Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Sy vermanen dat God haer te recht straft, Ende si roepen aen God den HERE dat hijt haer vergheuen wille.

Dat .ij. Capittel

1

ENde om des wille soo heeft God onse HEERE volbracht dat voornemen dat hi ons, ende onsen ouersten, die in Israel regneerden, Ga naar margenoot+ ende den ganschen Israel ende Iuda te kennen ghegheuen heeft.

2

Ende hi heeft sulcke ongheluck ouer ons laten comen, dat dier ghelijc onder der sonnen nyet gheschiet en is gheweest, als dan nv in Hierusalem gheschiet is, ghelijc als in die wet Moses gescreuen staet,

3

dat een mensche sijnder eyghender kinderen vleessche soude eten.

4

Ende God heeft haer ooc alle den byliggenden coningen inden handen ghegeuen, tot een versmaetheit, ende hi heeftse verwoest, ende in allen landen ende volcken verstroyt.

5

Also sijn wi tonder gegaen, ende nyet te bouen, want wi hebben teghen onsen HERE God ghesondicht, ende sijnder stemmen niet ghehoorsaem gheweest.

6

Ga naar margenoot+Daeromme is God onse HERE gherecht, ende wi worden te recht gheschent, gelijc alst heden sdaechs noch gheschiet,

7

Want God hadde voor hem ghenomen, dat hy sulcke ongeluck woude ouer ons laten comen

8

(ghelijc alst ooc ghecomen is) Ende dies niet te min, wi en hebben hem niet willen bidden, ende van onsen boosen wegen niet willen af laten.

9

Daeromme heeft die HERE sulck ongheluck ouer ons laten comen, Want hy is gerecht in alle sinen wercken, die hy ons geboden heeft,

10

ende die wi niet ghedaen, ende hem nyet gehoorsaem en

[pagina *]
[p. *]

hebben geweest, dat wi in die gheboden des HEEREN, die hy ons ghegeuen heeft gewandelt hadden.

11

Ga naar margenoot+Ende nv O HERE God Israhels, die dijn volck wt Egipten lant geleyt hebt met geweldiger hant, met teekenen ende wonderlike wercken, met dijnder groter cracht, ende eenen wtghestrecten arme, ende hebt v eenen name ghemaect, gelijc alst heden op desen dach kenlijc is.

12

Wi hebben gesondicht, wi sijn godlose gheweest, qualicken ende onredelijcken hebben wi O HERE onse God, in alle dijne gherechticheden gehandelt.

13

Wy bidden v keert doch dijnen thoorne van ons, want weynich is onser ouergebleuen onder die heydenen, onder den ghenen, derwaerts ghi ons veriaecht hebt,

14

O HERE verhoort doch ons ghebet, ende leyt ons wt der geuangenissen om dijnen wille, maect ons doch een gonste, voorden ghenen die ons gheuanghen wech geuoert hebben,

15

op dat alle landen mogen bekennen, dat ghi onse HERE God sijt, ende dat Israel ende alle sijn gheslachte dijnen name aenroept.

16

O HERE siet van dijnen heyligen huyse op ons, Neycht dijn ooren, ende verhoort ons, doet op dijn ogen ende siet,

17

Want dye dooden die ten graue geuaren sijn, ende welcker siele wt haren lijue is, die en gheuen den HERE noch lof noch gherechtmakinghe.

18

Maer die siele die van menichte weghen haerder sonden benaut is, ende becommert ende benaut daer henen gaet, der welcker ooghen flau zijn, Ga naar margenoot+ Iae een sulcke hongerige siele die looft den HERE, ende prijst sijn gerechticheyt.

19

O HERE wy draghen ons gebet voor v, ende begeeren bermherticheyt van v, O HERE onse God, niet van gerechticheyts wegen onser vooruaders,

20

Maer want ghi dijnen toorne ende gramscappe ouer ons hebt laten comen,

21

ghelijck als ghi dan door dijne dienaers die propheten ons ghedreycht hebt, te weten alsoo. Die HERE gheeft v also te kennen. Buyghet uwe schouderen ende halsen, ende dient den Babyloonschen Coninc, so sult ghi inden lande blijuen ende woonen, dat ick uwen vaderen belooft hebbe

22

Maer indien dat ghy dat nyet en doet, ende der stemmen des HEREN dijns Gods niet gehoorsaem en sijt, also dat ghi wederstaen wilt den Babiloonschen coninck te dienen,

23

So wil ick v in die steden Iuda, tot Ierusalem, ende rontsomme verwoesten ende verdestrueren. Ic wil dan ooc wech nemen alle genoechte ende roepen van vruechde, die stemme des bruydegoms ende des bruyts ende daer en sal inden lande nyemant meer woonen.

24

Ende si en hebben dijne stemme niet willen hooren, dat si den Babiloonschen coninc dienden. Ende daeromme hebt ghy volbracht, dat ghi door dijne dienaren die propheten ghedreycht hebt, te weten, dat die ghebeenten onser coninghen, ende die ghebeenten onser vooruaders van haerder plaetsen wech ghenomen souden worden.

25

Ga naar margenoot+Ende nv sijn si inder sonnen hitte, ende in die coude des nachts geworpen, ende sijn ghestoruen in grooter smerten, in honger, metten sweerde, ende pestilencie,

26

Daeromme hebt ghi oock den tempel verwoest, waer in dijnen name aengheroepen is, ghelijck als noch huyden sdaechs schijnt, ende dat om der boosheyt wille des huys Israhels, ende des huys Iuda.

27

O HERE onse God, ghi hebt met ons gehandelt na alle dijnder goetheyt, ende nae dijnder grooter barmherticheyt, Ga naar margenoot+

28

ghelijck als ghy door dijnen dienaer Mosen gesproken hebt, inden dage als ghy hem beuaelt die wet voor te scrijuen den kinderen Israels, also sprekende.

29

In dien ghi mijne stemme niet hooren en wilt, so sal dese groote menichte een alte cleynen volcxken worden, Want ic wilse verstroyen, Nochtans weet ic wel dat mi dit volc niet hooren en sal, want het is een hertneckich volc,

30

ende si sullent eerst inder geuangenisse inder vianden lant sullen si haer bekeeren, ende leeren bekennen, ende dat ic haer God ben,

31

als ick haer een hert gheuen sal, dat si verstaen mogen, ende ooren, dat si hooren connen. Dan sullen si my inden lande der geuangenissen louen, ende mijns naems ghedachtich sijn.

32

Dan sullen si haer van haren harden ruggen, ende van alle haerder schalcheyt bekeeren,

33

ende ghedencken aen tgene dat haren vaderen ontmoet is, die tegen mi ghesondicht hebben.

34

Dan wil icse weder int lant brengen, dwelc ic Abraham, Isaac, ende Iacob haren vaderen met eenen eedt belooft hebbe, daer in sullen si regneren,

35

Ick wilse vermeerderen, ende niet verminderen. Ende ic wil dat verbont met haer anders maken, dattet altijt ende eeuwelijc dueren sal, te weten, dat ic haer God, ende si mijn volc zijn. Ende voort aen wil ick mijn volc die kinderen Israels, nyet meer wt den lande verdrijuen, dwelcke ic haer gegeuen hebbe.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 11

margenoot+
D vers 18

margenoot+
E vers 25

margenoot+
de. xviij deu. xix


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken