ende den baert met een ghehuert scheermesse. Te weten, door dye ghene dye op geen side des waters sijn, als door den Coninck van Assyrien.

22

Totter seluer tijt sal een man eenen hoop coeyen ende twee cudde schapen weyden.

23

Ende hi sal so veel te melcken hebben, dat hi boter te eten hebben sal, Want soo wie inden lande ouerblijft, die sal honich ende boter te eten hebben.

24

Want het sal tot dier seluer tijt gheschieden, dat soo waer nv duysent wijnstocken staen, daer sullen duysent siluerlinghen worden, daer sullen dijstelen ende doornen sijn,

25

datmen met pijlen ende bogen daer henen sal moeten gaen, Want inden gansschen lande sullen doornen ende breemen sijn,

26

datmen ooc tot allen den berghen (diemen met houweelen plach om te harken) niet ghecomen en sal connen, wt vreese der doornen ende breemen. Maer men sal die ossen daer laten gaen, ende die schapen daer op laten weyden.

27

Ende die HEERE sprack tot my, Neemt voor v een groote tafel, ende schrijft daer in met eens menschen griffie, Rooft haestelick, Deelt gheringhe die buete

28

Ende ick nam tot mi twee trouwe ghetuyghen, den priester Vria, ende Zacharia, den sone Ieberechia,

29

ende ick ghinck tot eender Propheterssen, dye was, beurucht, ende si baerde eenen soon, Ende dye HEERE sprack tot mi Heet hem, Rooft haestelijcken, Deelt gheringhe dye buete,

30

Want eer dit kint roepen can, Lieue vader, lieue moeder, soo sal die macht Damasci, ende die haue (oft roof) Samarie, wech ghenomen worden, door den Coninck tot Assyrien.

31

Ende die HERE sprack voorder tot my, ende seyde

32

Aenghesien dat dit volck Ga naar margenootb twater tot Siloha

[pagina *]
[p. *]

veracht, dwelcke stillekens vliet, ende verlaet hem op Rezin, ende den soon Remalia.

33

Siet so sal de HERE ouer haer comen laten veel stercke waterstroomen te weten, den Coninck tot Assyrien, ende alle sine heerlicheyt, so dat si ouer alle hare beken varen, ende ouer alle haer oeueren ghaen.

34

Ende si sullen in Iuda inbreken ende swemmen, ende ouer haer henen gaen, tot dat si aenden hals reycken. Ende si sullen haer vlogelen wtbreyden, dat si dijn landt O Immanuel veruullen, hoe wijt dattet ooc is.

margenoot+
A vers 1
margenoot+
iiij.Reg. xvi

margenoot+
B vers 3

margenoot+
C vers 11

margenoota
Temtere, is hier met onweerdicheydt gesproken als ic en wils niet versoecken

margenoot+
Immanuel, dat is met ons God

margenoot+
D vers 20

margenootb
Dwater tot Siloha, dat is Cristus, ende sijn woort


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken