Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Die Propheet vertoeft noch in dien dat hi bewijse den volcke, dat God alleen een warachtich God is, Ende sonderlinghe om dat hi toecomende dinghen voorseyt. Door Cyrum oft Corem, in eenen hoogheren verstant wort Christus bediet

Dat .xlv. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ALso spreect die HERE tot sinen gesalfden, tot Cyrum, dien ick bi sijnder rechter hant neme, op dat ic die heydenen voor hem onderwerpe, ende den Coninghen dat sweerdt af gorde, op dat die dore worde voor hem geopent, ende die poorten niet gesloten en blijuen.

2

Ic wil voor v henen gaen, ende die houelen effen maken. Ick wil die metalen doren in twee slaen, ende die yseren hantbomen breken,

3

ende ic wil v gheuen die verborghen schatten, ende die heymelike cleynodien, op dat hi bekent, dat ic die HERE, die God Israels, v met dijnen name geroepen hebbe,

4

om Iacob mijns knechts wille, ende om Israel mijnen wtuercoren Iacob, ic riep v met dijnen name, ende ic noemde v doen ghi mi noch niedt en kende.

5

Ic ben die HERE ende anders gheen meer. Daer en is geen God behaluen my. Ga naar margenoot+ Ick hebbe dy ten strijde gewapent doen ghi my noch niet en kende,

6

op datmen onderuinde, beyde vander sonnen opganc, totter sonnen nederganc, dat buyten mi gants niet en is,

7

Ic ben die HERE, ende gheen meer Ic die dat licht sceppe, ende die duysternisse. Ic make vrede ende dat quaet. Ic ben die Heere, die sulcx al doet.

8

O ghi hemelen dauwet van bouen nederwaerts, Ga naar margenoot+ ende die wolcken reghenen die gerechticheyt. Die aerde moet haer opdoen, ende salicheyt voortbrenghen. Ende die gerechticheit moet daer mede bi wassen, Ic die HERE make hem.

9

Ga naar margenoot+Wee den genen, die met sinen scepper kijft, te weten dat scerf metten potbacker, Spreect ooc dat leem totten potbacker, Ga naar margenoot+ Wat maect ghi? ghi en bewijst dijne handen niet aen dijnen wercke.

10

Wee den genen die tot sinen vader seyt, Waerom hebt ghi mi gemaect? Ende totten wijue (oft sine moedere) Waerom baert ghi?

11

Also spreect die HERE die heylige in Israel ende dijn scepper. Vraghet mi dat toecomende. Ende laet die kinderen, ende dat werck mijnder handen mi beuolen sijn.

12

Ic heb die aerde ghemaect, Ga naar margenoot+ ende die menschen daer op gescapen. Ic bent, wiens handen den hemel wt ghebreyt hebben, ende ic hebbe sinen ganssen heyr geboden,

13

Ic heb hem verwect in gerechticheit. Ende alle sine wegen wil ic effen maken. Hi sal mijne stadt bouwen, ende mijne geuangene los laten, niet om ghelt, noch om gescencke, seyt die HERE der heyrscaren.

14

Die HERE spreect also. Der Egiptenaers comanschappe, ende der Mooren neeringen, ende der langer lieden tot Seba, die sullen haer v op gheuen, ende onder dijnen tribuyt staen. Si sullen v volghen, ende in kerckeren sullen si ghaen, ende si sullen voor v neder vallen, ende v bidden, Want hi is God, ende daer en is gheen ander God meer

15

Voorwaer ghi sijt een verborgen God, ghi godt Israels, ende gesontmaker.

16

Maer die beeldemakers moeten alle gader tot schanden ende tot eenen spot blijuen, ende deen metten anderen beschaemt wech ghaen.

17

Maer Israel wort verlost door den HERE eewelic, ende en wort niet tot schanden, noch tot eenen spot inder eewicheyt.

18

Ga naar margenoot+Want also seyt die HERE, die die hemelen gescapen heeft. God die die aerde toebereyt heeft, ende hi heeftse gemaect ende gheordineert. Ende hi en heeft niet ghemaect, datse leech ende ydele sijn soude, maer haer toebereyt, datmen daerop wonen soude. Ick ben die HERE, ende daer en is geen meer, Ic en hebbe int verborgen niet gesproken, noch in die duyster hoecken der aerden.

19

Ic en hebbe tot den sade Iacobs niet te vergheefs geseyt Soect mi, want ic ben die HERE, die vander gerechticheyt spreect, ende ic vercondige dat gerecht is.

20

Laet haer vergaderen, ende bi malcander comen, hier voor die Ruesen der Heydenen, die gheen verstant en hebben, ende rechten op die blocken haerder beelden, ende si smeecken met den God, die haer niet gehelpen en can

21

Coemt herwaerts, vercondicht, ende hout raet alle met malcanderen Wie heeft dit laten seggen van aen beginne herwaerts? ende doen altemael vercondicht? En hebbe ict niet gedaen die HERE? Ende daer en is anders gheen God dan ic. Een gerecht God, ende salichmaker. Ende daer en is geen ander dan ic.

22

Keert v lieden tot mi, soe moecht ghi salich worden Ia alle ghi eynden der werelt,

23

Want ic ben God, ende daer en is gheen ander God meer, Ick swere bi mi selfs Dat woort der gerechticheyt coemt wt mijnen monde, ende het sal ooc daer bi bliuen, te weten. Alle knien sullen haer voor mi buigen, ende ooc alle tongen sweren, ende seggen,

24

waerlic inden HERE is mijn gerechticheit ende stercte. Si sullen ooc tot hem comen, mer alle die hem wederstaen, moeten bescaemt worden.

25

Want dat gantse saet Israels wort gerechtueerdicht inden HERE, ende si sullen haer sijns beroemen.

26

Bel is gebuycht ende Nebo is geuallen, hare beelden sijn den dieren ende den beesten een deel gheworden Ia dat si haer moede draghen aen uwe swaerheyt, si buygen ende vallen ooc deen metten anderen, so dat si den last niet en connen wech gebrengen, maer si gaen daer onder, recht oft si geuangen waren

margenoot+
A vers 1

margenoot+
Ge. xxv.

margenoot+
Rom. v. Ephe. i. i.io. iiij

margenoot+
B vers 9
margenoot+
Rom. ix.

margenoot+
Gene. i

margenoot+
C vers 18


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken