Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Die Propheet bewijst die oorsake, waeromme den thoorne Gods ontsteken is ouer haer, Want si alle lasteraers sijn ende nyemant die dat recht beminne, dien donrecht mishaechde

Dat .v. Capittel.

1

Ga naar margenoot+GAet door die straten te Ierusalem, ende besiet, ende ondersoect, ende soect op hare straten, oft ghi yemant vindt, die recht doet, ende na dat ghelooue vraghet soo wil ick haerder genadich sijn.

2

Ende oft si al schoon seyden. Byden leuenden God, soo sweren si nochtans valschelic.

3

O HERE dine oogen sien op dat gelooue. Ghi slaetse, mer si en geuoelens niet, Ghi plaechtse, mer si en beteren haer niet. Ga naar margenoot+ Si hebben een harder aensicht dan eenen viersteen, ende si en willen haer niet bekeeren

4

Ic dacht, Wel aen, Den armen hoope is onuerstandich, si en weten niet vanden wech des HEEREN, noch van haers Gods recht.

5

Ic wil tot die ouersten gaen, ende met haer spreken, die sullen ymmer den wech des HEREN ende haers Gods recht weten. Maer die alle gader hadden dat iock ghebroken, ende die banden in stucken gheschoort.

6

Daerom haer oock die leeuwe, die wt den velde coemt, verschoren sal, ende die wolf wt der woestijnen salse verderuen. Ende den lupaert sal op hare steden loeren alle die daer wt gaen, die sal hi verslinden Want haerder sonden sijn so veel, ende si bliuen verstoct in haerder ongehoorsaemheyt.

7

Hoe soude ic v dan ghenadich sijn? Aengesien uwe kinderen mi verlaten, ende sweren by dyen die geen God en is. Ende nv si haer geuult hebben bedriuen si ouerspel, ende loopen int hoeren huys.

8

Een yegelijc briescht sijns naesten huysurouwe aen, ghelijc die weeldige hengsten,

9

En soude icse om sulcx wil niet besoecken? seyt die HERE. Ende en soude mijn siele haer niet wreken aen sulcken volc als dit is. Ga naar margenoot+

10

Bestormt haer mueren, werptse om, ende en doetse nochtans niet heel te niet. Voert haer wijngaertrancken wech, Want si en sijn des HEEREN nyet,

11

Mer si verachten mi beyde dat huys Israels, ende dat huys Iuda, seyt die HERE,

12

Si verloochenen den HERE, ende seggen. Hi en ist niet, ten sal also qualicken niet gaen. Wi en sullen dat sweert noch den honger niet sien.

13

Die Propheten (oft predicanten) dat zijn clappaerts Ende si selue en hebben ooc Gods woordt niet, Het gaet ouer haer ooc also.

14

Daerom spreect die HERE die God der heyrscharen. Want ghi alsulcke woorden segt, siet, daerom wil ick mijn woorden in dijnen mont tot vier verkeeren, ende dit volc tot hout, ende salse verteren.

15

Siet, Ic wil O du huys Israels ouer v een volc van verre brenghen, Ga naar margenoot+ seyt die HERE, een machtich volc, die dat eerste volc geweest sijn, een volc wiens sprake ghi niet en verstaet, ende niet en kent wat si spreken.

16

Hare kokeren sijn opene grachten, Ia het zijn enckel ruesen.

17

Si sullen dijnen oogste ende dijn broot verteren, si sullen dijne sonen ende dochteren verslinden, si sullen uwe schapen ende runderen eten. Sy sullen dijne wijnstocken ende vigeboomen vernielen, Dijne vaste steden daer ghi v op verliet, die sullen si metten sweerde verderuen.

18

Ende ic en wil seyt die HERE ter seluer tijt uwer niet sparen.

19

Ende oft si segghen wouden waeromme doet ons die HERE onse God sulcx alle gader? So sult ghi haer antwoorden. Gelijc als ghy mi verlaet, ende vreemde Goden dient in v eygen lant, Also sult ghi ooc vreemde Goden dienen, in een lant dat v niet en is

20

Sulcx sult ghi den huyse Iacobs vercondigen ende prediken in Iuda, ende segghen. Hoort toe, ghi dulle volc dat geen verstant en heeft, Ga naar margenoot+ Die oogen hebben, ende en sien niet, ooren hebben, ende en hooren niet

21

En wilt ghi mi niet ontsien? seyt die HERE, noch voor my v verscricken? Mi die der zee sinen oeuer sette, Waer binnen dattet altijt blijuen moet, ende daert niet ouer gaen en moet? Ende oftet al schoon stormt, soo en vermacht nochtans niet. Ende oft sine goluen heel rasen, so en moeten si daer nochtans niet ouerloopen.

22

Maer dit volc heeft een afuallich ende ongehoorsaem herte ende si bliuen afuallich, ende gaen altoos voort wech,

23

ende en seggen niet eens in haren herten. Laet ons doch den HEERE onsen God vreesen, die ons vroech ende spade, ende ter rechter tijt den reegen geue, ende ons den oogste trouwelic ende iaerlic behoede.

24

Mer dijne misdaden beletten sulcx, Ende uwe sonden keeren sulcx van v. Ga naar margenoot+ Want men vindt onder mijnen volcke godloosen, die den lieden stricken stellen, om haer te vanghen. Ende ghelijc een slachnette vol vogelen,

25

also sijn hare huysen dies vol, dat si met bedroch ende boeuerie ghewonnen hebben. Daer af worden si rijck, machtich ende vet,

26

Si gaen met bose subtijlheden om, Si en houden gheen recht. Den weesen en vorderen si haer saken niedt, noch en helpen den armen niet totten rechte.

27

Soude ick dan dese niet versoecken (oft straffen) spreeckt die HERE, En soude mijn siele haer niedt wreken, aen sulcken volck? als dit is?

28

Het staet grouwelijcken ende veruaerlijcken inden lande. Die propheten leeren logenen, Ende die priesters heersschen in haer officie, ende mijn volck is daer wel mede te vreden, Wat sal ten laetsten daer af comen

margenoot+
A vers 1

margenoot+
Deu. v. Ier. xlv. Ma. v.

margenoot+
Aba. i. Luc. xx.

margenoot+
B vers 15

margenoot+
C vers 20

margenoot+
D vers 24


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken