Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Die Propheet schildert haer voor den oogen, haer toecomende iammer, Ende toont haer daer mede waerom dat sulcx geschieden sal

Dat .vi. Capittel

1

Ga naar margenoot+GHi stercke kinderen BenIamin vergadert v wt Ierusalem, ende blaest die trompetten op die wachte Tekua, ende steeckt op een venlijn, op dye wachte BethCheren, Want daer coemt een ongeluck vanden noorden, ende een groote ellende.

2

Dye dochter Zion, is gelijc eenen schoonen lustigen beemt,

3

mer die herders sullen comen ouer haer met haren beesten, ende si sullen hutkens (oft boeyen) rontom haer opslaen, ende een yegelic sal weyden aen sinen cant, ende seggen.

4

Maect een slachoorden tegen haer. Wel op, laet ons henen op trecken, alst noch hooch dach is. Ach het gaet auont worden, die auontscaduwen beginnen groot te worden

5

Wel aen, laet ons op trecken, ende biden nacht op sijn, ende hare palleysen (oft vasticheden) verderuen.

6

¶ Want alsoo

[pagina *]
[p. *]

seydt die HERE der heyrscharen. Houdt dye boomen af, ende maect scantsen, voor Ierusalem, want het is een stadt dye besocht sal worden.

7

Daer is doch enckel ydelheyt inne. Want ghelijc als wt eenen waterput water wtuloeyt, also vloet die schalcheyt wt die stede, haer onrecht ende ghewalt crijscht inden hemel, ende haer moorden ende slaen dat bedriuen si voor mi daghelicx,

8

O Hierusalem betert v, eer dat hem mijn herte van v keere, ende dat ick v niet tot eenen woesten lande en make, daer nyemant in ghewoonen en can.

9

Also seyt die HEERE der heyrscharen. So wat daer noch ouerghebleuen is van Israel, dat moet ooc noch afghelesen worden, als van eenen wijnstoc die wijnleser (oft druyfplucker) deen voor dander nae inden korf worpet.

10

Ach met wien sal ick dan spreken, ende tuyghen? dattet doch yemant horen woude? Mer haer ooren zijn onbesneden, Si en moghens niet hooren (oft mercken) siet, Sy houden des HEREN woordt voor eenen spot, ende si en hebben gheenen lust daer aen.

11

Daerom ben ick vanden dreygen des HEEREN so vol, dat ic moede ben. Ga naar margenoot+ Stort wt (dijnen toorn) beyde ouer die kinderen opter straten, ende ouer dye ionghelinghen inden Raet, deen metten anderen, want daer sullen gheuangen worden, beyde man ende wijf, beyde dye oude ende die welbedaechde,

12

hare huysen sullen den vreemden te deel worden, met ackeren ende wijuen. Want ick wil mijn hant wt strecken seydt die HERE, ouer die inwoonders des landts.

13

Wandt si bedrijuen alle ghiericheyt cleen ende groot, ende beyde die propheten ende die priesters leeren alle gader valschen Gods dienst,

14

Ende si troosten mijn volc in haer ongeluc op dat zijt cleen achten souden, ende segghen. Het is al goet, Het is al vrede. Ende het en is doch niet goet noch vrede.

15

Daerom sullen si beschaemt bliuen, om dat si sulcken grouwel bedriuen. Hoe wel dat si willen onghescent zijn, ende si en willen haer niet schamen, Daeromme moeten si vallen op eenen hoope Ende als icse versoecken sal, so sullen si vallen seyt die HERE.

16

Also seyt dye HERE. Gaet op dye strate, ende besiet, Ga naar margenoot+ ende vraecht na den ouden wech, ende als die dan goet is, so wandelt daer in, so sult ghy uwer sielen rust vinden. Mer si segghen. Wi en willens niet doen. Die HERE seyde.

17

Ick heb wachters ouer v lieden ghesedt, merct doch op dat gheclanc der trompetten.

18

Maer si segghen. Wi en willens niet doen. Daerom so hoort nv ghy heydenen ende aenmerckt alle ghy volcken,

19

Du aertrijc hoort toe, siet, ick wil ouer dit volc een ongheluc brenghen, te weten haer verdient loon, om dat si op mijne woorden niet en achten, ende mijn wet verwerpen.

20

Wat vrage ic na dijn wierooc, dye wt trijck Arabia, oft Saba coemt? Ende na den Caneelschalen dye wt verren lande comen. Vwe brantofferen en zijn my nyedt aengenaem, ende uwe offeren en behagen mi niedt.

21

Daerom spreect die HERE also, siet, Ick wil desen volcke een ergernisse (oft val) stellen. Waer aen haer beyde die Vaders ende die kinderen, deen metten anderen stooten sullen. Ende deen naghebuer sal metten anderen vergaen.

22

Also seyt die HERE. Siet daer sal een volck comen vant Noorden, Ende een groot volck sal hem opheffen seer na onsen lande,

23

die boghen ende spiessen voeren Ga naar margenoot+ Dat selue is veruaerlic, ende sonder bermherticheydt. Si ruysschen daer henen, ghelijc die rasende zee, ende si rijden te paerde gewapent, ghelijc als crijschlieden tegen v, O dochter Zion.

24

Als wi van haer hooren sullen, so sullen ons die handen ontsincken. Ancxt ende wee sal ons aencomen, gelijck als den wijue in kints noo-de. Dan salmen seggen.

25

Niemant en gae wt int velt, Niemant en gae op dye heyrstraten, Want het is ouer al onury van tsweert der vianden.

26

O du dochter mijns volcx trect sacken, oft hayren cleederen aen, ende legt v in die asschen, hebt rouwe, als ouer eenen eenighen sone, ende claecht alsmen pleech alsmen die alder liefste verliest, Want die verderuer ouerualt ons onuersienlick.

27

Ick hebbe hem tot eenen Smelter oft ondersoecker ghesedt onder mijn volc, dwelcke so verstoct is, op dat hi haren wech proeuen ende kennen soude.

28

Sy zijn alte samen afuallighe, ende hanghen aent schandelijcke ghewin.

29

Si zijn enckel metalen ende yseren. Den blaesbalch is verbrant. Dat loot verdwijnt, Het smelten is te vergheefs, Want dat quaet en is daer niet afghescheyden.

30

Daeromme heeten si ooc een verworpen siluer, Want die HERE heeftse verworpen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 11

margenoot+
C vers 16

margenoot+
D vers 23


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken